31 oktober 2015

Gesprek van Sloterdijk met Rondas


(Uit een oud radioprogramma,
ik meen van een jaar of tien terug):


Peter Sloterdijk: Het mooiste en beminnelijkste van de Europese cultuur komt namelijk voort uit deze spanning, dat men in de landstalen inhouden van de kosmopolitische geest onder woorden brengt. Zoiets is natuurlijk grandioos. Een Hollandse zeerover van de dertiende eeuw had niet kunnen vooruitzien dat er ooit auteurs zouden zijn als een Harry Mulisch of Hugo Claus, toch, die wat de wereld te bieden heeft in zijn moedertaal zouden vatten. Met andere woorden, die van het Nederlands een wereldtaal maken. Met andere woorden, als alle andere talen zouden uitsterven is het Nederlands zo gerijpt, ook al door voortdurende vertalingen en door de voortdurende assimilatie van ideeën die men elders had geformuleerd…
Jean-Pierre Rondas: Wereldliteratuur.
Sloterdijk: …dat er geen idee op de wereld bestaat dat men daarin niet zou kunnen uitdrukken. En van zulke talen zijn er op de wereld vandaag dertig, veertig, vijftig, meer niet, die dit niveau bereikt hebben. Alle andere zijn veeleer nog volkstalen, in een betekenis nog van voor de revolutie van Dante die u noemde, die namelijk de Wereldtaal precies in het Italiaans projecteerde. Deze projectie van alles wat er in de wereld voorhanden is, en van een wereldtaal in een landstaal, dat is een cultureel avontuur dat in slechts een beperkt aantal gevallen is afgerond. Dat aantal is niet oneindig groot, er zijn op aarde misschien vijf- tot zesduizend talen, en ik schat dat er misschien zestig, maximaal zeventig talen deze assimilatie van de wereld…
Rondas: Dit heb ik nog nooit op precies deze manier horen formuleren. Dat men het kosmopolitische vertaalt naar de eigen taal, waarmee het een deel van de identiteit wordt. En het culturele…
Sloterdijk:  Ik geloof dat dit het geheim, de rijkdom van Europa juist is, toch? De Europeanen kletsen wel voortdurend en graag over de Eenheid in Verscheidenheid en de Verscheidenheid in Eenheid, en weten niet eens wat ze vertellen. De eenvoudige waarheid is, dat dit avontuur zich in de talen zelf heeft afgespeeld, en dat men daarmee als Hollander, Duitser, Italiaan, Fransman een complete mens is, dat wil zeggen een complete wereldburger. Je bent dan al wereldburger, tenminste als je de taal van je eigen land zo spreekt dat ze in de volheid van haar middelen gehoord wordt. Nu komen we weer bij een thema dat we eerder al eens aangeraakt hebben. Vanzelfsprekend houdt de taal op een wereldtaal te zijn waar ze enkel een tool is. Want een tool is geen…
Rondas: Dan is ze ook niet langer…
Sloterdijk: …is geen wereldomvattende kruik.
Rondas: Het is dan ook in uw zin geen wereldliteratuur meer. Eigenlijk hebt u de definitie die Goethe gaf van wereldliteratuur toegepast op, op…
Sloterdijk: ...op de prestatie van de taal zelf, niet? Als een natie enkele dichters of enkele scheppingen heeft voortgebracht, en als ze in de eerste plaats ook als wetenschapstaal alles kan uitdrukken, en als zij met de middelen van de moedertaal alles kan zeggen wat de wetenschap zegt, dan is eigenlijk die taal zelf het vehikel van de Wereldliteratuur, en maakt zij enkel daardoor al kosmopolieten van haar sprekers. Zo bekeken zouden wij ons in Europa over het multiculturalisme eigenlijk niet al te zeer de kop moeten breken. Het zou volstaan om de eigen taal ordentelijk te leren, en dan hadden we het multiculturalisme op een adequate manier in onszelf al ontwikkeld. En dat multiculturalisten of zelfs redenaars dan …
Rondas: Maar die bedoelen iets anders, niet?
Sloterdijk: Ja ja, die bedoelen namelijk multibarbaarse samenlevingen. Ja, of zelfs multiprimitivistische systemen, niet, waar je dan een gebrek aan niveau in vele vormen, meerdere vormen van een beperkte cultuur…
Rondas: Maar wel vele!
Sloterdijk: Multi, ja multi! Dat moeten er eenmaal veel zijn. Als men vele barbaarsheden dooreen weet te klutsen, dan is er om zo te zeggen een hoger niveau bereikt, meent men. Maar dat is helaas niet waar, toch? Eerder is dat zoals de middeleeuwse keuken, elke dag hetzelfde. Eenpansgerecht, niet? Altijd dezelfde mengelmoes. Zo gaat diepgang verloren, en met enkel geestloze hybridisatie bereikt men niets. Integendeel, er komt massacultuur, maar dan dient men wel te beseffen: die is niet multicultureel maar multibarbaars.




Peter Sloterdijk: Das schönste und liebenswerteste an der europäischen Kultur geht aus dieser Spannung hervor, nämlich daß man in den Nationalsprachen die Inhalte des kosmopolitischen Geistes artikuliert. Das ist natürlich eine ganz großartige Sache. Ein holländischer Seeräuber aus dem dreizehnten Jahrhundert hat nicht vorhersehen können, daß irgendwann mal Autoren da sein werden wie Harry Mulisch oder Hugo Claus, nicht, die ja den Stoff der Welt in der Muttersprache fassen. Mit anderen Worten, die aus dem Holländischen Weltsprache machen. Mit anderen Worten, wenn alle andere Sprachen aussterben würden, das Holländische ist so gereift, ja, und zwar durch ständige Übersetzung und ständige Assimilation der anderswo formulierten Gedanken…
Jean-Pierre Rondas: Weltliteratur.
Sloterdijk: …daß es keine Gedanken auf der Welt gibt die man dort nicht ausdrücken könnte. Und so gibt es vielleicht heute auf der Welt dreißig, vierzig, fünfzig Sprachen, nicht mehr, die dieses Niveau erreicht haben. Alles andere sind eher noch Volkssprachen in einem Sinn vor der von Ihnen erwähnten Dantischen Revolution, die nämlich die Weltsprache ins Italienische hineinprojiziert. Diese Hineinprojektion des ganzen Weltstoffes und der Weltsprache in eine Nationalsprache, das ist ein kulturelles Abenteuer das nur in einer bestimmten Anzahl von Fällen sich vollzogen hat. Die ist nicht unendlich groß, es gibt auf der Erde vielleicht fünftausend bis sechstausend Sprachen, ich würdige es auf vielleicht sechzig maximal siebzig also der Sprachen haben diese Assimilation, an die, an den Welt…
Rondas: Das habe ich noch nie in dieser Art und Weise formuliert gehört. Daß man das Kosmopolitische übersetzt in die identitäre Sprache. Und daß das Kulturelle…
Sloterdijk: Ich glaube das ist dieses Geheimnis der, des Reichtums Europa, nicht? Die Europäer faseln zwar sich immer so gerne herum von der Einheit in der Vielheit, und der Vielheit in der Einheit, und wissen überhaupt nicht was sie sagen. Die Wahrheit ist einfach, daß in den Sprachen sich dieses Abenteuer vollzogen hat, und daß man in dieser Weise als Holländer, als Deutscher, als Italiener, als Franzose ein ganzer Mensch, also ein ganzer Weltbürger ist. Man ist schon Weltbürger wenn man nur die Sprache des eigenen Landes so spricht, daß sie in der Fülle ihrer Möglichkeiten wahrgenommen wird. Da sind wir wieder bei dem Motiv das wir vorher schon einmal berührt haben. Natürlich hört die Sprache auf Weltsprache zu sein wenn sie nur tool wird. Denn ein tool ist kein…
Rondas: Dann ist auch nicht mehr…
Sloterdijk: …ist kein Weltgefäß.
Rondas: Dann ist es auch nicht mehr Weltliteratur in Ihrem Sinne. Sie haben eigentlich die goethesche Definition von Weltliteratur zugewandt auf, auf…
Sloterdijk: ...auf die Leistung der Sprache selber, nicht? Wenn eine Nation einige Dichter oder einige Schöpfungen hervorgebracht hat, und wenn sie vor allem auch als Wissenschaftssprache artikulationsfähig ist und wenn sie mit den Mitteln der Muttersprache alles sagen kann was die Wissenschaft sagt, dann ist die Sprache selber eigentlich das Vehikel von Weltliteratur, und macht aus ihren Sprechern per se Kosmopoliten. Vor diesem Hintergrund müßten wir eigentlich mit, in Europa über den Multikulturalismus uns gar nicht so sehr den Kopf zerbrechen. Es würde genügen man würde die eigene Sprache ordentlich lernen und dann hätte man eigentlich den Multikulturalismus bereits in adäquater Weise in sich selber ausgebildet, und daß Multikulturalisten oder daß eben Sprecher von…
Rondas: Aber die meinen was anderes, nicht?
Sloterdijk: Ja ja, die meinen nämlich multibarbarische Gesellschaften. Ja oder, oder multiprimitivistische Systeme, ja, wo man mehrere Niveaulosigkeiten, mehrere Formen reduzierter Kultur…
Rondas: Aber viele!
Sloterdijk: Multi, ja multi! Das müssen viele sein, ja. Wenn man viele Barbareien zusammenmischt, dann glaubt man, man hätte sozusagen ein höheres Niveau erreicht. Das ist aber leider nicht wahr, nicht? Sondern, das ist wie mittelalterliche Küche, das ist jeden Tag dasselbe. Eintopf, nicht? Immer wieder Kraut und Rüben. Und da verliert man an Höhe, und mit einer bloßen geistlosen Hybridisierung wird überhaupt nichts erreicht. Im Gegenteil, es gibt Massenkultur, und das muß man aber begreifen: die ist nicht multikulturell sondern multibarbarisch.


27 oktober 2015

Leve de oude encyclopedieën


Een nieuwe encyclopedie, dat koopt niemand nog. Ik weet niet eens of er nog gedrukt worden want daar zijn nu andere dingen voor. Maar zo’n oud Brockhaus’ Konversations=Lexikon van 1908 (Neue Revidierte Jubiläums-Ausgabe) daar heeft een mens nog wat aan. 
In mijn deel 6, dat loopt van Engler tot Frankreich, staat bijvoorbeeld onder “Eyck, Hubert, Jan und Margarete van” een afbeelding van de Aanbidding van het Lam Gods, in zijn geheel te zien op een uitvouwblad: Nach den in Gent, Berlin u. Brüssel befindlichen Teilen des Originals neu zusammen gestellt.
Het betreft weliswaar een Lichtdruck, geen Chromotafel, maar je kunt die lichtdruk ook weer dichtklappen, om de achterkant te bekijken.
Net zoals toen die Veydtkapel nog niet constant bewaakt werd, een goede halve eeuw geleden, en wij dat na school soms echt konden doen. Het enige verschil is dat er toen onderaan op een van de panelen ook een prentje was geplaatst, waarop je in het groot de bloemetjes in het gras kon zien die Van Eyck te klein geschilderd had.

26 oktober 2015

Geen mens denkt, enkel valt de mens af en toe iets in


In februari 1979 wijdde France Culture twee grote uitzendingen aan Georges Brassens. Philippe Nemo had een lang gesprek met hem. Hieruit een klein fragmentje, en Brassens zegt aan het eind dat men zich niet al te veel moet voorstellen bij wat mensen denken te geloven, of bij hun ideologische en politieke denkbeelden. Hij lijkt het eens te zijn met de oude hagedis waar Heine destijds mee sprak. Ik meen dat we de uitlatingen van Heines landgenote Angela Merkel ook op die manier moeten begrijpen.
Maar goed, Nemo wilde van Brassens weten wat hij met sommige van zijn teksten bedoelde:

Brassens: Je ne veux rien dire, je veux suggérer des choses à ceux qui m’écoutent. La non-demande en mariage, je ne sais pas si vous l’avez présente à l’esprit, mais qu’est-ce qu’il y a dans La non-demande en mariage? Si l’on veut signifier ce qu’il y a dans La non-demande en mariage, c’est une prise de position en somme – je vous dis ça parce que je vous soupçonne d‘être un peu philosophe – c’est une prise de position en somme contre le mariage quoi.
Nemo: Oui.
Brassens: C’est une prise de position relativement facile à l’heure actuelle.
Nemo: Oui, mais ambiguë.
Brassens: Ambiguë, mais enfin…
Nemo: Parce que pour une certaine forme de tendresse c’est fidélité.
Brassens: Oui, oui mais moi je suis l’homme le plus fidèle qui soit. Je dis pas que j’ai toujours été fidèle aux femmes, mais enfin je suis quand même fidèle. Mais je suis pas tellement partisan du mariage, mais je suis pas contre non plus, je n’empêche pas les gens de se marier, en réalité je laisse les autres libres de faire ce qu’ils veulent. Mais si l’on résume ma chanson, enfin si on en fait une dissertation: «Qu’est-ce qu’il a voulu dire ce con de Brassens?», dans cette chanson il a voulu dire: ne vous mariez pas, parce que la femme va être dépoétisée, elle va cesser d’être une Vénus, elle va s’occuper de son pot-au-feu, elle va s’occuper des soins domestiques, enfin, de faire le lit et tout ça. On sait bien que c’est emmerdant. Vous êtes trop jeune peut-être pour le savoir…
Nemo: Non, non, pas du tout, je suis marié, hein.
Brassens: C’est emmerdant tout ça, ça enlève quelque chose. Vous allez me dire que ça apporte… que l’affection existe aussi, que la tendresse existe, et je le sais très bien, bien sûr. Il n’empêche que très souvent, les grandes amours, si grandes amours il y avaient, parce que très souvent les gens croient qu’ils s’aiment, hein, aussi. Parce que la plupart des gens croient des tas de choses, ils croient qu’ils sont communistes, ils croient qu’ils sont de droite, ils croient qu’ils sont de gauche, ils croient qu’ils sont pour le mariage, ils croient qu’ils sont bourgeois, ils croient… en fait ils sont rien de tout ça. Ils le croient, ou on le leur a dit. La plupart des gens vous savez, ne passent pas beaucoup de temps à faire de l’introspection, à s’analyser, à se dire: qu’est-ce que je suis, et pourquoi sais-je telle ou telle chose? En réalité la plupart des gens, même ceux qui prennent des positions très nettes, se laissent vivre finalement, et s’amusent. Ils jouent à la pétanque quoi, finalement, presque tous les hommes.

o-o-o-o-o
Ik vertaal het laatste gedeelte:
Brassens: Maar als men mijn chanson resumeert, enfin als men er een verhandeling over schrijft, “Wat heeft die lul van een Brassens willen zeggen?”, dan heeft hij in dit chanson willen zeggen: trouw niet, want de vrouw zal gebanaliseerd worden, ze zal niet langer een Venus zijn, ze zal zich over haar stoofpotjes ontfermen en over de huishoudelijke taken, enfin, het bed opmaken enzovoorts. Strontvervelend, dat weet iedereen. U bent misschien nog wat jong om het te weten…
Nemo: Nee, nee, helemaal niet, ik ben getrouwd hé.
Brassens: Strontvervelend allemaal, het bederft iets. Nu zult u me zeggen dat het ook iets aanbrengt… dat er ook genegenheid bestaat, dat er tederheid bestaat, en dat besef ik heel goed, dat spreekt. Dat neemt niet weg dat de grote liefde, als er al sprake was van grote liefde... want heel vaak dénken mensen enkel dat ze van elkaar houden, hé. Want de meeste mensen geloven een hoop dingen, ze geloven dat ze communist zijn, ze geloven dat ze rechts zijn, ze geloven dat ze voor het huwelijk zijn, ze geloven dat ze bourgeois zijn, ze geloven… in werkelijkheid zijn ze niets van dat alles. Ze geloven dat, of men heeft hen dat verteld. De meeste mensen, weet u, spenderen niet veel tijd aan introspectie, aan zelfanalyse, aan gedachten als: wat ben ik, en waarom weet ik dit of dat? In werkelijkheid leven de meeste mensen er tenslotte maar op los, ook diegenen die heel duidelijk stelling nemen, en ze amuseren zich. Tenslotte spelen ze maar een spelletje petanque, bijna alle mensen.

24 oktober 2015

Om Léa Salamé tegen te spreken


«David Pujadas,* servile journaliste et militant anti-Front national (il s’est infiltré au Front national de la jeunesse sous une fausse identité en 1989, prouvant son manque de déontologie)», lees ik op de site van Boulevard Voltaire, en dat wist ik niet van hem.
[David Pujadas, de slaafse journalist en anti-Front National-militant (in 1989 infiltreerde hij onder een valse naam in het Front national de la jeunesse, waarmee hij zijn gebrek aan deontologie bewees).]
De auteur van het artikel is de jurist Gabriel Robin. 
Robin vertelt in zijn artikel nog enkele, ook voor Vlamingen herkenbare zaken. Hij geeft namelijk een paar cijfers:
«En parlant de non-respect des règles du CSA, rappelons que le Front national n’a eu que 5,6 % du temps d’antenne politique en 2014-2015, contre 27,4 % pour le Parti socialiste, 12,7 % pour le gouvernement, 34,1 % pour « Les Républicains et, tenez-vous bien, 6,7 % pour Europe Écologie Les Verts ! Le fait que le Front national soit surreprésenté dans les médias tient du fantasme ou de la farce. Au–delà du temps d’antenne politique, on ne compte plus les émissions où des artistes expriment leur haine de ce parti.»
[Nu we het over het veronachtzamen van de regels van de Conseil Supérieur de l’Audiovisuel hebben [Hoge Raad voor Radio en Televisie, een staatsinstelling], herinneren we eraan dat in 2014-2015 het Front National amper 5,6 procent van de zendtijd in politieke programma’s kreeg, tegenover 27,4 procent voor de Socialistische Partij, 12,7 procent voor de regering, 34,1 procent voor de Republicains [Sarkozy] en, schrik niet, 6,7 procent voor de Europa-Ecologie-Groenen! Beweren dat het Front National overgerepresenteerd wordt in de media, grenst aan de waan of de klucht. Naast die politieke uitzendingen, is het aantal programma’s niet te tellen waarin artiesten lucht geven aan hun haat voor die partij.]

Dit mag een antwoord zijn aan diegenen die, zoals onlangs nog Léa Salamé, graag willen volhouden dat de politieke correctheid “a changé de camp”, en dat we ons nu aan de achterkant van de spiegel bevinden.


_________

* presenteert al vijftien jaar het journaal op France2.

19 oktober 2015

Elke Russische schooljongen weet dat


De Russische grootmeester Alex Yermolinsky, die al lang in de VS leeft, bespreekt op een (betalende) site geregeld schaakpartijen, of bepaalde stellingen daaruit, meestal eindspelen. Hij is vaak grappig, ook al omdat zijn Engels zo Russisch is. Zijn rubriek heet: “What Every Russian Schoolboy Knows”. Dat is een beroemd zinnetje, vaak toegeschreven aan wereldkampioen Michail Botwinnik die bij een analyse samen met andere grootmeesters een mysterieuze zet van hemzelf in een toreneindspel zou hebben toegelicht met: “Elke Russische schooljongen weet dat je dat zo moet doen.” Maar toch lijkt het erop dat het gezegde van David Bronstein afkomstig is (en Leon Trotsky mag dan geboren zijn als Lev Davidovich Bronstein, maar hier is de grote schaakmeester bedoeld).
Hieronder gebruikt Yermolinsky een variant ervan, namelijk de wending "something that everybody knows". Het gaat dan ook niet over schaken, maar over de "annexatie" van de Krim.


All right, so what are we going to be talking about today is a match, a match that took place in round two, between Alexander Onischuk of the United States, and Sergei Karjakin of Russia. So we have the United States, and we have Russia, right? Well, and we have this… I mean it’s an era of tension, it’s Cold War reloaded, Cold War 2.0. Ironically, both players, they hail from the Crimean peninsula. The Crimean peninsula was the sticking point of this conflict between Russia and Ukraine as they say, and then, well, they both grew up there, both. They are obviously separated by fifteen years of age. Maybe more than that separates them. Alexander has been living in the US for a, for a long time, while Karjakin switched his, his residency, and no, and then his chess activation to Russia. Actually before the annexation of the Crimea.
I mean, once again without getting into this political stuff you know, I would say something that everybody knows, that this has always been Russian territory. In terms of like, there’s a Russian speaking people, you know, that’s not… this being part of Ukraine was a historical curiosity, sort of like. A thing you know that Soviet authorities made, I guess as a sign of friendship or whatever, no, I mean, I don’t know. Well, you think what you want. Let’s wait till the Hawaiian independence movement will come in full force, and let’s see how we feel about that. You know, it's a thriller. But over there it’s long as history, you know.
But anyway, we’ll leave it at that but I’m sure there were no conflicts... but I did hear every once in a while in ...during the nineteen nineties how the players from that area, particularly my long-time friend, grandmaster Vladimir Malaniuk, were kind of amused at the insistence of some of their players and coaches that all the team meetings ...they should be, well, conducted in Ukrainian. I guess the push was coming, you know from, from the Western parts.
Anyway, all right, sorry about that. I did not mean to delve into this. You are here not to listen to my political commentary, you’re here to look at a chess game. Anyway, I don’t think that there is any personal conflict between Onischuk and Karjakin, although I happen to know that they hold different opinions* when it comes to that particular situation and have different political views. Which happens, but it doesn’t mean that… their relationship has always been very professional.
All right, so this line, played by Karpov many times, on the black side and on the white side as well, é4-ç5. It’s so heavily theoretical a lot of people… I mean usually white takes a… takes…
____________

* Karjakin zou nu persona non grata zijn in Oekraïne.

18 oktober 2015

Gesprek met Alain de Benoist


Wat volgt is een vertaling van een interview dat op Boulevard Voltaire verscheen: ik hoop dat ze me dat niet kwalijk nemen daar.

Nicolas Gauthier: Zemmour, Onfray, Finkielkraut, Debray en de rest… Links kan maar niet genoeg de terugkeer van de «neoreactionairen» aan de kaak stellen. Laurent Joffrin* gaat zover te zeggen dat zij de ware «pensée unique» vormen! Wat gaat er toch om in het intellectuele landschap?
Alain de Benoist: Er zijn twee dingen aan de hand. Ten eerste heeft de heersende ideologie nagelaten zich te vernieuwen. In het bijzonder op de plaat van Links zijn er krassen gekomen, terwijl zij in het verleden veel meer dan Rechts bewijzen hebben geleverd van hun intellectuele en theoretische capaciteiten. Ze hebben niets meer te vertellen. De PS had gedacht het socialisme te kunnen vervangen door het Europese project. De Europese Unie zijnde wat zij is, heeft dit er alleen voor gezorgd dat zij zich in versneld tempo achter de markteconomie hebben geschaard. In zijn jongste boek [À demain Gramsci, Cerf, oktober 2015] stelt Gaël Brustier dit vast: «Ofwel onderwerping aan de ideologie van de crisis, ofwel een terugval op de ideologie van gisteren: Links weet niets meer te bedenken.»
Ten tweede komt om verschillende redenen een groeiend aantal auteurs, universitairen, schrijvers in opstand tegen de verstarde dictaten van de «politieke correctheid». Maar spreken van een «nouvelle pensée unique» is ronduit ridicuul. Het mag dan waar zijn dat we vandaag opmerkelijke ontwikkelingen zien en nieuwe breuklijnen, en dat het pakijs zichtbare scheuren begint te vertonen, toch zou het naïef zijn te geloven dat we in het spiegelbeeld zijn beland. Enkele zwaluwen maken de lente niet, en de heersende ideologie blijft bij de opiniemakers meer dan ooit gelden. Voor zover mij bekend is er nog geen universiteitsprofessor door zijn studenten uitgejouwd omdat hij zich beriep op de vooruitgangsideologie of die van de mensenrechten!
De hegemonie van gisteren is er dus nog altijd. Wat verschilt is dat die hegemonie minder en minder draaglijk lijkt te worden, want de kloof tussen het officiële discours en de realiteit is nog nooit zo breed geweest.

NG: Voor die aanhangers van de «politieke correctheid» zou er dus niets beters opzitten dan het organiseren van een heksenjacht?
AdB: De «politieke correctheid» is de rechtstreekse erfgenaam van de Inquisitie, die zich voornam de ketterij te bekampen door valse gedachtenstelsels op te sporen. De heersende ideologie is evengoed een orthodoxie die alle afwijkende opvattingen als ketters beschouwt. Omdat zij met geen mogelijkheid alle opvattingen nog kan weerleggen die haar in verlegenheid brengen, probeert ze die te delegitimeren – niet al zijnde vals, maar als slecht. Daardoor komt het dat, zoals Philippe Muray zei: «het veld voortdurend groter wordt, van onderwerpen waarover geen debat meer bestaat.» Geesteloze praatjes over «de waarden» («republikeinse waarden» tegen «traditionele waarden») hebben de plaats ingenomen van het debat over echte overtuigingen.
De meest gebruikelijk methode bestaat erin elke mening die afwijkt van de in de media geaccepteerde leer, terug te brengen tot déjà vu’s en dingen die eerder al verworpen werden (kolonialisme en racisme, de «jaren dertig», de «meest donkere periode» enzovoort). Met de «reductie tot het ergste» [Pierre-André Taguieff] laat zich vervolgens de uitsluiting rechtvaardigen. Dat is expliciet het programma van twee kleine inquisiteurs, al zijn er meer, Geoffroy de Lagasnerie en Edouard Louis: «Bepaalde ideologen weigeren als gesprekspartners te nemen, bepaalde thema’s als vatbaar voor discussie, bepaalde thema’s als relevant.» Dialogeren met de «vijand» zou er inderdaad op neerkomen dat men zijn bestaan erkent. Daarmee zou men zichzelf blootstellen aan bezoedeling, aan besmetting. Met de Duivel ga je niet in dialoog. Diaboliseren is dus geboden.
Een andere methode, van een verbluffende eenvoud, is verklaren dat de dissidente meningen «het Front National in de kaart spelen». Ook hier maakt het volstrekt niet uit of die uitlatingen juist zijn of niet. Wat telt, is de manier waarop ze vermoedelijk zouden kunnen gebruikt worden tegen het Rijk van het Goede. Geen mens loopt daar nog in natuurlijk, want iedereen weet goed dat het enige dat «het Front National in de kaart speelt», de drijverijen zijn van diegenen die de macht hebben (om nog te zwijgen van de gapende afgrond tussen het volk en Links), maar wat zou dat!
Het procedé is praktisch, het is een ritueel geworden. Men maakt er dus zonder matiging gebruik van. Alsof het Front National de grootste partij van Frankrijk is geworden dankzij Zemmour of Michel Onfray!

NG: Duidt deze hele evolutie echt op een «verrechtsing» van de gedachten?
AdB: Dat beweert een bepaalde linkerzijde, en daarover verheugt zich naïefweg een bepaalde rechterzijde. Ze vergissen zich allebei. Nemen we het voorbeeld van de immigratie. Als men kritiek heeft op de immigratie, dan duidt dat er volgens de officiële rechte leer op dat men rechts is. Dat die kritiek uitbreiding neemt, zoals vandaag het geval is, vormt dientengevolge het bewijs van een «verrechtsing». Maar de premisse is vals, want men kan heel goed kritiek hebben op de immigratie, zonder daarom «rechts» te zijn. Wat men eigenlijk zou moeten zeggen, is dat de kritiek op de immigratie de meest verscheiden politieke milieus heeft bereikt, wat vanzelfsprekend niet hetzelfde is.
Herinneren we er ook aan dat, in tegenstelling met wat zij die hen niet gelezen hebben zich inbeelden, diegenen die men het absurde etiket «nieuwe reactionairen» opplakt, verre van een homogeen blok voorstellen. Éric Zemmour is een antiliberale bonapartist die in naam van het volk probeert te spreken. Alain Finkielkraut is een joodse conservatief, doordrenkt van de ideeën van Hannah Arendt en Milan Kundera, die door de «desintegratie van Frankrijk» tot wanhoop wordt gebracht. Michel Onfray is een proudhonist, die aan Links verwijt dat het niet links meer is. Jean-Claude Michéa is een discipel van George Orwell die aan de maatschappelijke progressieve stromingen verwijt dat ze het socialisme verraden hebben. Régis Debray is een republikein met heimwee naar het gaullisme, en theoreticus van de videosfeer. Pierre Manent, Marcel Gauchet, Jacques Julliard, Élisabeth Lévy, Natacha Polony enzovoort hebben op weer andere plekken hun tent opgeslagen. Hun enige punt van overeenkomst is dat ze vandaag als verdachten beschouwd worden. Als ze niet in de ban al zijn gedaan.
__________
* Redactiedirecteur bij Libération, voorheen bij Le Nouvel Observateur. Zijn echte naam is Laurent Mouchard, maar dat betekent verklikker. Begrijpelijk dus dat hij die naam niet gebruikt.

14 oktober 2015

Een oude hagedis antwoordt Joël De Ceulaer


Net zoals Joël De Ceulaer, maar enige tijd voor hem, behandelde Heinrich Heine het vraagstuk van het menselijk denken. Hoe ontstaan denkbeelden, meningen, filosofieën, ideologieën enzovoort. Hij deed dat in een reisverslag, Italien III, Die Stadt Lucca, Kapittel II, 1830.

Heine zelf is er niet uitgekomen, maar op zijn tocht door Toscane kwam hij gelukkig een oude hagedis tegen die hem een en ander wist te verklaren. Anders dan de scannende onderzoekers waar De Ceulaer naar verwijst, droeg zij geen witte jas –ze had ingewikkelde kleurpatronen op haar staart– maar ze had wel evengoed anatomische onderzoekingen verricht. Daar had zij andere dingen uit geleerd dan wat de geleerden vandaag constateren:

En als resultaat van al mijn waarnemingen, experimenten en anatomische vergelijkingen, kan ik u stellig verzekeren: geen mens denkt, enkel valt de mens af en toe iets in, en die onschuldige invallen noemen ze gedachten, en het aaneenrijgen daarvan noemen ze denken. Maar u mag het in mijn naam doorvertellen: geen mens denkt, geen filosoof denkt, noch Schelling noch Hegel denkt, en wat hun filosofie zelf betreft, die is zuiver lucht en water, zoals de wolken des hemels; ik heb al talloos vele van die wolken trots en zelfverzekerd boven mij zien voorbijtrekken, en de volgende ochtendzon heeft ze opgelost tot hun oorspronkelijke niets; – er is maar één ware filosofie en die staat, in eeuwige hiërogliefen, op mijn eigen staart.



13 oktober 2015

Waar komen gedachten vandaan?


Waar komen meningen vandaan? vraagt Joël De Ceulaer zich af in Knack, en op zijn vraag gaf hij al enkele, helaas reductionistische en bijna naïeve antwoorden. Mij lijkt de eerste vraag trouwens niet die naar de herkomst van meningen, maar die naar de herkomst van ideeën en verklaringen in het algemeen.
De grote Franse wiskundige Jacques Hadamard vroeg destijds aan een honderdtal wetenschappers, wiskundigen, natuurkundigen, scheikundigen enzovoort, hoe zij tot een bepaald inzicht waren gekomen. Hij schreef daarover een prachtig boekje, ook leesbaar voor een lekenverstand: Psychology of Invention in the Mathematical Field (Princeton University Press, 1945), heruitgegeven door Dover in 1990. Helaas kan ik mijn Doverboekje niet meer terugvinden, terwijl ik een paar honderd boeken zie staan die ik helemaal niet wil zien nu.
Het prachtigste verhaal daarin vond ik, was dat van Friedrich August Kekulé von Stradonitz, de man die de structuurformule van benzeen beschreef. In een droom zag Kekulé een slang in haar eigen staart bijten. Hij had die nacht gedroomd van de oude ourobóros ófis, ουροβόρος όφις, en zo vatte bij hem de “mening” post dat die benzeenmolecule wel eens ringvormig kon zijn, wat nog helemaal bewezen moest worden.

Mij lijkt het nu, dat we bij zulke belangrijke vragen misschien evengoed te rade kunnen gaan bij dichters. Ook bij hen lijkt een eureka de enige uitleg. Hieronder legt Brassens uit hoe hij verzen maakt, die plots uit de lucht lijken te vallen, niet zonder voorafgaand denkwerk natuurlijk, maar wel zonder reductionistisch gedoe, en hoe hij daarbij in het gareel wordt gehouden door het rijm en de structuur van wat hij al heeft, zoals ook het speelveld van wetenschappers beperkt wordt door hun eerdere observaties en zij toch volkomen vrij blijven binnen dat veld. Hij deed dat in een gesprek met Philippe Nemo, voor France Culture in 1979. Misschien kunnen onze metrum- en rijmloze gedichtenschrijvers van vandaag hier ook nog iets mee:



Je passe mon temps à inventer des choses, j’ai beaucoup d’imagination. Heureusement le ciel m’a doté d’une imagination extraordinaire. Si j’écrivais en prose, j’écrirais des trucs sûrement pas mal. Parce que je… encore que le vers parfois vous permet de trouver des images que…
Qui vont au-delà au fond de que…
Oui, qui vont au-delà et que vous n’auriez pas trouvées sans la nécessité qui vous aide à les incorporer dans le vers. Vous êtes… vous avez commencé une strophe, vous avez trois vers, par exemple, je trouve trois vers qui me plaisent. Il m’en faut quatre. Parce que on pourra faire ce qu’on veut, avec la musique on est obligé de faire des choses à peu près carrées. Enfin, moi je suis obligé. Par exemple Kosma n’y était pas obligé, le musicien Kosma n’était pas obligé. Il pouvait faire de la musique sur Prévert. Moi j’en serais absolument incapable. Je ne pourrais pas écrire comme Prévert, d’abord parce que je n’ai pas son talent, et ensuite parce que je n’aurais pas le talent de musicien pour arriver à rendre carrées, vous voyez, ces choses-là. Alors, j’ai trouvé trois vers, et il m’en faut un quatrième. Il me le faut absolument. Alors pendant trois-quatre-cinq-six jours j’y réfléchis. Je ne trouve rien. Ça m’est arrivé pour la Supplique ça. Pendant très longtemps j’avais fini cette chanson, mais je ne l’avais pas commencée. Je n’avais pas trouvé l’introduction, l’entrée en matière, les premières strophes, ni la dernière. Et pendant quatre ans elle est restée dans mes cahiers, je l’ai négligée, d’ailleurs au profit d’autres chansons.
La camarde, qui…
qui ne m’a jamais pardonné, d’avoir semé des fleurs dans les trous de son nez[te horen op 1u2'50"] oui mais ça je n’avais pas trouvé, je ne l’ai trouvé qu’à la fin. Mais il faut dire, je ne m’inquiétais pas outre mesure. Je sais, depuis longtemps d’ailleurs, qu’il vaut mieux commencer un poème à l’envers et remonter le courant là. J’ai su ça, j’ai su ça et m’en suis aperçu d’abord tout seul, et puis ensuite un beau jour je me suis aperçu que ça coïncidait évidemment avec, avec de la théorie d’Edgar Poe, Le Corbeau, enfin ça… que je n’ai lu que dans la traduction de Baudelaire.
Ça prouve que le poème est un peu en dehors du temps.
Bien sûr, tout à fait en dehors du temps, bon, j’ai trouvé trois vers, il m’en faut un quatrième, et je ne le trouve pas, et ça me fait râler. Et, et je cherche. Et puis je laisse tomber, j’attaque une autre chanson. Et pendant que je fais ça le temps passe et, signé mon contrat, il faut toujours que je fasse ma rentrée à Bobino. Et puis tout d’un coup, je disais bon dieu, si, si tu pouvais dire ça de cette manière-là, si tu pouvais faire par exemple un alexandrin là, au lieu d’octosyllabes, tu pourrais le finir, la finir comme ça ta strophe.
Et du coup, vous devez changer la musique alors ?
Non, et du coup j’ai pas encore fait la musique, je ne fais la musique qu’après. Et du coup, je, je fous mon poème en l’air et je trouve quelque chose de mieux que mes trois vers. Et parfois mes trois vers disparaissent complètement, et parfois l’idée même, l’idée même de ces trois vers disparaît, au profit de ce dernier vers. Alors je remonte et je trouve autre chose de beaucoup mieux.
Alors là, encore une fois, c’est la rime qui vous a donné non seulement votre mot, mais même votre idée.
C’est pas la rime, c’est la nécessité de mettre dans un cadre quelque chose.

10 oktober 2015

Het is kiezen of delen


Horst Seehofer van de CSU gaf een gesmaakte speech, maar hij vertelde daarin dat hij van twee tegenstrijdige zaken "een grote aanhanger" was. Op een dag zal Seehofer toch moeten beslissen wat voor hem het zwaarste weegt: nationale soevereiniteit enerzijds, of mondialisering en EU anderzijds.

Ik ben niet bereid mee te doen in een politieke discussie met als voornemen en doel enkel nog te spreken over wie bij ons kan komen. Ik wil dat men ook de zorgen en problemen van de hier levende bevolking mee in aanmerking neemt. Wij moeten dringend, en nu spreek ik op het vlak van Duitsland als geheel, orde en inhoud brengen in ons beleid. Gewoonweg zeggen, laten we even afwachten of de winter er misschien niet toe bijdraagt dat er minder vluchtelingen komen, gewoonweg zeggen dat er geen bovengrens bestaat, gewoonweg zeggen dat we in onze tijd sowieso geen drieduizend kilometer lange grens meer kunnen beveiligen, dat, dames en heren is vanwege de staat een capitulatie voor de realiteit.
Ik ben een groot aanhanger van de Europese integratie. Ik ben een groot aanhanger ook van de groei van de globalisering – als die correct gestalte krijgt. Maar, dames en heren, ik ben evengoed een groot aanhanger ervan dat de nationale staten wel nog een autonome verantwoordelijkheid toekomt. Bij een natiestaat hoort het gebied van die staat, met staatsgrenzen, hoort het volk van die staat, en hoort het staatsgezag. Alle drie deze dingen.



Ich bin nicht bereit in eine politische Diskussion einzusteigen mit der Absicht und dem Ziel, nur noch darüber zu reden, wer zu uns kommen kann. Ich möchte schon die Sorgen und Probleme auch der hier lebenden Bevölkerung mitberücksichtigt haben. Wir müssen dringend, ich rede jetzt von der bundesdeutschen Ebene, unserer Politik Ordnung und Inhalt geben. Einfach zu sagen jetzt warten wir mal ab ob der Winter vielleicht dazu beiträgt, daß weniger Flüchtlinge kommen, einfach zu sagen es gibt keine Obergrenze, einfach zu sagen, in unserer Zeit können wir sowieso dreitausend Kilometer Grenzen nicht mehr schützen, meine Damen und Herren, das ist eine Kapitulation des Staates vor der Realität.

Ich bin ein großer Anhänger der europäischen Integration. Ich bin ein großer Anhänger auch der Entwicklungen der Globalisierung – wenn sie richtig gestaltet wird. Aber meine Damen und Herren, ich bin ein ebenso großer Anhänger daß die Nationalstaten schon auch eine eigenständige Verantwortung haben. Zu einem Nationalstaat gehört des Staats Gebiet mit Staatsgrenzen, gehört des Staats Volk, und gehört die Staatsgewalt. Alle drei Dinge.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html