31 juli 2016

Misdadigheid en sociale achterstelling


Je leest het vaak in de krant, maar de idee dat slechteriken slecht zijn omdat de maatschappij hen nooit aanvaard heeft – en hen op school en later op de arbeidsmarkt discrimineert – die idee is ouder dan het geheugen van de meeste journalisten teruggaat. Maar we willen het niet te moeilijk maken: voor hen mag het volstaan De Vliegende Aap van 1948 eens grondig te lezen.


28 juli 2016

De fabricatie van een traditie


Van de Koran weten de meeste Vlamingen en Europeanen intussen wel het hunne, maar minder bekend is dat in de praktijk de Hadīth, de overlevering minstens even belangrijk is. Van de Koran weten we hoe die tot stand is gekomen: hij is nedergedaald in de profeet en die heeft hem laten opschrijven, want hijzelf was niet geletterd. Dat analfabetisme van hem is trouwens een mooie literaire vondst: andere boeken kon hij niet gelezen hebben en zodoende bleef zijn boodschap vrij van elke smet. Men had dus een volmaakte, eeuwige tekst ter beschikking.
Helaas moesten ook de samenleving en de veroverde gebieden van wetten voorzien worden, en die stonden niet allemaal in dat boek, daar is het leven te ingewikkeld voor. Wat gedaan? Что делать?, zoals later Lenin vroeg.

En nu vertaal ik een stukje uit La Loi de Dieu (Gallimard, 2005, pp.248-253) van de Arabist Rémi Brague. Brague schrijft ‘Islam’ met hoofdletter als hij de staat, het grondgebied, het regime bedoelt, en ‘islam’ als het om de religie gaat, zoals ook christendom en jodendom dan een kleine letter hebben.

De Islam moest dus op eigen kracht een volledige wetgeving ontwerpen. Dat was nauwelijks mogelijk. Alleen daarom al, dat algemeen gesproken ‘men geen wetboeken maakt, zij maken zichzelf’.*  Temeer gold dat in dit speciale geval, waar een kleine groep veroveraars zich meester had gemaakt van bevolkingsgroepen die veel ontwikkelder waren, en een gedifferentieerder maatschappelijk bestel hadden.
De Islam wendde nu een strategie aan die toeliet om, wat men nodig had zonder veel gêne elders vandaan te halen, en die dingen zo te maquilleren dat men ze kon laten doorgaan voor eigen vindingen. Ter legitimatie van alle praktijken die wenselijk werden geacht, moest de Islam deze dus aan Mohammed toeschrijven. Algemeen genomen schreef de primitieve islam overigens veel zaken die aan bestaande autoriteiten ontleend waren op zijn eigen rekening. Hij gaf ze een nieuwe betekenis, en ter legitimatie koppelde hij ze aan een nieuwe bron.
De functie van de Hadīth
De Hadīth had als functie een stand van zaken te legitimeren die vooraf al bestond. De praktijken die men echt kon zien – administratieve reguleringen van de Omayyaden, volkse gebruiken, overwegingen van de eerste juristen – werden in het verleden teruggeprojecteerd tot bij de profetische bron, “met behulp van verdichtsels die in de geschiedenis van de menselijke gedachte wellicht hun gelijke niet vinden”.** Over de tijdspannen die men daarbij moest overbruggen verschillen de auteurs van mening. Maar men mag rustig de paradox herhalen die Patricia Crone formuleerde: ‘Het zijn de juristen die bepalen wat de profeet heeft gezegd, en niet omgekeerd.’***
Het gekozen beginsel was de imitatie van Mohammed, en dit op basis van een Koranvers – U hebt in de gezant van Allah een schoon voorbeeld (uswa hasana).**** Het is moeilijk om een precieze betekenis te geven aan deze stereotiepe uitdrukking, die enkel hier en in een passage over Abraham gebruikt wordt. In elk geval steunde men op verhalen (hadīth) die verwezen naar uitspraken of gedragingen van Mohammed. Deze werden niet verzameld met een historiografische bedoeling – als getuigenissen die men in een biografie zou inlassen – maar als geautoriseerde rechtsbronnen. Hun legitimatiekracht verklaart de extreme zorg die men aan de dag legde om de authenticiteit ervan te bewijzen. De Hadīth verzamelt dus alle gebruiken die van kracht waren ten tijde van Mohammed, en in de veroverde gebieden. Sommige ervan zijn misschien van Romeinse oorsprong.***** Andere komen voort uit de joodse wet. Essentieel is echter dat deze origine, vreemd aan de openbaring, ontkend werd, en dat het islamitische recht verondersteld werd in zijn geheel van profetische oorsprong te zijn.
Een gevolg van dit alles is dat men in de loop van de tijd een tendens ziet om aan de Hadīth een steeds grotere autoriteit toe te kennen. Men kwam ertoe deze op gelijke voet met de Koran te plaatsen, en zelfs oordeelde men dat ze bepaalde wetsvoorschriften ervan kon herroepen. [...]
Tussen de averechtse effecten van deze methode, zul je een paradox aantreffen: de nadruk die men legde op de noodzaak van een onweerlegbare, opklimmende lijn die zeker tot de profeet teruggaat, maakte het des te lonender om apocriefe hadīths in omloop te brengen. Voorzorgshalve smeedden de falsarissen dus onberispelijke transmissieketens. De historische kritiek distilleert hieruit een wat ontmoedigende vuistregel: hoe ouder de aangehaalde bron, des te jonger is de traditie, en hoe perfecter de keten, des te groter het risico dat we met een verzonnen hadīth te maken hebben.

________
On ne fait pas les codes, ils se font: beroemd gezegde van Jean-Étienne-Marie Portalis (1746-1807), een van de redacteurs van de Code Civil.
** Joseph Schacht: Classicisme, traditionalisme et ankylose dans la loi religieuse de l’islam, 1977, Maisonneuve et Larose.
*** Patricia Crone: Roman, Provincial and Islamic law. The Origins of the Islamic Patronate, 1987, Cambridge University Press.
**** Drieëndertigste soera, 21.
***** Ignaz Goldziher (1850-1921). In: Gesammelte Schriften, 1970, Hildesheim, Olms.

25 juli 2016

Wat te verkiezen, de stad of het land?


Houellebecq heb ik op enkele korte stukken na niet gelezen, maar door zijn toedoen nam ik toch Joris-Karl Huysmans (1848-1907) ter hand. Die halve Hollander schrijft op een manier die je eigen misantropie, mocht die aanwezig zijn, sterk kan relativeren.
Iedereen kent het klassieke gedicht van de echte Hollander Jakobus Cornelis Bloem, anderhalve generatie na Huysmans, waarin hij de stad – Amsterdam in dit geval – verheerlijkt en de natuur tussen haakjes plaatst. Hij schrijft het zo mooi dat het hier moet staan – daarna komt ook Huysmans beter tot zijn recht:

       De Dapperstraat

Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.

Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De’ in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.

Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.

Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig in de Dapperstraat.


Bij Huysmans – in Certains, 1889 – lezen we over Parijs. Hij ziet niet veel goeds in die stad:

[...] cette honte du goût moderne, la rue; ces boulevards sur lesquels végètent des arbres orthopédiquement corsetés de fer et comprimés par les bandagistes des Ponts et Chaussées, dans des roues de fonte; ces chaussées secouées par d’énormes omnibus et par des voitures de réclame ignobles; ces trottoirs remplis d’une hideuse foule en quête d’argent, de femmes dégradées par les gésines, abêties par d’affreux négoces, d’hommes lisant des journaux infâmes ou songeant à des fornications et à des dols le long de boutiques d’où les épient pour les dépouiller, les forbans patentés des commerces et des banques […].

Hij, anders dan Bloem, moet de stad uit: fuyant dans les au-delà, planant dans le rêve, loin des excrémentielles idées, secrétées par tout un peuple.

Ongetwijfeld zal de natuur hem een troost zijn? bijvoorbeeld in een villa of landhuisje dicht bij een vaart of een bos? Of anders de kunst, een mooi natuurschilderijtje misschien?

La nature a fait son temps; elle a définitivement lassé, par la dégoûtante uniformité de ses paysages et de ses ciels […] quel monotone magasin de prairies et d’arbres, quelle banale agence de montagnes et de mers! (À Rebours, 1884)

Zulke dingen lezen doet een mens deugd aan het hart. Chesterton had gelijk: ‘Unfortunately, good temper is sometimes more irritating than bad temper.’


22 juli 2016

Rémi Brague: naar de bronnen van het islamisme




Europa maakt de vergissing de islam te interpreteren naar het model van het christendom

Le Figaro, 20 juli 2016

Rémi Brague, filosoof, specialist van de middeleeuwse Arabische filosofie, lid van het Institut, legt uit wat de theologische bronnen zijn waaruit de Islamitische Staat put, en verwondert zich erover dat men de mohammedaanse religie door een christelijk prisma blijft bekijken.

Le Figaro: Voortgaand op zijn omgeving had Mohamed Lahouaiej Bouhel niet het profiel van een jihadist. De minister van Binnenlandse Zaken had het over een ‘bliksemradicalisering’. Wat denkt u over die opmerking?

Ik sta wat perplex. In het specifieke geval van de moordenaar van Nice hebben we nog geen volledige klaarheid over zijn motieven. En wat het tempo ook is waarin ze plaatsheeft, ‘radicalisering’ is geen duidelijk afgebakend begrip. Vooraf zouden we het eens moeten worden over de wortels waar het woord naar verwijst [de Franse woorden racine, en radicalisation gaan terug op het Latijnse radix, dat als eerste betekenis ‘wortel’ heeft, en verder volgens de Oxford Latin Dictionary: onderliggend gedeelte, basis, oorsprong, bron enzovoort.]. Waarom zou een terugkeer tot de bron naar misdaad moeten leiden?

De levensloop van de man (pretmaker, alcoholdrinker, salsadanser) spreekt juist voor een afstandelijkheid ten opzichte van de islam. Ook de mannen van 11 september hadden schijnbaar een ‘westerse’ levensstijl. Hoe is die schizofrenie te verklaren?

Vooreerst zouden we de verklaringen moeten natrekken van hen die over dit individu spreken. Nogal wat van de mensen die zich hebben laten ontploffen of gemoord hebben, worden ons voorgesteld als vriendelijke jongens, gedienstig en probleemloos, of zelfs, bij wijze van opperste compliment als voetbalspelers… Schizofrenie? Wellicht niet. Het is denkbaar dat het in praktijk brengen van de gewelddadige jihād voor sommigen een manier is om ‘vergiffenis te krijgen’ voor hun al te makkelijke aanpassing aan de westerse zeden, die als verdorven worden beschouwd, of nog, om zichzelf te bestraffen voor hun meegaandheid. Zichzelf opblazen gaat sneller dan een pijnlijk en lang proces van bekering aanvatten.

Daech [de Islamitische Staat] lijkt een geweldige aantrekkingskracht uit te oefenen op delinquenten. Hoe verloopt die overgang van delinquentie naar de heilige oorlog?

Die overgang verklaren, of hem enkel maar analyseren, zou psychologische en sociologische vaardigheden vereisen die ik niet bezit. Maar ik zal nader ingaan op dat begrip ‘heilige oorlog’. Nogal wat moslims vandaag willen die uitdrukking graag vermijden, en enkel de Arabische term jihād gebruiken, soms begrepen als een puur geestelijke oefening, als een gevecht met de eigen passies. Je treft hem nochtans heel vaak aan in een zeer concrete betekenis, bijvoorbeeld in juridische handleidingen (fikh) [plichtenleer; de jurisprudentie van de sharia], waar het hoofdstuk met als titel ‘jihād’ over heel feitelijke vijandelijkheden handelt. Daar legt men uit dat het om een zogenaamde verplichting ‘ten overvloede’ gaat: ze rust niet op alle moslims, en om aan de plicht tegemoet te komen volstaat het dat een bepaald aantal zich daarop toelegt. Het gaat dan over voorafgaande sommaties, men stelt zich de vraag of het toegestaan is de palmbomen van de tegenstander om te hakken of hem te bombarderen, en of men daartoe de vrouwen en kinderen moet doden die hij als schild gebruikt. Er wordt uitgelegd wat men met gevangenen aan moet, hoe de buit te verdelen enzovoort. In de mystieke betekenis gebruikt men trouwens eerder de andere term met dezelfde vorm en van dezelfde wortel, te weten mujâhada.
In elk geval loont het de moeite om stil te staan bij de paradox die besloten ligt in het samengaan van de woorden “heilige oorlog”. Daarin zit een kostbare boodschap vervat: de islam heeft op de andere levende religies dit immense voordeel, dat hij toelaat om in eenzelfde model het beste en het slechtste op één lijn te plaatsen, de laagste instincten en het meest heilige schepsel, moord en God. De kruisvaarders en inquisiteurs konden maar doen wat ze deden door zich in duizend bochten te wringen: de veroveringstochten van het Oude Testament, of de banvloeken tegen de ketters voor nog geldende aanbevelingen nemen enzovoort, en de Bergrede al helemaal omzeilen. Sommige verdwenen religies, zoals die van de Carthagers of de Azteken – en van de Galliërs! – namen die dubbelheid voor lief en bevalen mensenoffers. Voor de Islamitische Staat is het God die beveelt om jezelf op te offeren en daarbij zo veel mogelijk andere mensen te doden. Die islam laat ook toe om mensen die van hun leven niet veel hebben terechtgebracht te laten geloven dat alles de schuld van de anderen is, die slecht zijn, en die men dus uit de weg moet ruimen. Voelen dat men van ‘de partij van God’ is (Koran V,56) en strijd levert tegen “de slechtste dieren”, zijnde de ongelovigen (Koran VIII,22), kan voor een bepaalde opwinding zorgen. En overigens is elk schuldgevoel meteen van de baan, want het is God zelf die zijn vijanden doodt (Koran, VIII,17) [‘doch niet gij hebt hen gedood, maar God heeft hen gedood’ (vertaling Kramers, bewerkt en geannoteerd door Jaber en Jansen, Arbeiderspers 1992)].

Volgens Gilles Kepel is het doel van de Islamitische Staat een burgeroorlog op ons grondgebied te ontketenen, en zo alle moslims van Frankrijk achter hun vaandel te krijgen. Deelt u die mening?

Daar kan ik me nauwelijks met gezag over uitspreken, maar het lijkt me heel goed mogelijk. Als dat het geval zou zijn, dan staan we voor een geactualiseerde versie van de tactiek die in de jaren zeventig door extremistisch gauchistische groeperingen werd aangewend: een repressie uitlokken die door haar excessen een reactie van solidariteit zou meebrengen bij de rest. Bij de Rode Brigades en de Baader-Meinhof-groep is dat niet gelukt, terwijl die de hele bevolking van grote landen als Italië en Duitsland viseerden.
De Islamitische Staat heeft misschien wat meer kans op slagen, want de beoogde groep, de moslims die in Frankrijk leven vertoont al een zekere vorm van samenhang, eerder losjes overigens, waardoor er misschien makkelijker schot in de zaak komt. Die eenheid berust op meerdere factoren: het gevoel tot een minderheid te behoren die schouder aan schouder moet staan, of nog dat men zich vaak heeft moeten tevredenstellen met baantjes die anderen niet wilden, en men dus onderaan de ladder staat, soms ook speelt een gedeeld herkomstland, dat men een gemeenschappelijke taal gebruikt, of heel simpel het feit dat men in dezelfde buurten woont, en tot slot natuurlijk de minder of meer uitgesproken beklemtoning van de religie.

Tal van politici en intellectuelen trekken een strikte scheidingslijn tussen de moslimreligie en de Islamitische Staat of al-Qaida, die zij zelfs als tegengesteld aan de islam zien. Daech zou met de islam dan niets te maken hebben?

De ‘moslimreligie’ is al een misleidende uitdrukking. Het mag duidelijk zijn dat als we de islam willen onderbrengen in een van de grote categorieën van de menselijke bezigheden, we hem beter kunnen klasseren onder de rubriek “religie” dan in de rubriek “tuinieren”. Maar die rubriek is erg ruim. En vooral: de Europeanen, van de vroomste kerkgangers tot de onverbeterlijke papenvreter, denken over religie allemaal en onbewust in christelijke termen. Zij reduceren religie dus tot wat ze zien bij de onderscheiden christelijke genootschappen: erediensten, gebed, eventueel ook vastenperiodes en bedevaarten. Wat daarbij niet onder te brengen is, valt volgens hen buiten de religie.
Maar voor de islam is religie essentieel de toepassing van de goddelijke wet. Omdat die dat beveelt, moet men bidden, vasten enzovoort. En ze eist ook de sluier, halalvoeding enzovoort. De Islamitische Staat beweert trouw te zijn aan het adjectief waarmee hij praalt. Met welk recht hen daar tegenspreken? Hun propagandisten beschouwen diegenen die wij ‘gematigd’ noemen als slappelingen, of zelfs verraders. Wie ben ik om brevetten van islamitische orthodoxie uit te delen? Voor mijn part zou ik zeggen dat, al valt de Islamitische Staat niet samen met heel de islam, en al is hij dus niet de islam, hij toch een islam onder andere is. Hij doet een poging om met de middelen van vandaag de praktijken nieuw leven in te blazen die de oudste biografieën aan Mohammed zelf toeschrijven, ‘het mooie voorbeeld’ (Koran, XXXIII,21). [‘Gods schoon voorbeeld’, vertaling Kramers]

Men gaat ervan uit dat het internet, meer nog dan de moskeeën, jongeren tot de jihād aanzet. Aan welke bron laven zich die internetsites?

Een gedetailleerd antwoord geven valt me moeilijk, want mijn bezoeken aan sites die de jihād voorstaan zijn weinig regelmatig. En die zijn van heel verschillende strekking. Algemeen gesproken, laat het internet de grootst mogelijke straffeloosheid toe. Beschut door het anonimaat, of liever het pseudonimaat, kan men het zich veroorloven wat dan ook te vertellen, te liegen, te lasteren, te beledigen, tot moord op te roepen. Dat geldt trouwens niet enkel voor jihadistische sites. Wat hen betreft, het valt ze in elk geval niet moeilijk om zich een imaginair paradijs op aarde te bouwen.

Vaak vergelijkt men de islam met de katholieke kerk, en dan benadrukt men dat de mohammedaanse religie een Vaticanum II moet doormaken. Slaat die parallel ergens op?

De vergelijking gaat me dunkt volkomen mank, en om tal van redenen. Om te beginnen is de katholieke kerk een organisatie met duidelijk gedefinieerde dogma’s, en een vrij heldere hiërarchie; ze heeft een catechismus en bisschoppen, waaronder deze van Rome, de paus. Het was een van hen, Johannes XXIII, die besloot een tweede concilie bijeen te roepen in het Vaticaan. Wie in de islam zou een soortgelijke oproep kunnen doen, en daarbij gehoor vinden en de genomen besluiten doen toepassen? Verder beoogde Vaticanum II een herbronning, voorbij de later aangekoekte ballast, min of meer in de geest van Franciscus van Assisi, die wilde terugkeren naar het Evangelie zonder de interpretaties die het verzwakken. Maar in de islam zit het slechtste aan het begin. De periode van Medina (622-632) is waar de mensen van de Islamitische Staat hun inspiratie halen. Ze idealiseren die, maar zonder weglating van de slachtpartijen, de moorden en de folteringen. De evangelies bevatten geen oproep tot geweld. De Koran en de Hadith, letterlijk gelezen wel…

Wat betekent ‘een Islam van de Verlichting’?

Men gebruikt die uitdrukking al een tijdje. Ik vraag me af of Malek Chebel haar niet als eerste lanceerde in zijn Manifest voor een Islam van de Verlichting, van 2004. Het spreekt dat wat hij daaronder verstaat een uitstekende gedachte zou zijn. Maar ik zal toch twee opmerkingen maken.
Aan de ene kant, kan men enkel met grote behoedzaamheid op zoek gaan naar de verwerkelijking van een dergelijke islam in het verleden. Als we het willen hebben over intellectuele of artistieke prestaties, geen probleem. Maar als het over ‘tolerantie’ gaat? Averroes? Hij sluit een filosofische redenering af met ‘en daarom is het een verplichting om de ketters te doden’ (Tahafut at-Tahafut, XVII, 17). Andalusië? Daarover kunnen we beter romanciers lezen dan historici…
Aan de andere kant is de Verlichting een van onze heilige koeien, en het zou geen kwaad kunnen om in ons eigen westerse verleden eens schoon schip te maken, en te zien dat de Verlichting ook heel wat schaduwzijden vertoont, alvorens we haar aanbieden aan de rest van de wereld, de islam inbegrepen…


16 juli 2016

Het belang van voet- respectievelijk eindnoten


In een van zijn boeken, “La Loi de Dieu” (Gallimard 2005), legt Rémi Brague, hier al vaker genoemd, uit wat een goddelijke wet is. De titel van het boek liet dit misschien al vermoeden. Zijn ondertitel is “Histoire philosophique d’une alliance”, en hij heeft het over de Egyptenaren, de Perzen, Grieken en Romeinen, over de Bijbel, over de Koran enzovoort.

Brague stelt de moderne, en godbetert misschien ongelovige lezer wel snel gerust, op pagina zestig al: “Je ferai certes intervenir les textes, mais en les prenant uniquement comme des documents historiques, à interroger pour les renseignements qu’ils peuvent nous fournir quant à leur rédaction.”
Na bladzijde 443 beginnen dan de indexen en noten en bij bladzijde 582 is alles achter de rug. Een indrukwekkend boek, het tweede van een trilogie.

Maar ik wilde het hebben over voet- en eindnoten. Hieronder, lezer, ziet u groen aangeduid (en wie klikt op de foto krijgt een beter beeld) mijn favoriete eindnoot in “La Loi de Dieu” :




12 juli 2016

Als de geschiedenis ergens heengaat, waarheen dan?


In mei dit jaar verscheen er een schitterend boek bij Éditions Salvator in Parijs: Où va l'Histoire?  Het is de vertaling van een gesprek met professor Rémi Brague, arabist die doceert in Parijs en München. Een vertaling uit het Italiaans (Dove va la storia? Dilemmi e speranze, La Scuola Brescia, 2015), want het gesprek ging in die taal. Er worden hem door Giulio Brotti, zelf filosoof, uitgever en journalist, vragen gesteld over vele onderwerpen, met als centrale thema, als ik het zo eenvoudig mag stellen: wat is moderniteit? Het vierde hoofdstuk heet trouwens « Les malentendus de la modernité ». 
De boeken van Brague (Europe, la voie Romaine; Sagesse du Monde enzovoort) zijn natuurlijk allemaal schitterend, en soms best moeilijk ook, maar dit is een wat makkelijker boek aangezien het een conversatie is.

Hier een vraag over de Arabische filosoof en rechter Ibn Rushd, die wij kennen als Averroes, en die door goedmenende onwetenden vaak wordt voorgesteld als een van de lichtende voorbeelden van de islamitische verdraagzaamheid, in het toen zo sprookjesachtige Andalusië. Maar hoe verspreid de onwetendheid ook is: geleerdheid haalt het soms toch.

Giulio Brotti : En référence aux lieux communs qui se sont renforcées au cours du temps, au point de se révéler quasi-invincibles : qui était vraiment l’Averroès de Cordoue ? un libre-penseur capable de préfigurer « les lointains arguments d’un Hume encore problématique », comme nous le lisons dans un célèbre récit de Borges ? Un promoteur de la tolérance religieuse – quasi un homme des Lumières –, tel que le cinéaste Youssef Chahine le montre dans son film de 1997, Le Destin ?
Rémi Brague : Averroès a eu un destin paradoxal. Il a été oublié dans son pays natal, l’Andalousie, à peu près dès sa mort en 1198. En revanche, son œuvre a eu une réception énorme au nord de la Méditerranée, aussi bien en hébreu dans les communautés juives, que dans la chrétienté latine. […] Chahine se moquait bien de l’Averroès de l’histoire, encore plus que Brecht du Galilée de l’histoire. […] Quant à Borges, il est amusant qu’il se soit trompé à cent quatre-vingt degrés sur ce sujet. Car le véritable précurseur du scepticisme de David Hume, ce n’est nullement Averroès, mais bien plutôt al-Ghazali, celui-là même contre lequel Averroès écrivit un gros livre entier pour défendre la philosophie que l’autre avait attaquée. C’est Ghazali qui a mis en doute la possibilité de démontrer qu’un phénomène soit la cause d’un autre. […] Toujours est-il qu’Averroès, dans ses travaux juridiques, emploie le mot jihād dans le sens qu’il a presque toujours eu, c’est-à-dire au sens d’une guerre tout à fait concrète, où l’on fait des sommations, où l’on capture des prisonniers, où l’on amasse et partage le butin. Et l’on rapporte qu’il aurait prêché ce même jihād dans des sermons au peuple. En tout cas, même dans ses œuvres philosophiques, telles que les commentaires sur la République de Platon et sur l’Ethique à Nicomaque d’Aristote, des passages le révèlent comme un philosophe pas spécialement tendre : il n’a aucune objection à faire contre l’élimination des handicapés. Il s’y montre, en même temps, un musulman aux vues tout à fait conformes à l’orthodoxie dont – ne l’oublions pas – il était, en grand cadi de Cordoue, le défenseur attitré. S’il dit que le jihād visant à éradiquer les adversaires de l’islam n’est pas toujours souhaitable, c’est lorsqu’il risque de n’être pas victorieux. Et c’est encore dans une œuvre spécifiquement philosophique, et justement écrite pour défendre la légitimité de la philosophie, qu’Averroès conclut un raisonnement par : « La négation et la mise en discussion des principes religieux met en danger l’existence même de l’homme ; c’est pourquoi il faut tuer les hérétiques. » Donc, quand on en fait un avocat de la « tolérance », je souris doucement…

(pp. 86-89)
o-o-o-o-o

Giulio Brotti: Om het over de gemeenplaatsen te hebben die mettertijd nog aan kracht hebben gewonnen, tot ze op den duur bijna onoverwinnelijk bleken: wie was nu Averroes van Cordoba echt? een vrijdenker die in staat was om een voorafschaduwing te bieden van ‘de toekomstige argumentatie van de nog steeds problematische Hume’, zoals we in een beroemd verhaal lezen bij Borges?*  Een voorvechter van de religieuze verdraagzaamheid – bijna een Verlichtingsmens – zoals de cineast Youssef Chahine hem in 1997 laat zien in zijn film Le Destin?
Rémi Brague: Het lot van Averroes was paradoxaal. In zijn geboorteland Andalusië werd hij vergeten, ongeveer onmiddellijk al na zijn dood in 1198. Ten noorden van de Middellandse Zee daarentegen kende zijn werk een enorme receptie, zowel in het Hebreeuws bij de Joodse gemeenschappen, als in de Latijnse christenheid. […]
Chahine heeft zich weinig gelegen laten liggen aan de historische Averroes, nog minder dan Brecht aan de historische Galilei. […]
Wat Borges betreft is het grappig dat hij zich in dit onderwerp honderdtachtig graden vergist. Want de ware voorloper van het scepticisme van David Hume is geenszins Averroes, maar veeleer al-Ghazali, dezelfde tegen wie Averroes een dik boek schreef, helemaal gewijd aan de verdediging van de filosofie die de ander juist had aangevallen.**  Het was al-Ghazali die het in twijfel trok of men kon bewijzen dat een bepaald fenomeen de oorzaak was van een ander. […]
Zoveel is zeker dat Averroes in zijn juridische schriften het woord jihād gebruikt in de betekenis die het omzeggens altijd heeft gehad, te weten in de betekenis van een helemaal concrete oorlog, waar men dwangbevelen geeft, waar men gevangenen maakt, waar men buit vergaart en verdeelt. En in verslagen staat dat hij diezelfde jihād ook zou gepredikt hebben voor het volk. Wat er ook van zij, zelfs in zijn filosofische werken, zoals de commentaren bij Plato’s Republiek, of de Ethica Nicomachea van Aristoteles, laten sommige passages hem kennen als een niet bijzonder zachtaardige filosoof: tegen het ombrengen van gehandicapten formuleert hij geen enkele tegenwerping. Tegelijk openbaart hij zich daar ook als moslim met opvattingen volkomen conform aan de orthodoxie, waarvan hij – we moeten dit niet vergeten – als de grote cadi*** van Cordoba de officiële behoeder was. Als hij zegt dat de jihād ter uitroeiing van de vijanden van de islam niet altijd wenselijk is, dan is dat wanneer die dreigt niet zegerijk af te lopen. En elders in een specifiek filosofisch werk, en nog wel geschreven ter verdediging van de geldigheid van de filosofie, besluit Averroes een gedachtegang met: ‘De verloochening en het ter discussie stellen van de religieuze beginselen brengt het bestaan zelf van de mens in gevaar; dat is de reden waarom men de ketters moet doden.’
Als men bijgevolg van hem een advocaat van de ‘tolerantie’ maakt, dan glimlach ik stilletjes…

________
La busca de Averroes (De zoektocht van Averroes): prefigurando las remotas razones de todavía problemático Hume.
** In 'Tahafut at-Tahafut', ‘Wartaal van de Verwarden’, bestreed hij Hamid al-Ghazali, die een ‘Tahafut al falasifa’, ‘Wartaal van de Filosofen’ had geschreven, met daarin vanzelfsprekend kritiek op de filosofie. De titels doen me denken aan ‘De armoede van de filosofie’, het antwoord dat Marx (in het Frans) schreef op Proudhons ‘Filosofie van de armoede’.
*** soort opperrechter.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html