26 januari 2010

Gebruiksaanwijzing voor islamverstaanders

.

ESSAY
Hamed Abdel-Samad

Is islamofobie het nieuwe antisemitisme? Daarover is een debat ontbrand. Maar wie moslims werkelijk ernstig neemt, moet islamkritiek beoefenen.

Hoe doe je precies een islamcriticus een muilkorf om? Mocht u in het geval verkeren dat u allergisch bent voor islamkritiek, en om beroepsredenen, of op ideologische gronden, of eenvoudig omwille van intellectuele traagheid geneigd bent tot het verdedigen van de islam, dan zal volgende gebruiksaanwijzing uiterst nuttig voor u zijn.

Is de criticus een niet-moslim, dan hebt u makkelijk spel.
Aangewezen hier, is een afmattingstactiek: u verwijt hem zijn gebrekkige kennis van de islam, u praat over de heterogeniteit en de veelzijdigheid van de jongste abrahamitische religie, en vraagt hem over welke islam hij het heeft. Al snel verliest hij het overzicht in het labyrint van islamitische rechtsscholen en stromingen, en het debat loopt vast in zand.
Het verwijt van islamofobie hoeft niet lang uit te blijven. Maar wat u weer niet moet doen, is het woord “racisme” in de mond nemen. Beter kunt u de islamcriticus laten aanvoelen dat dit wel degelijk is wat u bij hem vermoedt.Spreekt u hem over stemmingmakerij, over applaus dat van de verkeerde kant komt, en over het koren op de molen van de xenofobie. En, nog voor hij u tegenspreekt herinnert u hem aan de verschrikkelijke gebeurtenissen van 70 jaar terug in Duitsland. In die dagen waarschuwden de antisemieten voor de judaïsering van Europa, net zoals de islamofoben vandaag waarschuwen voor de islamisering van het Avondland. Echter, het woord “holocaust” zult u liever niet gebruiken.
Een vermelding van de Koude Oorlog hoort wel op het programma te staan. Want tenslotte is na het “rode” en het “gele” gevaar nu het vijandbeeld van de islam aan de beurt, zodat de nood aan een schrikbeeld bij de Europeanen gelenigd kan worden, en de contouren van de Europese identiteit scherper getekend.
Nauwelijks iemand die zal merken dat uw argumentatie wat roestig is omdat u valse vergelijkingen maakt en de tegenstander heel de tijd met zijn eigen trauma’s hebt beziggehouden zonder maar iets te zeggen over wat er echt op het spel staat.

Deze tactiek werkt zo goed als altijd, of het moest zijn dat de islamcriticus zelf moslim is, en weet waarover hij het heeft. In dat geval haalt het verwijt van racisme of van gebrek aan kennis van de islam natuurlijk niets uit.
Dan moet er stevig toegetast worden. Val hem aan op zijn integriteit. Hij moet wel een pathologische zelfhater zijn die met zijn kritiek op de islam een afrekening met zijn cultuur beoogt. Snuffel wat rond in zijn biografie, een schandvlek is altijd wel te vinden. En als hij een vrouw is, dan is die natuurlijk emotioneel, wispelturig, en naast de kwestie.

Na het minarettenverbod van de Zwitsers, en de verijdelde moordaanslag op Kurt Westergaard, had ik de hoop dat er eindelijk een onverkrampte strijdcultuur zou ontstaan, waarbij diepgravende debatten mogelijk werden over thema’s als islam en migratie. Mijn hoop kreeg vleugels door enkele mediaberichten in de islamitische wereld, die deze keer niet poogden om de woede-industrie aan te zwengelen, maar tot bezinning en terughoudendheid aanspoorden. Het Egyptische weekblad “al-Youm al-Sabea” stelde in een kritisch artikel zelfs de vraag welke zonden van de moslims, ergens ter wereld, deze afwijzende houding tegenover de islam in Europa konden veroorzaakt hebben. Zelfs bijdragen van een “ketter” als ik werden afgedrukt. Ginds heeft de islamkritiek schijnbaar vruchten afgeworpen en onder moslims een denkproces op gang gebracht over de eigen tekorten.

En in Europa? Er waren wel een paar uiterst zeldzame islamkritische bijdragen in de de mainstream media, maar mijn vrees werd al gauw bewaarheid: in Europa staat men sneller klaar met een muilkorf dan met gelijk welk tegenargument.
Enkel de 14de januari al, publiceerden de “Süddeutsche Zeitung” (SZ) en de Berlijnse “Tagesspiegel” twee bijdragen, die net zo goed van eenzelfde persoon hadden kunnen zijn.In het SZ-artikel met als titel “Onze haatpredikers” vergelijkt Thomas Steinfeld islamcritici als Henryk Broder en Necla Kelek, met de door hen bekritiseerde islamfundamentalisten. De tekst lijkt helemaal –minstens wat de teneur betreft– een kopie te zijn van de bijdrage van Claudius Seidl in de "Frankfurter Allgemeine Sonntagszeitung" (FAS) van 10 januari. Daar waren de haatpredikers zelfs “heilige krijgers”. Vooral Seidl zijn slotwoord vond ik amusant. Aansluitend op een citaat van Voltaire schreef hij: “Ik ben op hun hoofddoek niet gesteld, maar ik zou mijn leven ervoor inzetten, dat zij zich kleden kunnen zoals ze dat zelf willen.” Zo vat hij zijn beperkt begrip van vrijheid samen.
Binnen zijn eigen logica mag je Seidl eigenlijk als “hoofddoekmartelaar” betitelen. Dit gezegd, zou hij zijn leven heel zeker niet opofferen om een moslimvrouw in Duitsland in staat te stellen een zelfgekozen leven te leiden, ver weg van de strenge morele denkbeelden van de moslimgemeenschappen. Over haar zou hij in de FAS nooit een artikel schrijven, al werd zij door haar eigen broer in naam van de eer vermoord, want zulke “oriëntaalse toestanden” zijn zijn columnisten-jihad niet waardig.

In de “Tagesspiegel” van 14 januari verwondert Andreas Pflitsch zich over de scherpe islamkritiek voortkomend uit moslimrangen, en noemt hij deze “de koude oorlog van de Verlichten”. De geschriften van een aantal islamcritici, zoals de in de VS levende islamwetenschapper Ibn Warraq, voorzitter van de Centrale Raad van Ex-moslims, van Mina Ahadi, en van de schrijver van dit stuk, beschouwt Pflitsch als “het plompe oprakelen van oude ressentimenten”, dat met het programma van de Verlichting niet verward dient te worden.
Wat mijnheer Pflitsch tussen de regels door wilde zeggen, is volgens mij: “Bepalen wat kritiek is, en wat Verlichting, dat komt nog altijd aan ons toe. Moslims die weten hoe ze zich moeten uitdrukken, en die het heft in handen nemen, die zijn er niet en horen er niet te zijn, en daarom moeten wij Duitsers dit voor onze rekening nemen, om de moslims tegen zichzelf te beschermen.”
Nee, bedankt mijnheer Pflitsch, ik genees mijzelf!

Zulke stukken zullen wel goedbedoeld zijn, want zij komen vanuit de nobele toren van de cultuur van het slechte geweten, en niet vanuit de praktijk. Maar zij helpen noch ons om tot een eerlijk debat te komen, noch helpen zij de moslims om uit hun eigen lethargie te ontsnappen. Integendeel, zulke aantijgingen bevestigen de hardnekkige samenzweringstheorieën, en cementeren vele moslims in hun slachtofferrol.
En je kunt ook veel islamkritiek overtrokken vinden of provocerend. Ik persoonlijk ga niet akkoord met alles wat mevrouw Kelek of de heer Broder zeggen. Maar hun islamkritiek houd ik niet voor het hoofdprobleem van de islam, maar voor een spiegel van dat probleem.
De islam heeft een probleem met zichzelf, met zijn ambities, en met zijn voorstelling van de wereld. En de tijd snelt hem voorbij. Relativisme en wonden likken, zijn daar slechte recepten tegen.

Een oud Egyptisch spreekwoord zegt: “De ware vriend doet mij wenen, en weent samen met mij. Geen vriend is het, die mij aan het lachen brengt, maar in zijn binnenste mij uitlacht.”
Wie moslims werkelijk ernstig neemt, moet aan islamkritiek doen. Wie met hen een gesprek onder gelijken wil voeren moet eerlijk met hen zijn, in plaats van hen als kreupelen te behandelen. Het is al erg genoeg als iemand mensen voor kreupel houdt die dat niet zijn. Maar erger nog is het, als hij aanstalten maakt om voor hen uit te gaan hinken, en een gebrek te veinzen, in de illusie dat hij op die manier solidair met hen is.
.

24 januari 2010

Zoals altijd bij regimes die naar een dictatuur hunkeren, gaat de strijd eerst over de woordenschat



23 januari 2010
Essay

Thierry Chervel

Zijn de critici van het islamisme zelf fundamentalistisch? Allerminst, want in tegenstelling tot de militante islam kent de Westerse Verlichting geen uiterste waarheden. 
In de Duitse media is een debat ontbrand over de grenzen van de islamkritiek. Daarbij wordt er een “islamofobie” geconstateerd, die voor velen neerkomt op een nieuw antisemitisme. Hierover schreven op deze plek Henryk Broder (12 januari) en Hamed Abdel-Samad (18 januari). Wij zetten de reeks verder met een bijdrage van Thierry Chervel, beheerder van het online cultuurportaal “Perlentaucher”.


Henryk Broder is een reus! Helemaal op zijn eentje blijft deze publicist de meerdere van al de kleine feuilletonisten. De dappere meerderheid van “Freitag”, “Tages-Anzeiger”, “Zeit”, “Süddeutsche Zeitung”, “Frankfurter Allgemeine Zeitung” en “Frankfurter Allgemeine Sonntagszeitung” heeft de laatste weken haar moed bijeengeschraapt om het schemerig-duistere “Verlichtingsfundamentalisme”bloot te leggen, dat achter de anarchistische knepen van Broder schuilgaat. In een vloed van artikelen sjorren zij hem vast en prikken hem, zoals het dwergenvolkje in de roman “Gullivers Reizen” van Jonathan Swift. Broder, zo schreef Thomas Assheuer in de “Zeit”, “doet altijd zijn best om geestig te schrijven, maar het is hem bittere ernst”. Dat is inderdaad het verschil: zijn tegenstanders zijn ook nooit eens grappig.

Het begon al met de klimaattop in Kopenhagen, waarbij de “Tages-Anzeiger” gesteun liet klinken over climagate en over de “as van de idiotie”. Het culmineerde na het Zwitserse minarettenverbod (voor Freitag is Broder sedertdien een rechtspopulist). En het ging verder na de moordaanslag op de Deense karikaturist Kurt Westergaard. Held onder de helden is de laatste tijd Claudius Seidl: hij beloofde plechtig in de F.A. Sonntagszeitung dat hij zijn leven zou opofferen, in het geval Broder en zijn fundamentalistische kompanen met succes de moslimvrouwen het recht op de hoofddoek zouden betwisten. Toegegeven: dit is onwaarschijnlijk, maar wie weet – tenslotte kunnen ook de “Verlichtingsfundamentalisten” tot zelfmoordaanslagen overgaan!
Voor het recht om géén hoofddoek te dragen wilde Seidl zijn leven vooreerst nog niet in de weegschaal werpen.
Daarmee versloeg de chef cultuur van de FAS de chef cultuur van de SZ Andrian Kreye, die op het gevaar af zich impopulair te maken de moed opbracht om de mohammedkarikatuur van Westergaard eens en voorgoed te laten vallen omdat ze geen verdediging waard is. “Wie beledigt, moet aan de beledigde ook de toestemming gunnen om beledigd te zijn”, gaf hij ter intentie van Westergaard mee. Na een interventie met een dergelijke overtuigingskracht laat zich de persoonlijke beveiliging van Westergaard nauwelijks nog verrechtvaardigen! Daarmee bekrachtigde Kreye de houding van de FAZ, van de Süddeutsche en van alle andere kranten die hun eigen lezers enkel en alleen van horen zeggen informeerden over de karikaturen. Het zijn ook altijd diegenen die het islamitische gevaar graag minimaliseren, die tegelijk te laf zijn om de karikaturen af te drukken (Die Welt behoorde tot de zeldzame Duitse kranten die ze lieten zien; opmerking van de redactie).
Dit historische verzaken van een openbaar forum dat niet langer in zijn eigen fundamenten gelooft, zal een der redenen zijn waarom de aanvallen op Broder en alle andere “ Verlichtingsfundamentalisten” zo ongezien massief waren. Schuldbewustzijn zweet men graag in groep uit.
[Welt-online laat hier een paragraaf uit de oorspronkelijke tekst wegvallen, die ik hierbij weer inlas]
De karikaturenstrijd was een cesuur in de geschiedenis van de media. Weliswaar was hij nog door een krant aangestoken, maar de allermeeste kranten van deze wereld namen –zoals ook de allermeeste televisiezenders– die eerste stoot niet over. Op weinige uitzonderingen na censureerden zij de tekeningen. Ze noemden ze grof (of  “onnozel”, zoals Thomas Steinfeld, meer hier), om zo te kunnen beweren dat publicatie niet de moeite loonde. Een capitulatie. De krantenlezers zochten hun informatie elders. Een eenvoudige google-zoektocht volstond.
Sedert de karikaturenstrijd is het Internet het eigenlijke openbare forum, in weerwil van het weemoedige zuchten van Habermas. In de kranten liet de affaire een blinde vlek achter. En die breidt zich uit, en bonst en woekert, zoals dat gaat met een slecht geweten. 
[hier pikt Welt weer in]
In de vloed van artikelen de laatste weken, hebben de columnisten gepoogd om in Duitsland twee begrippen definitief ingang te doen vinden, al geven zij geen informatie over de herkomst ervan: “verlichtingsfundamentalisme” en  “islamofobie”. …

De term “islamofobie” is in eerste instantie een strijdkreet van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC), die sedert de karikaturenstrijd maand- en jaarverslagen uitbrengt over islamofobe voorvallen in de westelijke wereld – let wel, uitsluitend in de westelijke wereld. Over de vervolging van de Tsjetsjenen of de Oeigoeren wordt er in het jongste bericht met geen woord gerept, want Rusland en China zijn strategische bondgenoten van de islamitische staten als er gestemd wordt in de VN, waar de islamitische staten hun botsing der culturen bij voorkeur uitvechten. China en Rusland brachten, in eendracht met andere respectabele lidstaten van de Verenigde Naties zoals Oeganda of Zimbabwe, hun stem uit ten gunste van een VN-resolutie tegen het “belasteren van religies”. Een resolutie die als enige religie expliciet de islam vernoemt. Het begrip islamofobie komt de 57 landen van de organisatie –met daaronder loepzuivere democratieën als Iran, Saoedi-Arabië, Soedan– vooral te pas om een tegenbegrip te ontwikkelen tegenover het begrip Mensenrechten, dat met zijn aanspraak op universaliteit en met tegelijk zijn nadruk op het individu hen mateloos irriteert.

Het mensenrechtenbegrip van de OIC daarentegen is religieus gecodeerd: de “Verklaring van Cairo over de Mensenrechten in de Islam” van 1990 verklaart uitdrukkelijk dat de sharia het fundament blijft waar men niet aan voorbijgaat. Van de westerse landen wordt hiervoor respect geëist – de VN, de Conferentie van Durban met de vervolgconferentie in Genève, en de resolutie tegen het belasteren van religies behoren alle tot de hefbomen in dit machtsspel rond begrippen.

Het respect van het Westen moet tot uiting komen, zo heet het in de islamofobieberichtgeving, door een “verantwoordelijke omgang met de vrije meningsuiting”. De democratieën hebben het hunne allang gedaan: zo verheugt zich bijvoorbeeld Gunnar Herrmann erover, in een SZ-artikel over de huidige stand in het karikaturendebat in Denemarken, dat vele Denen hun respect voor religieuze gevoelens belijden: “Zulke houding wordt vandaag wel als zelfcensuur omschreven, maar vroeger heette zoiets tactvol.” Dat men in een boek over de karikaturenstrijd afziet van het drukken van de karikaturen, dat men in het Hamburger Bahnhof [nu museum] in Berlijn afstand doet van de zwarte kubus van de kunstenaar Gregor Schneider: allemaal uitingen van een “verantwoordelijke omgang met de vrije meningsuiting”.
En onze kwaliteitsmedia zijn vandaag vaak de meest prominente steunpilaren der voorafgaande religieuze censuur. Omdat zij die voorcensuur zelf hebben toegepast in het geval van de karikaturen, kunnen de kranten deze nu niet meer op een geloofwaardige manier bekritiseren bij andere instanties. …

Hoe murw zijn de hersenen eigenlijk wel, van intellectuelen die de consequenties uit een politiek opzet zoals het gebruik van de term “islamofobie” overhaast zelf al trekken: uitgerekend een onderzoeker van het antisemitisme, Wolfgang Benz ziet in de SZ, die zich tot het centrale orgaan van de criticofobie heeft ontpopt, een parallel tussen “islamofobie” en antisemitisme. In een antwoord aan zijn collega Benz schrijft Julius Schoeps op de Oostenrijkse portaalsite juedische.at : “Waar, vraag ik mij af, als we willen vergelijken, blijven hier ‘de parallelle waandenkbeelden’ volgens welke moslims ‘op rituele grond’ kinderen doden, bronnen vergiftigen, culturen en volkeren verwoesten, de armsten  van de wereld nog hun hemd afnemen of, naar keuze bloedige revoluties aanstoken? Waar is de mohammedaanse Alfred Dreyfus, wiens epauletten in het openbaar werden afgerukt in Europa? Wie dicht in dit land aan (gematigde) moslims het plan toe van een grote wereldsamenzwering?”*

De wedijver rond slachtofferschap kon wel eens de drijvende kracht zijn achter deze constructie. Zij mikt op het slechte geweten van de enige maatschappijvorm die de twijfel aan zichzelf heeft geïnstitutionaliseerd: de democratieën. Men benijdt de joden om de holocaust, en timmert er een voor zichzelf: ziet immers de Gazastrook er niet uit als het getto van Warschau? In dezelfde richting gaat ook het postkoloniale discours, dat het Arabische en Afrikaanse aandeel in de geschiedenis van de slavernij uitvlakt, om de democratieën alweer een exclusieve schuld op de hals te schuiven. Wat maakt het ook uit als er in Darfur nakomelingen van slavenhandelaren (die trots zijn op hun voorvaderen) de nakomelingen van slavenvolkeren aan mootjes hakken en verbranden? Soedan is immers lid van de OIC. …

Naast “islamofobie”, is het andere begrip dat zich als een zwam in de hersenen van de welmenenden heeft geboord, dat van het “Verlichtingsfundamentalisme”. Het mag nu wel officieel heten: in de SZ noemt Gustav Seibt de logica van de tegenstanders van de door hem geprezen religieuze vrede “fundamentalistisch”. Thomas Assheuer vindt in de Zeit dat de argumenten van de secularisten “fundamentalistisch slagzij” maken, voor Thomas Steinfeld in de SZ was het toch al zonneklaar: auteurs als Necla Kelek, Hirsi Ali of Broder zijn onze eigen “haatpredikers”. Zodoende heeft hij deze drie dan voorgoed naast Osama Bin Laden en Mullah Omar geplaatst. Wie zo luchtigjes met die kwalificatie omspringt, die mag zich ook herinneren wie haar in de eerste plaats ter harte nam: Mohammed Bouyeri ramde ze Theo van Gogh, nadat hij hem meerdere kogels in het lijf gejaagd had en hem de keel had overgesneden, met een mes in de borst: “Ik weet, oh fundamentalisten van het ongeloof, dat jullie ten onder zullen gaan.” Dat was het culminatiepunt van de brief waarmee op die manier Bouyeri zijn daad opeiste.

Een flinke fractie van de westerse intellectuelen beschouwt dit schrijven sindsdien als een uitnodiging tot de dialoog der culturen.
Spreken van een “fundamentalisme van de Verlichting” (of naar keuze van het ongeloof, of de mensenrechten) zal misschien hier of daar al gangbaar zijn geweest, maar nu werd de uitdrukking bestempeld als een geldige figuur in een discussie. De lezer ontmoet haar in het boek van Ian Buruma over de moord op van Gogh. Timothy Garton Ash nam haar voor zich in een essay over dat boek, en over de islam in Europa in het algemeen, en maakte er een vaste zinswending van: Ayaan Hirsi Ali was een “ietwat simpel argumenterende Verlichtingsfundamentaliste”, luidde zijn diagnose, waarmee hij haast onbewust de Infamie voor zijn rekening nam, en hij sloeg de spijker nog eens goed vast: Bouyeri zat er “niet helemaal naast” toen hij het “fundamentalisme van het ongeloof” tot zijn hoofdvijand verklaarde.
Garton Ash heeft zich na een discussie met Hirsi Ali van zijn term gedistantieerd: “Ik wil graag beklemtonen dat ik sedert die tijd de term ‘Verlichtingsfundamentalist’ allang heb opgegeven, want hij leidt tot het misverstand dat er een symmetrie met ‘islamitische fundamentalisten’ bedoeld zou kunnen zijn”, schrijft hij in een voetnoot bij zijn nieuwste boek. …

Precies die intellectuelen die aan het begrip blijven vasthouden, schijnen ervan overtuigd te zijn dat wij een “botsing der culturen” meemaken – anders zou die constructie met symmetrische begrippen helemaal geen zin hebben. Minstens raken onze kortzichtige columnisten hier verward in contradicties, want anderzijds weten zij van geen ophouden, om het gevaar dat uitgaat van het islamisme te minimaliseren.  Of zouden zij geloven dat “onze haatpredikers” Kelek en Broder verantwoordelijk zijn voor 11 september? Fundamentalisme is irrationeel per se, en een begrip als “fundamentalisme van de Verlichting” is goed en wel onbestaanbaar. Wat hun critici aan Verlichters als Hirsi Ali of Broder verwijten, is eigenlijk dat zij iets als een “fundamentalisme van het ongeloof” predikten – helemaal wat ook Bouyeri bedoelde. Zij beweren dat Hirsi Ali van de moslims zou eisen dat dezen hun geloof zouden afzweren, als zij in het Westen wensen te leven.

Thomas Assheuer weet de zaken in de “Zeit” zo te wringen, tot ze passen: in de argumentatie van de “zwaar beproefde Hirsi Ali” diende “de religie, die er geen is, een Verlichting door te maken en, zo mag je wel aanvullen, tot verdwijning gebracht te worden” ofwel “omdat de islam voor Hirsi Ali ‘das ganz Andere’ is ten overstaan van de seculiere Rede, kan slechts één van deze twee gelden: de moslims horen ‘een keuze te maken tussen de waarden van de landen waar zij zijn aanbeland, en anderzijds de waarden van de landen die zij hebben verlaten’. Dit houdt in dat moslims hun religie zouden dienen af te zweren.”

Dat is een insinuatie. Hirsi Ali wil van de moslims enkel, zoals van alle gelovigen, dezelfde verdraagzaamheid die ook hen betoond wordt. Iets als “afzweren” eist zij nergens. Verlichting überhaupt levert pas het kader waarbinnen een co-existentie van religies mogelijk wordt. De door Gustav Seibt bezongen vrede onder de religies was eerst nog een vrede tegen de religies –tegen hun ontketende totalitaire aanspraken– vooraleer zij een vrede met de religies kon worden. Ook bij een vrede onder de religies wordt een religie nog niet echt of waar, want ook dan blijft de individuele gelovige onder curatele van zijn priesters staan. Waarachtig wordt zij pas in een persoonlijke belijdenis, op het moment dus dat een gelovige ook de vrijheid heeft om zich van zijn religie te ontdoen, zonder dat hij rekening hoeft te houden met sancties. In een geseculariseerde, verlichte samenleving bijgevolg, die de totalitaire aanspraken van de religies in toom houdt.
Deze precaire relativiteit van de religies is wat de Verlichting bewerkstelligt, omdat zijzelf ervan afziet om laatste waarheden uit te spreken – en dat is de ware reden waarom zij niet fundamentalistisch zijn kan.
__________________

* In de Berliner Zeitung antwoordt Benz.

13 januari 2010

Een lichtzinnige professor (caput II)

 .
Ik geloof vast dat de politicoloog, professor Hendrik Vos, een internetabonnement bezit. Of hij ook een degelijke scholing heeft gehad, die hem in staat zou stellen om dit abonnement met vrucht te gebruiken is minder zeker.
Over die scholing zou ik niet uit mijzelf begonnen zijn, maar Vos bracht dat thema vandaag ter sprake in zijn artikel in De Standaard “We kunnen wat leren van Europa”. Zo betwijfelde hij bijvoorbeeld niet dat Pascal Smet naar school was geweest. Of Smet ook voldoende competenties in huis had om meteen het Departement Onderwijs te beheren, liet Vos in het midden. De geleerde man had ook enige reserves bij Schauvliege en Lieten. Vooral de eerste leek zijn hart niet te hebben gestolen.

In zijn hart was een andere geliefde haar vóór geweest, te weten de beminnelijke EU. In zijn zoetste dromen noemt Vos zijn adorata ook wel 'Europa'.
Nu is een verliefd hart altijd wat in verwarring, en koosnaampjes zijn vaak bijna willekeurig. Maar hoe vergeeflijk ook bij iemand die zijn maîtresse toefluistert –het mag zelfs een geadoreerde werkgeefster betreffen– dit grenst aan realiteitsverlies, want die EU van Vos, en anderzijds onze Europa mogen dan verre nichten van elkaar zijn: de maagd Europa is in Brussel of in Straatsburg al sinds een paar eeuwen niet meer opgemerkt.

Maar als we hem dit koosnaampje nog vergeven: Vos dicht aan zijn geliefde ook allerlei adjectieven toe, waar zij geheel niet voor in aanmerking komt. Soms lijkt hij zijn eigen woorden niet goed te begrijpen. Zo noemt Hendrik haar graag democratisch. Nu weet iedereen dat nicht EU er warmpjes inzit, en bijgevolg wel meer aanbidders heeft, maar dat zij democratisch zou zijn hoor je nooit. Op dat punt is zij zelfs deficitair wordt gezegd.
Vos lijkt van dit geheim niet op de hoogte, en dat is begrijpelijk. Minnaars zijn vaak de laatsten om iets te vernemen. Maar mijn EU is heel democratisch! roept hij, want zij neemt examens af van haar dienaren. En in zijn onschuld gaat hij door:
In de nationale politiek loopt dat wel anders. Wie bij ons als minister wordt voorgedragen, moet op geen enkel moment blijk geven van enige expertise in zijn domein.
Als Vos iets afwist niet van politicologie: daar is hij zelfs professor in maar van klassieke politieke filosofie, dan zou hij weten dat bekwaamheid, laat staan opgelegde bekwaamheidstests nooit eerder werden vereist in het stelsel van de democratie. In de meritocratie natuurlijk wel, en misschien kan Vos dat woordje eens gratis opzoeken met zijn internetabonnement.

Ik zal hem nog iets verklappen: de Atheners vonden zelfs dat verkiezingen ondemocratisch waren! omdat de besten dan altijd verkozen raken. Aristocratie noemden zij dat. En dan verkozen zij maar de lottrekking. Maar laten we niet afdwalen, Hendrik zal al werk genoeg hebben met zijn meritocratie.

Pijnlijk wordt het als hij in zijn verliefde dwaasheid veronderstelt dat ook alle anderen hun verstand kwijt zijn. Hij begint dan honderduit te fabuleren. Over Rocco Buttiglione bijvoorbeeld, de man die vorige keer na het examen werd afgewezen, een rechtsprof, maar volgens Vos “een conservatieve Italiaan voor wie homoseksualiteit een onsmakelijke ziekte was”.
Lezers van dit blog, dus geen arme politicologiestudentjes of -profjes, weten wel beter, want in een speech van Buttiglione die hier te lezen stond in 2005, legt die man zijn standpunt uit, en dat van die onsmakelijke ziekte lazen we niet.

Lastert Vos dan? of is hij te kwader trouw, denk je? In het geheel niet: dit is, zoals gezegd, gewoon de blufpraat van een jongen die met een gerust gemoed aanneemt dat iedereen even onwetend is als hijzelf:
Dit keer zal het vermoedelijk niet zo'n vaart lopen. Dat komt vooral omdat de lidstaten na de ervaring van de vorige keer beseffen dat ze stevige kandidaten moeten voordragen. In het huidige team zit op het eerste zicht geen charlatans. En Barroso lijkt de portefeuilles verstandig te hebben verdeeld, door de zware bevoegdheden te geven aan politici met een sterke reputatie.
En iets verder denkt Hendrik ook nog dat ...twitteren iets met democratie te maken heeft:
De hoorzittingen zijn deze week allemaal rechtstreeks te volgen op internet, in meer dan twintig talen, live gestreamd. Op facebook kan iedereen zijn gedacht kwijt over de prestaties van de kandidaat-commissarissen. Flickr publiceert foto's van de ondervragingen en belangrijk nieuws wordt onmiddellijk verspreid via twitter. Wie het democratisch gehalte van de Europese Unie op de korrel neemt, moet misschien beginnen met de aanschaf van een internetabonnement.
Nee Vos, ik wil je best het voordeel van je naïviteit gunnen, maar zo gaat het echt niet. Voor dit examen ben je gebuisd. Je moet dringend eens terug naar de humaniora. Beetje Griekse en Latijnse stammen leren in plaats van te twitteren of te flickeren. Altijd een goede basis.
.

12 januari 2010

Het Zwitserse referendum en de Europese hypocrisie


Vrijheid van godsdienst

Fr. Édouard-M. Gallez, f.s.j.


In een referendum, aldaar “votation” geheten, hebben de Zwitsers op 29 november laatstleden bij meerderheid beslist om de constructie van nieuwe minaretten op Zwitsers grondgebied niet langer toe te staan. Of men het wil of niet, maar in de publieke ruimte vormen zulke constructies een aanwezigheid die niet tot het lokale beperkt blijft; a priori lijkt het dus niet buitenissig om het publiek te consulteren.
Nochtans riep de idee zelf van een dergelijk referendum al een golf van veroordelingen op vanwege de grote media, en het positieve resultaat ervan werd afgekeurd, dit in naam van de vrijheid van godsdienst.
Nu had, begin van diezelfde maand, het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de aanwezigheid van kruisbeelden verboden in de openbare scholen in Italië, en dit eveneens in naam van de vrijheid van godsdienst; dit decreet krijgt de goedkeuring van dezelfden die het houden van het Zwitserse referendum bekritiseerden!
Een paar dagen na dit laatste, stelde een Spaanse parlementaire commissie voor om een wet voor te bereiden die kruisbeelden uit de publieke scholen zou bannen, terwijl het Poolse parlement een protestnota in de omgekeerde zin goedkeurde [1], en dan, op 17 december raakten de Europese parlementsleden verdeeld over het recht van een Europese instelling om tussenbeide te komen tegen “symbolen [die] tot de traditie behoren, de identiteit [van een natie] uitmaken, en tegelijk een aspect van eenmaking zijn voor een nationale gemeenschap”[2].
Dit project van Europese resolutie bood nochtans het voordeel dat het debat werd weggehaald van de notie “godsdienstvrijheid”, een begrip dat een gevaarlijk variabele invulling krijgt, al naargelang het gaat om het aanmoedigen van religieuze symbolen in de openbare ruimte, als zij islamitisch zijn, of om ze te verbieden als zij christelijk zijn. Deze houding toont aan hoezeer een aantal stellingnamen door angst waren ingegeven, dat wil zeggen, door dreigingen die men had geïnterioriseerd, in dit geval dus een ongegronde angst. Bepaalde groepen van islamisten maken geen geheim van hun intimidatiestrategie, verholen of onverholen – dat is hun handelsmerk. De feiten hebben eens te meer aangetoond dat vrees een slechte raadgever is.

Godsdienstvrijheid en vrijheid “van de godsdiensten”

Onze opzet is niet om de verantwoordelijken van de politieke en journalistieke milieus aansprakelijk te maken, al hebben zij in deze kwestie zeker blijk van hypocrisie gegeven. Hun onafhankelijkheid is zeer beperkt zoals men weet, en men weet ook dat de media ondernemingen zijn, die vandaag verder niets méér kunnen dan de positie weergeven van diegenen aan wie zij toebehoren. Veeleer is het concept zelf van vrijheid de vraag, de “religieuze” of die “van de religies”, want het werd in twee tegengestelde richtingen gehanteerd. Rondom dit concept heeft de hypocrisie zich genesteld, op twee niveaus.
Ten eerste, de idee om één verzameling te maken, “de religies” geheten, is geboren in de context van de ideologie van de Verlichting, vervolgens in die van het positivisme van de XIXde E.: in een schijn van wetenschappelijkheid (sociologische wetenschappelijkheid meer bepaald), kwam het er op aan, om ook de atheïstische positie een grondslag te geven, tegenover de “religies” dus (geconceptualiseerd als één blok) [3]. Maar wat is het concept zelf van “religies” (in het meervoud) waard? Het is niemand ooit gelukt het te definiëren. Erger: men durft zelfs geen poging meer aan, om zich een beeld te vormen van wat er misschien gemeenschappelijk zou zijn in alles wat onder religie gecatalogeerd wordt, de islam en het traditionele hindoeïsme bijvoorbeeld. Toch blijft men dit begrip gebruiken, ook al is het leeg zoals alle onderzoekers beseffen.
Dit eerste niveau van hypocrisie heeft verstrekkende gevolgen: wil men “religie” definiëren als een voorstelling van de wereld met centraal daarin een heilsgeschiedenis die zich moet voltrekken (wat ongeveer het geval is voor het joods-christelijke systeem, en vast en zeker het geval voor alle politiek-religieuze fenomenen die later zijn verschenen, maar geenszins voor de geloofssystemen en riten van eerdere datum), dan zou men moeten zeggen dat het atheïsme een religie is, of minstens het leven heeft geschonken aan diverse systemen die volslagen religieus zijn, die zich beroepen op getrouwe volgelingen, die een “geloof” bezitten in een of meerdere heilbrengers, en die verenigd zijn in “partijen”. Zoals daar zijn het positivisme, het communisme, of nog andere. Raymond Aron heeft over “seculiere religies” gesproken, terwijl Marcel Gauchet de benaming “antireligieuze religies” verkiest. Niettemin raken hun analyses niet over de muur van de huidige media, die het publiek om de oren blijven slaan met het concept “religies”, tegengesteld aan dat van het atheïsme, of liever –vernieuwing kan nooit kwaad– aan dat van het “burgerschap”, hetgeen niets anders is dan het neoliberale atheïsme, new look.

De mythe van de gemeenschappelijke basis

Het andere niveau van de hypocrisie hangt samen met het gebruik zelf van het concept: dit bestaat erin een denkbeeldige gemene basis te ontwerpen tussen “de religies”, daarbij hun radicaal uiteenlopende verschillen negerend, in het bijzonder die tussen het christendom en de islam. Dat is de manier waarop het moderne atheïsme zich altijd heeft gerechtvaardigd (door het ene én het andere te verwerpen), en meer in het bijzonder in de neoliberale vorm ervan die vandaag overheerst.
Gaat het hier om een wetenschappelijke houding? Die zou er eerder naar streven om elk van de fenomenen waarvan sprake te begrijpen vanuit hun respectieve teksten en hun geschiedenis.
Niet voor niets heeft het “islamitische” fenomeen de naam islâm aangenomen, wat onderwerping betekent: in alle eigenlijk “islamitische” processen schuilt een meester-slaafmechanisme, of het nu gaat om de houding tegenover God (die fundamenteel is), of over maatschappelijke, zelfs familiale of huwelijksverhoudingen (die daar een uitvloeisel van zijn). Het beeld van de God die de mens verplettert bepaalt het ideaal dat moet worden nagestreefd op de aarde, een aarde die aan Hem onderworpen moet zijn [4].
Aan de andere kant bevindt zich het christelijke ideaal, gebaseerd op een Bijbelse voorstelling van God, die van haar kant totaal verschillend is. Deze paar passages uit de Evangeliën –de woorden van Jezus– zijn karakteristiek: [ik geef hier, vanwege de begrijpelijkheid, de Willibrordvertaling, en, vanwege de schoonheid, in bijlage ook de Statenvertaling]

Lucas 12, 37: Gelukkig zijn de knechten die de heer wakend aantreft bij zijn komst. Ik verzeker jullie dat hij zich omgordt, hen aan tafel nodigt en rondgaat om hen te bedienen.
Lucas 17, 10: Zo moeten ook jullie zeggen, als je alles hebt gedaan wat je werd opgedragen: “Wij zijn maar slaven; we hebben gedaan wat we moesten doen.”

Sterker dan dit kun je het ideaal van de dienst van God en de naaste niet uitdrukken:

Matteüs 20, 25-28 (ook Marcus 10, 42 e.v.): Jullie weten dat de leiders van de volken heerschappij voeren over hen en de grote mannen hun gezag laten gelden. Zo moet het onder jullie niet zijn. Integendeel, wie groot wil worden onder jullie, moet jullie dienaar zijn, en wie onder jullie de eerste wil zijn, moet jullie slaaf zijn. Zoals de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen, en om zijn leven te geven als losgeld voor velen.
Matteüs 23,11 De grootste van u zal uw dienaar zijn. 12 Wie zich verheft, zal vernederd worden, en wie zich vernedert, zal verheven worden.
Lucas 22, 26 Bij jullie mag dat niet zo zijn. De grootste van jullie moet de minste worden, en de leider de dienaar. 27 Want wie is het belangrijkst? Die aan tafel ligt, of die bedient? Die aan tafel ligt toch zeker! Maar Ik ben in jullie midden de dienaar.

Elke socioloog of antropoloog zou hierin het principe moeten ontwaren, dat de christelijke verwezenlijkingen inspireert die aan de basis van de sociale vooruitgang liggen: als een samenleving –of dat nu in het Oosten is of het Westen– er naar streeft om zich als ideaal de onderlinge dienstbaarheid te stellen, dan maakt zij snel vooruitgang, inbegrepen op het vlak van de kennis, zelfs al wordt zij daarom nog geen ideale samenleving. Wanneer echter, er zulke principes binnensluipen of zich allengs opdringen, als daar zijn verrijking ten koste van alles, of onderwerping aan hen die beweren de sleutels van de toekomst in handen te hebben: op dat moment gaat de civiele maatschappij snel ten onder, ten voordele van een kleine groep, en het leven van de meerderheid slaat om in een nachtmerrie.

De Plek van de Rede

Het amalgaamdenken, tekenend voor een concept als “de religies”, is het meest schadelijke aspect van de hypocrisie. Er kan geen gerechtigheid, noch een Staat bestaan die aan de rationaliteit voorbijgaat. En de rede zegt ons juist dat de principes die aan de basis liggen van respectievelijk het christendom en de islam elkaars tegengestelde zijn, en bijgevolg heeft het burgerlijke gezag het recht en de plicht om hiermee rekening te houden. De zorg om het gemeenschappelijk welzijn gebiedt om het eerste te begunstigen, terwijl er ten aanzien van de tweede zich een grote reserve opdringt (en de Staat hoeft die alvast niet te subsidiëren).
De vreemdeling ontvangen, dat betekent: hem toelaten om het beste van zichzelf aan te brengen, hem ook passend te vergoeden, en ook, hem helpen om zich te ontdoen van de conditioneringen die een bedreiging vormen, zowel voor hemzelf en zijn familie als voor de maatschappij die hem ontvangt. Het is bij dit licht en onder deze analyse dat de vraag rond de vermenigvuldiging van minaretten in de publieke ruimte dient te worden gezien, ingebed in een algemene politiek betreffende deze ruimte (die al te vaak aan de commerciële reclame wordt verkocht, die evengoed betwistbaar is).
Elke andere stellingname beantwoordt niet aan de rede, maar eerder aan zekere a-priorismen van affectieve of ideologische aard, en onder de laatstgenoemde is het concept van “de religies” niet het geringste.
Het standpunt van de Zwitserse bisschoppen, zoals op 2 december naar voren gebracht, weerspiegelde dergelijke a-priorismen, met nog een kruideniersreflex er bovenop: zij zagen in het oordeel van het Europees Hof en in het referendum een gemeenschappelijke “drang om de zichtbaarheid van religies te beknotten”, alsof, hemel! de Zwitsers plots van plan waren om zich tegen hun klokkentorens te keren. Laten we ernstig blijven. Als er van een bedreiging sprake is, dan zou die veeleer er in bestaan om het referendum af te keuren en tegelijk het vonnis van het Europese Hof goed te keuren, volgens een heimelijke logica die aan de ene kant de culturele identiteit van de bevolking viseert (want door sommigen werd onderstreept) en die aan de andere kant wil bijdragen aan de greep van islamitische groeperingen op de maatschappij. Deze logica van de manipulatie kan men aan het werk zien onder autoritaire niet-Europese regimes… met name in Algerije sinds 1984, toen de machthebbers tegelijk hun politiek van islamisering en arabisering hebben gelanceerd om de bevolking beter onder controle te krijgen – we weten wat voor verschrikkelijke burgeroorlog daar is uit voortgekomen.
Maar dit oordeel is voor de Zwitserse bisschoppen te ingewikkeld wellicht. Is er ergens een barmhartige ziel te vinden, die hen in simpele bewoordingen kan uitleggen: 1/ dat “de religies” niet bestaat 2/ dat de vóór-christelijke cultussen geen uitstaans hebben met de post-christelijke fenomenen (en in de tussenperiode is er het judeo-christendom geweest, dat zij verondersteld zijn te kennen), en, 3/ tenslotte, dat hun mooie, politiek-correcte intenties, die niemand hen zal betwisten, zelden naar het paradijs leiden?

Nog een laatste punt: geen mens vraagt hen om aanwezig te zijn bij eeneerstesteenlegging van een moskee – excuus, het was in een land ten westen van Zwitserland dat dit is voorgekomen.


* Fr. Édouard-Marie Gallez fsj, is doctor in de Theologie en de Godsdienstgeschiedenis, auteur ook van Le Messie et son Prophète (Ed. de Paris).

_________________________

[1] AFP, 3 december 2009, voor de twee berichten.
[2] Cf. La bataille des crucifix.
[3] Het ging ook, minstens bij een bepaalde strekking, om het legitimeren van aanspraken bij de in beslagname van de openbare ruimte, en bij de greep op de opvoeding van de kinderen in naam van een Staat, die antireligieus moest zijn, en die in Frankrijk alle christelijke congregaties heeft verbannen tussen 1905 (voor sommige vanaf 1895) en 1920, terwijl in de Soviet-Unie de antichristelijke uitzuivering begon met haar miljoenen doden. Men kan de atheïstische stroming niet los zien van de bloedige verschrikkingen in de XXste eeuw, die juist in naam van dergelijke aanspraken plaatshadden.
[4] Claude Lévi-Strauss heeft, als pionier van de antropologie enkele nogal scherpe analyses gewijd aan het islamitische fenomeen, maar hij lijkt er niet de principes van te hebben doorgrond – je zou geloven dat hij de koran niet wenste open te slaan (zie de pp. 463-469 in Tristes tropiques, heruitgave van 2001).

.

11 januari 2010

Die Welt over het ware gelaat van Mohammed

.
Aanslag op een karikaturist
Het ware gelaat van Mohammed
is lastig om aan te zien

Na de aanslag op de mohammedkarikaturist Kurt Westergaard, zijn er weer twisten over de grenzen van satire. Velen vergeten daarbij, om wie het hier eigenlijk gaat, betreurt de filosoof Daniele Dell’Agli. Uitgerekend als karavaanrover en moordenaar begon toch Mohammed zijn carrière.

De strijd rond de Deense mohammedkarikaturen, die smeulende was, gloeit na de aanslag op de tekenaar Westergaard weer op, en alle betrokkenen doen net alsof ze niet zouden weten hoe dat komt.
De enen, woordvoerders van moslimverenigingen en islamofiele Europeanen, maken als vanouds gewag van gekwetste religieuze gevoelens die, naargelang van de omstandigheden, met verbale verontwaardiging ofwel met gewelddadige acties moeten beschermd, respectievelijk gewroken worden; de anderen roepen het recht op vrije meningsuiting in, dat zij, naargelang van de omstandigheden, voor onaantastbaar verklaren, ofwel begrensd en –in uitzonderingsgevallen– voor opschorting vatbaar.
Allen evenwel zijn het er over eens, dat de mohammedkarikaturen hierom aanstootgevend zijn, dat hun voorstelling geen recht doet aan de figuur van de profeet. De ene noemt dit laster, de andere satire.
Nu bestaan er vele definities van satire, maar geen enkele die als bestanddeel ook de onwaarheid of de leugen bevat; altijd gaat men ervan uit dat satirische tekeningen hoogstens overdrijven –met het oog op polemiek of vermaak (de twee tegelijk is enkel in Duitsland uitgesloten)– om de kern van waarheid van een schandaal, of van een algemeen bekende wantoestand duidelijk weer te geven.
Sterker: bij een satirische boodschap is algemene bekendheid van de ter zake doende historische, politieke of biografische achtergrond zelfs vooropgesteld, anders loopt het met een sisser af.
Waar richt zich de satirische aanval in dit geval op? Heel eenvoudig hierop, dat de stichter van de islam zijn carrière begon als karavaanrover, en als moordenaar, en hij als heerser van Medina het bevel gaf tot aanslagen op politieke tegenstanders en tot genocide op de daar gevestigde joodse stammen. Dit zijn ook onder moslimgeleerden historisch onbetwiste feiten,* waar tenminste in de noordelijke hemisfeer iedereen voldoende bekend mee is die over enige ontwikkeling beschikt.
De karikaturen, of preciezer gezegd: één enkele van de gewraakte tekeningen bracht deze weinig roemvolle opmaat tot de islamitische wereldverovering in herinnering – en heeft daarmee blijkbaar hopeloos te veel gevergd, zowel van vele moslims als van de meeste voorvechters van de democratische waarden.
Deze laatsten, omdat zij hun beroepsethos als publicist moeten verloochenen als zij verkiezen om elke meer dan halfslachtige verdediging van de karikaturen te vermijden –elke verdediging dus, die niet enkel de vorm maar ook de inhoud betreft– die immers, zo vrezen zij, gevolgd zou kunnen worden door niet te overziene reacties, vanwege de islamitische gevoeligheden die toch al voortdurend op scherp staan.
De eersten, de zelfbenoemde vertegenwoordigers van de islam, omdat voor hen de confrontatie met het ware gelaat van de profeet, volgens wiens voorbeeld zij trachten te leven, onverdraaglijk is en tot elke prijs geloochend dient te worden – en dat lukt het best door er voor te zorgen dat er uitsluitend over hun gekwetste “religieuze gevoelens” gesproken wordt.
Het blijft er dus bij dat geen van beide partijen bereid is om stelling te nemen in de eigenlijke controverse die door de karikaturen is uitgelokt (die hierom alleen al allesbehalve “dom” of “plomp” zijn): dat de islamitische plegers van aanslagen zich niet enkel in harmonie weten met de geest van vele koranverzen en de meeste commentaren, maar zich voor hun bloedige daden ook nog eens op het persoonlijke voorbeeld van Mohammed kunnen beroepen.
Hoe dan ook zijn er gevolgen wat betreft de integratiepolitiek voor alle andere aanhangers van zijn religie, die er –in duet met hun links-liberale apologeten– vergeefs mee doorgaan om het trommeltje van een zogenaamde islamofobie te roeren, in de hoop de genoemde funeste samenhang te versluieren.
Zolang zij niet bereid zijn om de historische autoriteit van de profeet even kritisch te relativeren als zijn leerstellingen, kunnen zij geen aanspraak maken op een onderscheid tussen islam en islamisme, wat overigens een theologische absurditeit zou zijn.
En zolang zij blijven geloven dat zij in het Europa van de eenentwintigste eeuw moeten blijven leven volgens Oosterse voorschriften en regelen uit de zevende tot de tiende eeuw, moeten zij er niet over klagen als men hen in staat acht om op gelijk welk moment ook naar de oorlogszuchtige parolen van hun religieuze stichter te zullen handelen, of om zulke handelwijze van gelijkgezinden goed te praten.

Daniele Dell’Agli is filosoof en literatuurwetenschapper in Berlijn.
 ______________

* [noot van 12 januari] Vooral, of zeker onder moslimgeleerden, zou ik zeggen. Wetenschappelijke, dus westerse geleerden en filologen, willen nog wel eens twijfelen aan de hele historiciteit van de figuur van Mohammed. Mohammedaanse "geleerden" wensen daar begrijpelijkerwijs geen onderzoek naar te doen, maar betwisten anderzijds niet de immorele verhalen uit de 8ste, 9deen 10de E.
.

6 januari 2010

Noch bij De Standaard, noch blijkbaar bij de NRC kennen ze het begrip al-Taqiyya

.
Zoals wij weten loopt het vaak mis met de rechtspraak in dit land. Er worden te veel blunders gemaakt, er wordt te traag gewerkt, terwijl justitie toch handenvol geld kost. Zulke dingen lees je vaak in De Standaard. Terecht misschien, maar omdat zij een kwaliteitskrant zijn, laten ze het gelukkig niet bij weeklachten maar stellen ze ook oplossingen voor.
Waarom bijvoorbeeld niet eens, zoals in het Verenigd Koninkrijk, de sharia ingevoerd? Lekker goedkoop en snel. De rechters zijn vriendelijk bovendien. Er is ook niet de minste druk op de rechtsonderhorigen om zich aan zulke rechtbank te onderwerpen – want je hoort dat nog te vaak, van die sociale druk bij moslims, bijvoorbeeld met die hoofddoeken, maar net zoals een meisje volkomen vrij is om hem te dragen of niet te dragen, kan ook hier bij een shariarechtbank de vrouw te allen tijde beslissen om zich voor haar echtscheiding toch maar tot een saaie inheemse pruikenrechter te wenden.
Bij ons klinkt dit idee van De Standaard voorlopig nog krankzinnig, en sommigen van hun redacteurs zullen dat ook beseffen, want zelfs in de UK blijven er bij het publiek nog vooroordelen constateerbaar.
Niet zo echter bij Floris van Straaten, de NRC-journalist van wie De Standaard het artikel overnam (al schrijven zij zijn naam verkeerd met Van):
De Sharia Raad bestaat al sinds 1982, maar nog altijd schrikken veel Britten als ze met de term sharia -het islamitisch recht in al zijn facetten- worden geconfronteerd.
Mooi toch van Floris:  facetten! .zoals van een edelsteen.
Ook de rest van zijn artikel baadt in een gelukzalig glimmende kerstsfeer. Al is kerst een term die ik beter tactvol achterwege had kunnen laten.
Ik laat u, lezer, het volledige artikel van Floris lezen, en het staat vol van eerbiedige termen zoals bv. “de heilige stad Medina” – waar onze Floris zelf geen toegang toe heeft, tenzij hij zich in het geheim bekeerd heeft. Dit laatste lijkt mij waarschijnlijk als ik hem lees.
Misschien kunnen de oenen van De Standaard het volgende artikel, uit een echte kwaliteitskrant, eens lezen voor ze weer ergens een schunnigheid overnemen om hun tabloid te vullen:

Beelden van een oproer 
Haideh Daragahi


Uit de massa’s filmbeelden, foto’s en verhalen die mij per email de laatste tijd bereiken in Stockholm, vanuit Iran, heb ik drie taferelen uitgekozen die op een bijzonder aangrijpende manier hun licht werpen op de oorzaken en de inzet van de huidige revolte. Alle drie zijn het voorbeelden van een nieuw fenomeen: “Burgerjournalistiek”. Deze ontstond, toen na de protesten tegen het kiesbedrog in juni 2009 in Iran de professionele journalistiek aan banden werd gelegd, en buitenlandse reporters werden uitgewezen.

De eerste foto komt van een openbare terechtstelling in het zuidoosten van de stad Sirjan, waar een boze menigte de veiligheidspolitie aanviel, en de beide veroordeelden, die al bewusteloos aan de strop hingen, van de galg lossneedt. Rechts in het beeld zie je nog de strop, in het midden van het beeld  herkent men, bedekt met een doek, een lichaam dat door helpende handen wordt opgevangen en in zekerheid gebracht.
Openbare terechtstellingen door verhanging of steniging maken deel uit van het voornemen van de Islamitische Republiek, om geweld tot iets normaals te maken, en om de betrekkingen tussen de mensen te brutaliseren. Het invoeren van de sharia in 1979 heeft de (straf-)rechtspraak herleid tot weerwraak voor een daad, tot oog om oog dus. Kleine dieven worden de handen afgehakt, en als iemand door toedoen van een ander een oog heeft verloren, wordt de dader het licht in zijn ogen ontnomen. Moord wordt minder als een maatschappelijk, maar eerder als een familiaal vergrijp bestraft, en als de “gemeenschap van hetzelfde bloed”, dit wil zeggen de familie van het slachtoffer, weigert om de zaak bij te leggen door middel van betaling van bloedgeld (de hoogte van de som wordt door de Staat bepaald), dan worden zij door de shariarechter gevorderd om bij de terechtstelling de stoel omver te stoten waarop de veroordeelde staat.
Het beeld van de daadwerkelijke redding van twee ter dood veroordeelden is de zichtbare uitdrukking van een eigenrichting, de mensen wensen zich niet langer aan te passen aan de gruwel van het vergeldingsrecht, zij eisen opnieuw hun waardigheid op, en stellen daarbij een fier voorbeeld aan de geciviliseerde mensheid in de VS, in China en in alle landen van de wereld waar de doodstraf nog legaal wordt toegepast.

De tweede foto is van 27 december, en komt uit Teheran. Ze toont een vrouw die om zich tegen het traangas te beschermen een wit masker draagt en fier voor de camera met haar vingers het V-teken maakt. Bloedsporen op haar gezicht en het doek. Haar houding is typisch voor miljoenen Iranese vrouwen,  die de laatste zes maanden in de grootsteden de straat opkwamen. Bij de demonstraties zag men hen in de voorste rijen, bij confrontaties met de oproerpolitie slaagden zij er met hun acties vaak in, om de aanhouding van de mannen te verijdelen.
Deze acties vandaag zijn enkel te begrijpen tegen de achtergrond van dertig jaren van vernedering en rechteloosheid. Dag na dag heerste  er voor hen de vernederende dwang van de sluier. Deze vrouwen moesten er mee instemmen om met nog drie andere vrouwen samen te leven, die het een man is toegestaan te huwen. Daarbij komt nog dat naar sjiitisch recht elke man een “tijdelijk huwelijk” kan afsluiten. Vooropgesteld dat hij het geld heeft om een imam te betalen, die het tijdelijke huwelijk legitimeert. Als echter een vrouw kiest voor een buitenechtelijke liefde wordt zij door steniging gedood. Vrouwen gelden als huwbaar vanaf de leeftijd van negen. Als zij haar man verlaat heeft zij geen recht op een onderhoudsgeld, en evenmin krijgt zij de voogdij over haar kinderen. Voor elke reis en voor elke beroepsarbeid heeft de vrouw een schriftelijke goedkeuring nodig van haar mannelijke voogd of haar echtgenoot. Het bloedgeld dat voldaan moet worden als er een vrouw is omgebracht, is de helft zo hoog als in het geval dat een man is omgebracht; haar erfdeel bedraagt de helft van dat der mannelijke erfgenamen; haar getuigenis telt maar voor de helft van dat van een mannelijke getuige. In een seculiere staat hebben de Iranese vrouwen bijgevolg alles in het leven te winnen – en niets te verliezen.

De derde foto, ook van 27 december, toont een jongeman, die zich aan een lantaarnpaal vasthoudt om een des te hardere schop te kunnen geven aan een politieman op de vlucht voor de oproerige menigte. In zijn woede zijn de dertig jaren van politieverdrukking te herkennen, de economische ontbering en de sociale en persoonlijke vernedering. Veel te lang al, worden de burgers van Iran behandeld als leefden zij in een bezet land. Een kleine klerikale elite houdt de macht, de rijkdom en ook de media in eigen handen, en ontzegt de rest van de bevolking het recht niet enkel op vrije politieke en artistieke  meningsuiting: zij beheerst ook nog eens volkomen het dagelijkse leven, inbegrepen de keuze tussen muziekgenres, dranken of het design van T-shirts; zij verbiedt jonge verliefden om hand in hand op straat te lopen. Op homoseksualiteit staat de doodstraf, ook voor minderjarigen.
Alle burgers hebben hun inkomen zien verschrompelen, wat er toe heeft geleid dat er in het land nu tienduizenden straatkinderen zijn, honderdduizenden prostituees, en miljoenen heroïne- of opiumverslaafden. Niemand hoeft bijgevolg verbaasd te zijn als de burgerjournalistiek vandaag met zulke doodsverachting bedreven wordt. Dertig jaar lang hebben de Westerse media oppervlakkig bericht over Iran, en hebben zij geen acht geslagen op de ontwikkelingen die tot de huidige situatie hebben geleid. Wie de toestand van vandaag tot het kiesbedrog herleidt, in plaats van te erkennen dat hier frustraties naar buiten komen die in de laatste dertig jaar zijn opgestapeld, die versterkt enkel de zichtbare radeloosheid. Met het kiesbedrog, dat tenslotte ook in westerse democratieën voorkomt, kun je de hevigheid van het huidige oproer niet verklaren.

Westerse politici, die maar al te goed weten dat een radicale politieke ommezwaai in Iran het politieke bestel in het Nabije Oosten, en de aangegane verbintenissen met de bestaande regeringen zou veranderen, gedogen die oppervlakkige berichtgeving, en weigeren om meer te doen dan enkel de mensenrechtenschendingen van de laatste zes maanden te berde te brengen. Deze houding hebben zij gemeen met de zogenaamd hervormingsgezinde fractie, die op haar beurt tot de elite behoort en die zoals bekend de verkiezingen in juni verloren heeft.
In werkelijkheid doet de in zijn soort nieuwe en verrassende toestand in Iran vragen rijzen bij de westerse media, en toont hij hun hele zwakte aan, hun neiging tot fixatie op de macht. Op welke manier de huidige gebeurtenissen een antwoord vormen op de controle die het regime in het verleden heeft uitgeoefend, is binnen dit artikel moeilijk in woorden te vatten. In de specifieke, gedecentraliseerde vorm van de weerstand vandaag komen de recente ervaringen van de vrouwenbeweging naar voren: haar uitbouw van een netwerkachtige organisatie, net zoals haar communicatie via internet, hebben school gemaakt en hebben de verstrooide actievormen van vandaag voorbereid.

Niemand kan de afloop van de volksbeweging voorspellen. Wat er ook van zij, ieder compromis waarbij met de zegen van het westen tenslotte de een of andere fractie aan de macht komt, zal in overeenstemming moeten worden gebracht met de minimale eisen van de scheiding van religie en staat, met de eis van vrije meningsuiting en artistieke vrijheid, met de gelijkberechtiging van de vrouw, en met het volwaardige staatsburgerschap voor homoseksuelen en voor etnische, respectievelijk religieuze minderheden. Een regering gestoeld op het shariarecht, zal aan die eisen niet kunnen voldoen.

Haideh Daragahi is een Zweeds-Iranese auteur, journaliste en wetenschapster.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html