22 november 2014

Groei, ongelijkheid en sociaal welzijn: een vertaling


onderzoeksgegevens uit verschillende landen
David Dollar, Tatjana Kleineberg, Aart Kraay
19 november 2014

Bezorgdheid over ongelijkheid staat in vele beleidsdebatten vooraan. In vele landen groeide de ongelijkheid de laatste decennia, terwijl ze in andere juist afnam. De tekst hieronder gebruikt gegevens uit 117 landen, afkomstig van de laatste vier decennia, om na te gaan wat het belang is van enerzijds zulke schommelingen in ongelijkheid, en anderzijds de economische groei als geheel. In de meeste landen varieerde de ongelijkheid weinig, maar de groeiprestaties als
geheel verschilden sterk. Beleidsverantwoordelijken moeten daarom uitkijken dat ze bij een zoektocht naar grotere gelijkheid de groei niet ondermijnen.

Bezorgdheid over ongelijkheid staat in vele beleidsdebatten vooraan. Gaande van toespraken van president Obama tot het succesboek ‘Capital in the Twenty-First Century’ [Le Capital au XXIe siècle, Éditions du Seuil, 2013; Harvard University Press, 2014; De Bezige Bij, 2014; noot van de vertaler] van Thomas Piketty, is het moeilijk om te ontkomen aan de zienswijze dat geavanceerde economieën sterk op de proef worden gesteld door de toenemende ongelijkheid. Ook in de groeilanden is er heel wat geschreven over de nadelige effecten die hoge en toenemende ongelijkheid heeft op het tempo waarin armoede bestreden wordt. Opiniepeilingen suggereren dat in geavanceerde economieën grote meerderheden van de ondervraagden de indruk hebben dat de kloof tussen arm en rijk de laatste jaren is toegenomen (Pew Research Center 2013).
Wereldwijde veranderingen in ongelijkheid
Ongetwijfeld getuigen deze opvattingen deels van het feit dat de ongelijkheid in vele landen inderdaad is toegenomen. Tijdens de laatste vier decennia is in de Verenigde Staten de Gini-inkomenscoëfficiënt van ongeveer 0.3 tot rond 0.4 gestegen. Ongeveer hetzelfde gebeurde in China, alleen sneller: tussen 1990 en 2009 steeg de Gini-coëfficiënt er van 0.32 naar 0.42. Volgens de data van Atkinson et al. (2011) is veel van die toename te vinden aan de bovenkant van de inkomensverdeling.
Nochtans is het ook belangrijk om niet uit het oog te verliezen dat in andere landen de ongelijkheid niet is toegenomen, en merkbaar is geslonken in weer andere. In de data van Atkinson et al. is het aandeel van de inkomens in het top-deciel stabiel gebleven, of zelfs licht afgenomen in de tweede helft van de vorige eeuw, in landen als Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, Nederland en Japan. In Brazilië is de Gini-coëfficiënt gedaald van rond de 0.6 in de late negentiger jaren, tot ongeveer 0.55 in de eerste tien jaar van deze eeuw. Meer systematisch: in een groot gegevensbestand met de variaties in ongelijkheid over een periode van telkens minstens vijf jaar, stijgt de Gini-coëfficiënt in bijna de helft van de gevallen, terwijl hij daalt in de andere helft.
Nieuw onderzoek naar veranderende ongelijkheid
In onze recente bijdrage, (Dollar et al. 2014), proberen wij licht te werpen op een zeer eenvoudige vraag, namelijk in hoeverre deze ongelijkheidsschommelingen in de een of andere richting ertoe doen. Om hierop te antwoorden moeten we precies aangeven wat we verstaan onder “ertoe doen”. Onze insteek is hier heel bescheiden: we gebruiken de aanvaarde instrumenten waar sociale welvaart mee wordt geanalyseerd, en berekenen hoeveel meer of minder groei van het gemiddelde inkomen een land in een bepaald tijdsbestek nodig zou hebben, om – wat betreft groei van de sociale welvaart – compensatie te bieden voor de gemeten ongelijkheidsvariaties in diezelfde periode. Puttend uit een groot gegevensbestand dat periodes van ongelijkheidsgroei en -verandering beslaat in 117 landen tussen 1970 en 2012, documenteren we vervolgens de grootte van deze compensatie, en de relatie tot de gemiddelde inkomenstoename.
Een eenvoudig voorbeeld zal onze aanpak illustreren. De Wereldbank heeft recent een belangrijke publieke toezegging gedaan wat betreft het nastreven van ‘gedeelde voorspoed’, gedefinieerd als groei van het gemiddelde inkomen van diegenen die in elk van de ontwikkelingslanden bij laagste 40% zitten in de inkomensdistributiecurve (World Bank 2013). De wiskunde is eenvoudig: de gemiddelde inkomensgroei in de laagste 40% is de som van de groei van het gemiddelde inkomen, en de groei van het inkomensaandeel dat aan de laagste 40% toekomt. In China bijvoorbeeld groeide tussen 1990 en 2009 het gemiddelde inkomen jaarlijks met 6.7%. Tezelfdertijd steeg de ongelijkheid, in die zin dat het deel inkomens in de laagste 40% afnam van 20.2% tot 14.4%, hetgeen overeenkomt met een verandering van -1.7% per jaar. Deze twee waarnemingen samengenomen, steeg voor de laagste 40% het gemiddelde inkomen jaarlijks 5% minder snel dan het nationale gemiddelde. Uit het oogpunt van de bevordering van gedeelde voorspoed is de prijs van de groei, in deze periode in China, een toename van de ongelijkheid met jaarlijks ongeveer 1.7%.
Om nu systematischer bewijsmateriaal aan te dragen, werken we met een groot gegevensbestand dat de inkomensdistributie in 117 landen beslaat gedurende de laatste vier decennia. We concentreren ons op variaties in gemiddeld inkomen en inkomensongelijkheid binnen afzonderlijke landen, waargenomen in tijdspannes van minstens vijf jaar. Bij een steekproef van 285 zulke niet-overlappende periodes berekenen we de bijdrage aan de maatschappelijke welvaart van enerzijds de groei der gemiddelde inkomens, en anderzijds de variatie in de ongelijkheid. We doen dit voor een brede waaier van sociale welvaartsfactoren, wat ruimte laat voor een groot gamma van voorkeuren bij de herverdeling van inkomens onder individuen.
Voor alle factoren van sociaal welzijn die wij in aanmerking nemen, is sociaal welzijn gemiddeld genomen recht evenredig met de toename van het gemiddelde inkomen. Dit geeft weer dat variaties in de ter zake doende maatstaven voor ongelijkheid niet systematisch samenhangen met variaties in het gemiddelde inkomen. Voor alle welvaartsindicatoren, de meest bodemgevoelige daargelaten, is de relatie tussen toenemende sociale welvaart en groei van het gemiddelde inkomen ook zeer hecht, aangezien de datapunten dicht bij de 45 gradenlijn samenklonteren. Dit geeft weer dat de variaties in ongelijkheid klein zijn, in die zin dat genomen door verschillende periodes heen, ongelijkheidsvariaties maar voor een kleine fractie tussenkomen in de variatie van de sociale welvaart tussen deze periodes. En dit op zijn beurt impliceert dat de vereiste bijkomende groei van het gemiddelde inkomen – vereist op het punt van sociale welvaart, om compensatie te bieden voor de typische toename van de ongelijkheid – gemiddeld genomen best klein is.

De figuur hiernaast illustreert onze resultaten voor één bepaalde factor van de sociale welvaart, gebaseerd op de Gini-index – de Sen-eenheid (1976) voor ‘reëel nationaal inkomen’, zijnde het gemiddelde inkomen, genormaliseerd met een factor één, min de Gini-coëfficiënt. Op de horizontale as zetten we de gemiddelde inkomensgroei uit voor de 285 punten in onze steekproef, en op de verticale as de overeenkomstige groei van de sociale welvaart. Aangezien de groei van de sociale welvaart de som is van de gemiddelde groei der inkomens plus de bijdrage van de variaties in ongelijkheid, geeft de verticale afstand tussen de 45 gradenlijn en elk datapunt aan wat ongelijkheidsvariaties bijdragen tot de groei van de sociale welvaart. Voor punten boven de 45 gradenlijn, ging de Gini-coëfficiënt naar beneden en groeide het sociale welzijn sterker dan het gemiddelde inkomen, terwijl bij punten onder die lijn de ongelijkheid steeg en het sociale welzijn achterbleef bij het gemiddelde inkomen. Groei en sociale welvaart gemeten met de Sen-index voor het ‘reëel nationaal inkomen’

Het belangrijkste punt in onze bijdrage is dat verschillen in de ervaring dat een land groeit (d.i. variatie tussen episodes volgens de horizontale as) veel groter zijn dan de variatie in de bijdrage van ongelijkheid tot de veranderende sociale welvaart (d.i. de variatie rond de 45 gradenlijn). Als wij de formele variantie-ontleding verder doorzetten, zien we dat meer dan 90% van de variatie in sociale welvaartsgroei toe te schrijven is aan het gemiddeld inkomen, en minder dan 10% aan veranderingen in de ongelijkheid.
Slotbeschouwingen
Wat betreft het beleid, is de hoofdboodschap van ons werk dat ter verbetering van de sociale welvaart het belang van de algemene economische groei onderstreept dient te worden. Ongelijkheid mag dan een populair thema zijn vandaag, maar in de meeste landen waren de variaties in ongelijkheid de laatste dertig jaar klein, terwijl verschillen tussen de gemiddelde groeiprestaties groot waren. In ons werk keken wij ook systematisch naar een waaier van beleids- en institutionele variabelen, en naar veranderingen in de ongelijkheid, daarbij hun onderscheiden effecten op de gemiddelde inkomensgroei en op veranderingen in ongelijkheid goed gescheiden houdend. Onze bevindingen suggereren dat het moeilijk is om stevige correlaties te vinden tussen enerzijds beleids- en institutionele variabelen, en anderzijds veranderingen in ongelijkheid. Dit geeft aan dat er geen simpel recept bestaat om de gelijkheid te bevorderen. Voorts geeft het ontbreken van een correlatie tussen gelijkheidsverschillen en economische groei aan dat er wellicht enkele gelijkheidsbevorderende maatregelen bestaan die tegelijk de groei steunen, waar andere de groei juist afremmen. Nu de druk toeneemt om ‘iets te doen’ aan de ongelijkheid, is het van belang dat beleidsverantwoordelijken voorzichtigheid in acht nemen om te vermijden dat zij in hun zoektocht naar grotere gelijkheid de groei afremmen, want een politiek die de gelijkheid wil vergroten ten koste van de groei, kon zijn doel wel eens voorbijschieten en het sociale welzijn niet vooruit helpen.

Noot van de auteurs: de opinies hier uitgedrukt zijn de hunne, niet die van de Wereldbank, noch die van haar Directeurs of de landen die zij vertegenwoordigen.

Verwijzingen:
Atkinson, A, T Piketty, and E Saez (2011), “Top Incomes in the Long Run of History”, Journal of Economic Literature, 49(1):3-71.
Dollar, D, and A Kraay (2002), “Growth is Good for the Poor,” Journal of Economic Growth, 7, 195-225.
Dollar, D, T Kleineberg, and A Kraay (2013), “Growth Still Is Good for the Poor”, World Bank Policy Research Department Working Paper No. 6568.
Dollar, D, T Kleineberg, and A Kraay (2014), “Growth, Inequality and Social Welfare: Cross Country Evidence”, World Bank Policy Research Department Working Paper No. 6842.
Pew Research Center (2013), “Economies of Emerging Markets Better Rated During Difficult Times”.
Sen, A (1976), “Real National Income”, Review of Economic Studies.
World Bank (2013), “The World Bank Goals: End Extreme Poverty and Promote Shared Prosperity”.

Geen opmerkingen:

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html