22 maart 2015

Populisme, wat mag het toch zijn?


“Waarom populistisch en gemeen geen scheldwoorden zijn”, heet een boek van Ludo Abicht (Houtekiet 2012), en daarin hij legde hij logischerwijze uit wat de titel zegt. Dit had moeten volstaan, en toch blijven weldenkende, zij het hardleerse journalisten, politici en Vlaamse auteurs begrippen als populistisch welgemutst gebruiken. Niet enkel deze term trouwens, want ook “uiterst rechts”, “fascistisch”, “racistisch” &c. halen zij geregeld uit hun gereedschapskistje.


Aangezien de herhaling behaagt en tot lering strekt –bis repetita placent– kan het misschien geen kwaad om hier een herhalingsles te laten geven door Chantal Delsol (1947), Franse filosofe die zich met de ideeëngeschiedenis inlaat. Recent was zij bij Finkielkraut te gast.
Van haar is: «Le Populisme et les Demeurés de l’Histoire», Paris/Monaco, Le Rocher, 2015 («demeurer» mag hier zowel «wonen» als «overblijven» betekenen, en «un demeuré» is een achterlijke), en eerder schreef ze al «La nature du populisme ou les figures de l'idiot», Les éditions Ovadia, Nice 2008. De stijlfiguren die idioten gebruiken. Blijkbaar kan ook in Frankrijk de herhaling geen kwaad.

AF : Waarin verschilt de populist van de democraat als hij zich op het volk beroept, Chantal Delsol?
CD : Dank u wel en goede morgen. Ik geloof inderdaad dat er in de voorbije eeuwen, en in de voorbije anderhalve eeuw meerdere malen een objectieve definitie van populisme is gegeven. Wanneer kan men van een objectieve definitie spreken? Wel, als er mensen zijn die op een bepaalde term aanspraak maken. Dit is hier niet het geval. Ongeveer niemand eist hem voor zich op, behalve inderdaad als boutade, maar op een manier…
AF : Misschien als uitdaging?
CD : Ja, als uitdaging of als provocatie…
AF : Zoals tenslotte Marine Le Pen zegt «je suis populiste», net als Mélenchon.*
CD : Mélenchon evengoed, juist, maar je kunt zeggen dat niemand zich erop beroept, dus in wezen is het een belediging, een scheldwoord, het is een woord dat men iemand toeslingert, en dus een subjectieve term. Nu betekent dat nog niet dat er geen achterliggende definities kunnen zijn, maar het lijkt me in dit geval dat de term ons meer leert over diegenen die beledigen dan over de beledigden. Desnoods misschien, allicht zelfs, over de afbakening van wat beiden onderscheidt.
Wat mij betreft, wat ik in mijn boek heb willen doen, is kijken wie “uitgemaakt wordt voor”, want tenslotte wordt men uitgemaakt voor populist. Men is geen populist, men wordt ervoor uitgemaakt. Dus: wie wordt er voor populist uitgekreten, en wie zijn die vele mensen die “worden uitgekreten”? Enkel zo kan men trachten tot een objectieve definitie te komen, in de mate dat zoiets mogelijk zou zijn, we zullen het er straks nog over hebben. Maar wat het volk betreft, u vroeg wat het verschil was tussen het volk van het populisme en het volk van de democraten. Wel: het volk van het populisme is een slecht volk, het volk van de democraten een goed volk. En hierbij houdt het denk ik op, aangezien dit allemaal zeer subjectief is. In wezen is Links volks, en Rechts populistisch. Zo is het toch? Maar goed, dit is een beetje… ik gooi dit op tafel en we zullen het er nog over hebben.
AF : Kortom, de definitie van populisme zegt u, Chantal Delsol, kan niet objectief zijn en…
_________
*Jean-Luc Mélenchon (1951), was senator, minister en EU-parlementslid, verliet in 2008 de PS en stichtte de “Parti de gauche (PG)”. Bij de presidentsverkiezing in 2012 haalde hij 11%.



AF : En quoi l’appel au peuple du populiste diffère-t-il de celui du démocrate, Chantal Delsol?
CD : Merci, bonjour. Je crois qu’effectivement il y a eu dans les siècles, le siècle et demi précédent à plusieurs reprises une définition objective du populisme. Quand peut-on dire qu’il y a une définition objective? Et bien, quand il y a des gens qui se revendiquent d’un terme. Ici ce n’est pas le cas. Pratiquement personne ne s’en revendique, sauf effectivement par boutade, mais d’une manière…
AF : Par défi peut-être?
CD : Ou par défi, voilà, ou par provocation…
AF : Comme Marine Le Pen dit finalement «je suis populiste», de même Mélenchon.
CD : De même Mélenchon, exactement, mais on peut dire que personne ne réclame cela, donc au fond «populisme» c’est une injure c’est une épithète injurieuse, c’est un mot que l’on jette et donc c’est un terme subjectif. Alors ça ne veut pas dire que derrière il ne peut pas y avoir des définitions, mais il me semble que dans ce cas-là c’est un terme finalement qui donne plus de renseignements sur ceux qui injurient que sur ceux qui sont injuriés. À la limite peut-être, probablement d’ailleurs, sur la définition qui peut séparer les deux.
Alors moi, ce que je me suis attachée à faire dans mon livre, c’est regarder qui est «traité de». Parce qu’au fond on est traité de populiste. On n’est pas populiste, on est «traité de». Donc, qui est traité de populiste, et quels sont les liens entre tous ces gens qui sont «traités de»?
Il n’y a que comme ça qu’on peut essayer d’avoir une définition objective, si tant est qu’on puisse l’avoir, on en reparlera tout à l’heure. Mais en ce qui concerne le peuple, vous avez posé la question quelle est la différence entre le peuple du populisme et le peuple des démocrates? Et bien le peuple du populisme c’est un mauvais peuple, le peuple des démocrates c’est un bon peuple. Et comme tout ça est très subjectif, je pense qu'il faut s’arrêter là. Au fond la Gauche est populaire et la Droite est populiste. Au fond c’est quand-même ça, mais enfin bon, c’est un peu… je jette ça sur la table, on va en reparler.
AF : Voilà, donc la définition du populisme dites-vous Chantal Delsol, ne peut pas être objective et…

20 maart 2015

Een realistische socialistische kijk op het barbarendom


Najet Mizouni is professor publiek recht aan de Université Paris 8 Saint-Denis, en bestuurslid van de Parti Socialiste in Parijs. Bij Yves Calvi analyseert zij de beweegredenen van de terroristen in Tunis en elders. Calvi leidt al meer dan tien jaar de debatten voor het programma C dans l'air op France 5.

Najet Mizouni: Ik vond dat er een continuïteit zat in de acties. Het begon in Timboektoe, vervolgens was er het joods museum in Brussel, dan het museum in Irak (ja, Mosoel), Mosoel. Voor mij zat die continuïteit in de vernietiging van alles wat pre-islamitisch is. Al wat voor hen kwam. Met andere woorden, vóór hen was er niets, zo eenvoudig is het.
Yves Calvi: U wil beweren dat we met een barbarendom te maken hebben dat het bewust (ja, bewust) op alle plekken van culturele betekenis gemunt heeft?
Najet Mizouni: Dat is het opzet, voor mij is het een, ik zou zeggen massief vernietigingsproject van de pre-islamitische beschaving. Voor hen heeft er niets bestaan en na hen zal er trouwens evenmin iets bestaan. Voor mij ging het om drie symbolen: ten eerste werd de beschaving aangevallen, en die moet geliquideerd worden. Ten tweede is het zo dat toerisme een van de belangrijke inkomstenbronnen van de Tunesische economie is, en ten derde werd er een zware slag toegebracht aan de machthebbers, want men heeft het niet verteerd dat deze jonge democratie de islamisten eruit heeft gezet, en we weten heel goed dat deze wahhabieten niet kunnen aanvaarden dat de islamisten de macht uit handen hebben gegeven.


Najet Mizouni: Je pensais à la continuité de l’action. Elle a commencé à Tombouctou, elle est passée par le musée juif de Bruxelles, on est passé au musée en Iraq, (oui, Mossoul) Mossoul. Pour moi c’était une continuité de la destruction de tout ce qui est antéislamique. Tout ce qui est avant eux. C’est-à-dire qu’avant eux il n’y a rien, et après rien.
Yves Calvi: Vous voulez dire qu’il y a une barbarie qui vise volontairement (oui volontairement) les lieux de culture?
Najet Mizouni: C’est un projet, pour moi c’est un projet de destruction massive j’allais dire, c’est un procès de destruction de la civilisation antéislamique. Rien n’a existé avant eux, et d’ailleurs rien n’existera après eux. Pour moi il y a un triple symbole: un, c’est la civilisation qui est attaquée, qu’il faut liquider. Deuxièmement, le fait que le tourisme est une des ressources essentielles de l’économie tunisienne, et troisièmement donner un coup fort au pouvoir, parce qu’on n’a pas accepté cette jeune démocratie qui a viré les islamistes, et on sait très bien que ces wahhabites n’acceptent pas que les islamistes aient accepté de quitter le pouvoir.


15 maart 2015

Schrijven en schrijven is twee


Een boek dat begint met een klungelachtige, kamerbrede, hulpeloos gelede en encyclopedische zin, lees je als lezer niet.
Toch krijg je soms zo’n boek, natuurlijk niet van vrienden maar bijvoorbeeld wel als Boekenweekgeschenk. Daar is geen ontsnappen aan, en je koopt dan wel een Leys, of een Melville, of een Simenon, of een Stendhal, of een Hermans, maar een dunne Verhulst krijg je er gratis bij. Een krat Champagne heb je dan al, en nu nog een Corapilsje erbovenop.

Uit nieuwsgierigheid las ik die eerste Verhulstzin toch. Hij is hiernaast te zien, en de lezer kan het beeld vergroten, maar hem uittikken was me te veel. Hij is …ik zal niet zeggen slechter, maar toch even slecht als die zin waar destijds Lanoye nog een prijs voor kreeg

In Souvenirs d’égotisme legt Stendhal uit (impliciet vanzelfsprekend, zonder het echt te doen) hoe je moet schrijven. Het komt hierop neer: eerst en vooral moet je verstand hebben, en ten tweede grappig zijn (ja, er bestaan Vlamingen die zelfs Geert Hoste grappig vinden, maar dat bedoelt hij niet).
Hij beschrijft een tocht door de Alpen. De koetsier had hem verzekerd dat het niet uitmaakte mocht hij, Stendhal, verongelukken maar hij was ervoor beducht dat toekomstige klanten afgeschrikt konden worden als ze vernamen dat een passagier van hem ergens in een ravijn was gestort. De Gotthardpas was toen net opengemaakt voor koetsen: daarvoor konden enkel ruiters en voetgangers hem passeren.

Volledigheid, zo kun je Stendhals Voltairiaanse recept misschien ook samenvatten, is de kortste weg naar verveling.
En voor we verdergaan met die Alpentocht: op een andere plek beschrijft hij tegen zijn zin een salon waar, zoals de lezer intussen vernomen heeft al veel is omgegaan, maar hij doet dat door middel van een tekening:

J'ai oublié de peindre ce salon. Sir Walter Scott et ses imitateurs eussent sagement commencé par-là, mais moi, j'abhorre la description matérielle. L'ennui de la faire m'empêche de faire des romans.
La porte d'entrée A donne accès à un salon de forme longue au fond duquel se trouve une grande porte toujours ouverte à deux battants. […]

Terug naar de Alpen voor enkele aanvullingen bij zijn reisverslag:
Le lendemain, je m'embarquai en bien mauvaise compagnie: des officiers suisses faisant partie de la garde de Louis XVIII, qui se rendaient à Paris.
(Ici 4 pages de descriptions de Altorff à Gersau, Lucerne, Bâle, Belfort, Langres, Paris: occupé du moral la description du physique m'ennuie. Il y a 2 ans que je n'ai écrit 12 pages comme ceci.) Die vier bladzijden zijn er nooit gekomen: La France et surtout les environs de Paris m'ont toujours déplu, ce qui prouve que je suis un mauvais Français et un méchant, disait plus tard Mlle Sophie... (belle-fille de M. Cuvier). Mon cœur se serra tout à fait en allant de Bâle à Belfort et quittant les hautes si ce n'est belles montagnes suisses pour l'affreuse et plate misère de la Champagne.
Que les femmes sont laides à ..., village où je les vis en bas bleus et avec des sabots.

Misschien zijn er mensen die mijn exemplaar van het boekenweekgeschenk willen hebben? Het is in mint condition.

13 maart 2015

Twee clowns en één oud vrouwtje


De ontmoeting van twee fantasten, van twee clowns die hun eigen verhaaltjes geloven, kan niet anders dan vermakelijk zijn.

De ene, Jan Fabre hoef ik niemand voor te stellen: iedereen kent hem als de man die in het Antwerpse Park Noord door zeven man werd overvallen, daarbij in zijn nieren werd getroffen, en van welk avontuur Jan naderhand geen aangifte heeft willen doen, misschien omdat zeven een heilig getal is en de nieren in de Bijbel al uitvoerig aan bod kwamen (bv. Klaagliederen 3:13 Hij heeft Zijn pijlen in mijn nieren doen ingaan).
De andere fantast waar we het over zullen hebben, was net te gast bij Kathleen Cools in Reyers Laat. Bernard-Henri Lévy, BHL heet hij, en behalve voor zijn witte hemden staat die man ervoor bekend dat hij in zijn onschuld wel eens onbestaande filosofen citeert. Interessant is dat ook Bernard-Henri zich net als Jan op oorspronkelijk Bijbelse beeldspraak beroept om zijn verhaaltjes kracht bij te zetten. Dadelijk zal Karel van het Reve uitleggen waarom zulke jongens als Bernard-Henri en Jan ongeloofwaardig zijn, en merkwaardig genoeg heeft hij daar een stokoud wijfje voor nodig. Maar eerst de transcriptie en vertaling van wat BHL zo kinderlijk bijeenbazelde over een nieuw oud wijfje:

BHL: Moi j'aime la Belgique, je suis un, un...
KC: Pourquoi?
BHL: Pourquoi? À cause de Baudelaire. Enfin, je l'aimais déjà avant. Mais j'ai passé plusieurs mois de ma vie entre Bruxelles, Namur, Charleroi, sur les traces du dernier Charles Baudelaire. Ce très grand poète français, peut-être le plus grand, a passé les deux, les derniers mois de sa vie consciente ici en Belgique, et il y a vingt ans, j'ai écrit un roman qui s'appelle «Les derniers jours de Charles Baudelaire», et qui essayait de reconstituer presque heure par heure cette dernière vie de Charles Baudelaire. Et là, je suis vraiment tombé amoureux de ce pays. (KC: Oui) Je connais Bruxelles par cœur (KC: Oui?), je connais Namur très bien, et il y a cette chose extraordinaire : le roman, mon livre sur les derniers jours de Charles Baudelaire commence à l'église Saint-Loup de Namur, puisque c'est là que Baudelaire a été frappé comme il disait par 'le vent de l'aile de l'imbécillité'. C'est là qu'il a eu son espèce de choc d'aphasie.
KC: Et c'est là où Rops l'a amené.
BHL: Il était avec Félicien Rops. Et Félicien Rops est l'un des deux témoins de cette foudre qui tombe sur Baudelaire. Et à l'époque où j'écrivais mon roman, je suis venu très souvent à Namur, pour visiter l'église, pour moi c'était un lieu majeur. Elle était fermée pour restauration. Et donc je l'ai racontée, je l'ai décrite et j'ai décrit la scène sans l'avoir connue, par la pure imagination de l'écrivain. Et la première fois où j'y suis entré, c'est il y a quelques mois, avec Joanna De Vos et Jan Fabre, pour la préparation de cette exposition. Et là ce qui était... c'est là où on voit la puissance de la littérature ou de l'art, c'est que, cette église que j'avais racontée sans la voir, que j'avais vue sans la regarder, et bien elle était exactement comme je l'avais écrite. Et je suis entré dans cette église avec Jan Fabre, je me suis dirigé presque aveuglément, alors là vraiment les yeux bandés, et guidé par le cochon de la littérature et de l'art. Je me suis dirigé jusqu'à un point de l'église, et là je me suis arrêté. Je ne pouvais plus faire un pas en avant, je ne pouvais plus faire un pas en arrière. J'ai été comme bloqué à cet endroit. Et quand je suis ressorti, j'ai demandé à la petite dame qui était là et qui s'occupe des visiteurs, je lui dit, est-ce que vous savez à quel endroit le poète Charles Baudelaire a été foudroyé? Elle me dit «si, venez», et elle m'emmène et c'était l'endroit où je venais d'être coincé.
KC: Donc c'était très émouvant.
BHL: Donc pour moi c'était très bouleversant et je dois cette grande émotion littéraire, je la dois à Jan Fabre, et je lui dois beaucoup d'autres choses, je lui dois les merveilles qui il y a dans ce livre, et les merveilles que vous allez tous voir à Namur à partir de samedi. Mais je lui dois personnellement cette rencontre avec moi-même.



BHL: Ik houd van België, ik ben een, een..
KC: Waarom?
BHL: Waarom? Vanwege Baudelaire. Enfin, daarvoor hield ik er ook al van, maar ik heb vele maanden van mijn leven tussen Brussel, Namen en Charleroi doorgebracht, in het voetspoor van de late Charles Baudelaire. Deze heel grote Franse dichter, misschien de grootste, heeft de laatste maanden van zijn bewuste leven hier in België doorgebracht. En twintig jaar geleden schreef ik een roman die "De laatste dagen van Charles Baudelaire" heet en die tracht om, bijna van uur tot uur, dat laatste stukje van het leven van Charles Baudelaire weer samen te stellen. En toen ben ik echt verliefd geworden op dit land. Brussel ken ik vanbuiten, Namen ken ik heel goed. Het bijzondere is dat die roman, mijn boek "De laatste dagen van Charles Baudelaire", begint aan de kerk van Saint-Loup in Namen. Het is immers daar dat Baudelaire getroffen werd door wat hij noemde "de wind van de vleugelslag der imbeciliteit". Het is daar dat hij een soort afatische schok heeft gekregen.
KC: En het is daar dat Rops hem naartoe heeft gebracht.
BHL: Hij was bij Félicien Rops. En Félicien Rops is een van de twee getuigen van die bliksem die Baudelaire trof. En in de periode dat ik mijn roman schreef ben ik heel vaak naar Namen gekomen, om die kerk te bezoeken. Voor mij was dit een zeer belangrijke plek. Maar ze was gesloten voor restauratie. En dus heb ik die kerk beschreven en die scene verteld, zonder ze gekend te hebben. Louter op basis van de verbeelding van de schrijver. En, de eerste keer dat ik er binnenging, was een paar maanden terug met Joanna De Vos en Jan Fabre, ter voorbereiding van deze tentoonstelling. En wat er toen... en hier zie je de kracht van de literatuur of de kunst, is dat die kerk die ik beschreven had zonder ze te zien, die ik had gezien zonder ze te bekijken, wel, zij was exact zoals ik het had neergeschreven. Ik ben die kerk binnengegaan met Jan Fabre, bijna blindelings, met de ogen nu inderdaad geblinddoekt, maar geleid door het varken van de literatuur en de kunst ben ik op een punt in de kerk afgegaan, en daar ben ik blijven staan. Ik kon geen stap meer vooruit, ik kon geen stap meer achteruit. Het was alsof ik op die plek vastgespijkerd stond. En bij het buitengaan, heb ik aan het vrouwtje dat daar stond en dat zich met de bezoekers bezighoudt, gevraagd: Weet u op welke plek de dichter Charles Baudelaire neergebliksemd werd? Ja, zei ze me, komt u mee. Ze nam me mee, en het was dezelfde plek [slaat met vuist op tafel] waar ik pas nog vastgeklonken had gestaan.
KC: Dat was dus wel heel pakkend!
BHL: Voor mij was het dus zeer aangrijpend, en die grote literaire emotie heb ik te danken aan Jan Fabre, en ik ben hem voor nog veel andere zaken schatplichtig, zoals voor de prachtige werken die in dit boek staan, en de wonderlijke dingen die u allemaal vanaf zaterdag in de tentoonstelling in Namen zult zien. Maar persoonlijk ben ik hem dankbaar voor deze ontmoeting met mezelf.

Bij Karel van het Reve, in deel zeven van het Verzameld Werk (Van Oorschot, 2011) op de pp. 485-6 lezen we zoals beloofd over weer andere, en nog oudere wijfjes die moeten dienen om een verhaal geloofwaardigheid te verlenen. Bij hem ging het om een verslag dat hij had gehoord van de gebeurtenissen in Moskou, toen de aanhangers van Jeltsin barricades opwierpen voor het Witte Huis aldaar. De verslaggever meldde:

"Ik brak bijna in tranen uit toen een heel oud vrouwtje met een boodschappentas naar de barricade toeliep, haar tas neerzette, zorgvuldig uit die tas drie bakstenen haalde en op de barricade legde. Ze sloeg een kruis en ging weg."
Een indrukwekkend tafereel. Maar toch dacht ik meteen: "Waar heb ik dat oude vrouwtje meer gezien?" Ik herinnerde me drie keer.
Een Engelse officier die in 1943 in Zuid-Italië aan land ging en met zijn jeeps het land in trok, vertelt in zijn memoires, hoe hij en zijn mannen in ieder dorp door juichende Italianen begroet werden. "In een van de dorpen kwam een oude vrouw op ons af met een kan water en een ei, alles wat ze bezat, zei ze, want ze was heel arm."
Ga je nog verder in de geschiedenis terug, dan kom je bij het oude vrouwtje dat een bosje hout kwam leggen op de brandstapel van de ketter Jan Hus, toen die op 6 juli 1415 door christenen verbrand werd wegens een theologisch meningsverschil. "O heilige eenvoud," moet Hus toen geroepen hebben.
Het bij mijn weten eerste optreden van dat oude vrouwtje vinden we in de Heilige Schrift, Marcus 12;41-44: "En Jezus, gezeten zijnde tegenover de schatkist, zag, hoe de schare geld wierp in de schatkist; en vele rijken wierpen veel daarin. En er kwam een arme weduwe, die twee kleine penningen daarin wierp, hetwelk is een oort. En Jezus, Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat deze arme weduwe meer ingeworpen heeft, dan allen, die in de schatkist geworpen hebben. Want zij allen hebben van hun overvloed daarin geworpen; maar deze heeft van haar gebrek, al wat zij had, daarin geworpen, haar gansen leeftocht."
Als ik de geschiedenis van de staatsgreep van Janajev en de zijnen moest opschrijven, dan zou ik heel voorzichtig zijn met dat oude vrouwtje. Ze houdt zich soms honderden jaren koest, maar als de historische situatie het maar even toelaat komt zij tevoorschijn met dat penningske, dat brandhout, dat ei of die bakstenen.

Achteraf, 9 november 1991

Misschien moet Bernard-Henri in het vervolg toch eens naar andere getuigen uitkijken, en Jan zelfs naar om het even welke getuige.

7 maart 2015

Tocqueville, Condorcet en nog een paar anderen



Ik heb geen zin om het allemaal te transcriberen en te vertalen, maar hier is de (gemonteerde en sterk ingekorte) audio van "La Tyrannie de la majorité", uitzending van France Culture. Je hoort een perfecte, zij het oude definitie van het begrip "cordon sanitaire", en zelfs van "cordon médiatique":



5 maart 2015

Geen soumission, ook niet in verhulde vorm


Het congres van de Canadese muzelmannen wil dat de overheid het dragen van de boerka in de openbare ruimte verbiedt. Dat is mooi, maar de argumenten die ze hiervoor geven zijn naast de kwestie: er staat volgens hen niets in de koran dat vrouwen ertoe zou verplichten om hun gelaat te bedekken, en het dragen van de boerka is bovendien verboden in de grote moskee van Mekka, een van de heiligste plaatsen van de moslimwereld.

«Le Congrès estime qu'il n'y a rien dans le Coran qui oblige les femmes à se couvrir le visage. Il souligne également que le port de la burqa est proscrit à l'un des sites les plus sacrés du monde musulman, la Grande Mosquée de La Mecque.»

Blijkbaar gaan die mannen ervan uit dat, mocht er in de koran toch iets dergelijks gestaan hebben, of als het reglement in Mekka iets anders had verteld ...dat de beschaafde wereld zich daar dan wél naar had moeten schikken?
Zo werkt het hier niet: wij burgers bepalen de wet en niet iemand zijn Mohammed of Allah.

3 maart 2015

Haat zit in één kamp, en nog wel het verkeerde


Zekere Ayfer Erkul schrijft voor De Morgen, en op p.18 had zij een artikeltje dat de stilistische pijn van politiek correcte journalisten goed laat zien. Journalistieke meningen, of in het beste geval mededelingen inhoudelijk aanvechten is nooit goed mogelijk – dat blijft een spelletje van morele aard – maar stilistische kenmerken hebben iets dat losstaat van deugden en ondeugden.

Zij schrijft over Frankrijk: “De peilingen laten ook de polarisatie zien die heerst in het land sinds de aanslagen op Charlie Hebdo in Parijs. Is er enerzijds een beweging die pleit voor vrije meningsuiting maar tegen haat, dan verkiezen de aanhangers van Le Pen de autoritaire en antimigratiehouding van het FN.”

Let wel: die aanslagen op zich waren geen uiting van een bepaalde polarisatie, want die is er pas achteraf gekomen. Voor Ayfer, die in haar volgende zin een bewonderenswaardige en tegelijk verwonderlijke grammaticale maîtrise vertoont, zijn de zaken klaar: je bent ofwel een hatelijk individu ofwel niet, en voor vrije meningsuiting zijn is goed, en haat is slecht.
Heel redelijk standpunt, dat helaas slechts in één kamp voorkomt. Uit haar grammaticale constructie (misschien bijgeschaafd door een Hercules van de eindredactie) meen ik echter te moeten afleiden dat voor de volgelingen van Marine Le Pen haat juist heel acceptabel is, en dus ook voor heel veel Fransen. En wat er nog bijkomt: diezelfde Fransen stemmen vaak voor het Front National.
Verwonderlijk is dit laatste niet als je weet dat ze daarbovenop nog “autoritair” zijn (een moeilijk woord), en “antimigratie”. Hier bedoelt Ayfer allicht “anti-immigratie”, maar dat kan ook een ingreep van de Hercule van de eindredactie zijn geweest.

2 maart 2015

Vooringenomen nog voor het spektakel begint


Moeilijk is de vraag of een bepaald boek of een bepaalde auteur het lezen waard zouden zijn. “Meestal niet” is een redelijk antwoord, maar lost het probleem niet op.
De onrechtvaardige opmerking destijds van Karel van het Reve, dat je ook een hekel kunt hebben aan auteurs waar je nog nooit één letter van gelezen hebt, is volkomen correct maar helpt ons ook niet verder. Het is zelfs nog erger dan wat hij zegt.
Zo voel ik me ontzettend schuldig als succesauteurs, mensen die in journalistieke lijstjes voorkomen en dan prijzen winnen, mij altijd weer ongemerkt voorbijgaan. Van een hekel is hier geen sprake: de titels van hun geschriften, evenmin als hun namen zelf worden in mijn geheugen opgenomen. Voorkeuren en grillen vallen niet te meten.
Soms kan een goede beginzin waar iemands oog op valt, een twijfelende ziel nog over de streep trekken. “Call me Ishmael” is bijvoorbeeld geen slechte beginzin. Maar over eerste zinnen is al veel geschreven, en daar zullen we het niet over hebben.

Sterker nog dan een goede beginzin, voor mij althans, is een waarschuwing vooraf van de auteur, een soort bijsluiter die hij geeft: «À n’imprimer que dix ans au moins après mon départ, par délicatesse pour les personnes nommées. Cependant les 2/3 sont mortes dès aujourd’hui.» 
[Mag maar gedrukt worden als er minstens tien jaren over mijn verscheiden zijn heengegaan, dit uit fijngevoeligheid jegens de personen wier naam valt. Weliswaar zijn twee derden ervan vandaag al dood.]
Stendhal schreef dit boven zijn manuscript van “Souvenirs d’Égotisme”, souvenirs die beginnen in juni 1832, in Rome.
Dat tweede zinnetje deed het voor mij.
Ik begin nog maar, maar dit is een schitterend boek!

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html