28 juli 2016

De fabricatie van een traditie


Van de Koran weten de meeste Vlamingen en Europeanen intussen wel het hunne, maar minder bekend is dat in de praktijk de Hadīth, de overlevering minstens even belangrijk is. Van de Koran weten we hoe die tot stand is gekomen: hij is nedergedaald in de profeet en die heeft hem laten opschrijven, want hijzelf was niet geletterd. Dat analfabetisme van hem is trouwens een mooie literaire vondst: andere boeken kon hij niet gelezen hebben en zodoende bleef zijn boodschap vrij van elke smet. Men had dus een volmaakte, eeuwige tekst ter beschikking.
Helaas moesten ook de samenleving en de veroverde gebieden van wetten voorzien worden, en die stonden niet allemaal in dat boek, daar is het leven te ingewikkeld voor. Wat gedaan? Что делать?, zoals later Lenin vroeg.

En nu vertaal ik een stukje uit La Loi de Dieu (Gallimard, 2005, pp.248-253) van de Arabist Rémi Brague. Brague schrijft ‘Islam’ met hoofdletter als hij de staat, het grondgebied, het regime bedoelt, en ‘islam’ als het om de religie gaat, zoals ook christendom en jodendom dan een kleine letter hebben.

De Islam moest dus op eigen kracht een volledige wetgeving ontwerpen. Dat was nauwelijks mogelijk. Alleen daarom al, dat algemeen gesproken ‘men geen wetboeken maakt, zij maken zichzelf’.*  Temeer gold dat in dit speciale geval, waar een kleine groep veroveraars zich meester had gemaakt van bevolkingsgroepen die veel ontwikkelder waren, en een gedifferentieerder maatschappelijk bestel hadden.
De Islam wendde nu een strategie aan die toeliet om, wat men nodig had zonder veel gêne elders vandaan te halen, en die dingen zo te maquilleren dat men ze kon laten doorgaan voor eigen vindingen. Ter legitimatie van alle praktijken die wenselijk werden geacht, moest de Islam deze dus aan Mohammed toeschrijven. Algemeen genomen schreef de primitieve islam overigens veel zaken die aan bestaande autoriteiten ontleend waren op zijn eigen rekening. Hij gaf ze een nieuwe betekenis, en ter legitimatie koppelde hij ze aan een nieuwe bron.
De functie van de Hadīth
De Hadīth had als functie een stand van zaken te legitimeren die vooraf al bestond. De praktijken die men echt kon zien – administratieve reguleringen van de Omayyaden, volkse gebruiken, overwegingen van de eerste juristen – werden in het verleden teruggeprojecteerd tot bij de profetische bron, “met behulp van verdichtsels die in de geschiedenis van de menselijke gedachte wellicht hun gelijke niet vinden”.** Over de tijdspannen die men daarbij moest overbruggen verschillen de auteurs van mening. Maar men mag rustig de paradox herhalen die Patricia Crone formuleerde: ‘Het zijn de juristen die bepalen wat de profeet heeft gezegd, en niet omgekeerd.’***
Het gekozen beginsel was de imitatie van Mohammed, en dit op basis van een Koranvers – U hebt in de gezant van Allah een schoon voorbeeld (uswa hasana).**** Het is moeilijk om een precieze betekenis te geven aan deze stereotiepe uitdrukking, die enkel hier en in een passage over Abraham gebruikt wordt. In elk geval steunde men op verhalen (hadīth) die verwezen naar uitspraken of gedragingen van Mohammed. Deze werden niet verzameld met een historiografische bedoeling – als getuigenissen die men in een biografie zou inlassen – maar als geautoriseerde rechtsbronnen. Hun legitimatiekracht verklaart de extreme zorg die men aan de dag legde om de authenticiteit ervan te bewijzen. De Hadīth verzamelt dus alle gebruiken die van kracht waren ten tijde van Mohammed, en in de veroverde gebieden. Sommige ervan zijn misschien van Romeinse oorsprong.***** Andere komen voort uit de joodse wet. Essentieel is echter dat deze origine, vreemd aan de openbaring, ontkend werd, en dat het islamitische recht verondersteld werd in zijn geheel van profetische oorsprong te zijn.
Een gevolg van dit alles is dat men in de loop van de tijd een tendens ziet om aan de Hadīth een steeds grotere autoriteit toe te kennen. Men kwam ertoe deze op gelijke voet met de Koran te plaatsen, en zelfs oordeelde men dat ze bepaalde wetsvoorschriften ervan kon herroepen. [...]
Tussen de averechtse effecten van deze methode, zul je een paradox aantreffen: de nadruk die men legde op de noodzaak van een onweerlegbare, opklimmende lijn die zeker tot de profeet teruggaat, maakte het des te lonender om apocriefe hadīths in omloop te brengen. Voorzorgshalve smeedden de falsarissen dus onberispelijke transmissieketens. De historische kritiek distilleert hieruit een wat ontmoedigende vuistregel: hoe ouder de aangehaalde bron, des te jonger is de traditie, en hoe perfecter de keten, des te groter het risico dat we met een verzonnen hadīth te maken hebben.

________
On ne fait pas les codes, ils se font: beroemd gezegde van Jean-Étienne-Marie Portalis (1746-1807), een van de redacteurs van de Code Civil.
** Joseph Schacht: Classicisme, traditionalisme et ankylose dans la loi religieuse de l’islam, 1977, Maisonneuve et Larose.
*** Patricia Crone: Roman, Provincial and Islamic law. The Origins of the Islamic Patronate, 1987, Cambridge University Press.
**** Drieëndertigste soera, 21.
***** Ignaz Goldziher (1850-1921). In: Gesammelte Schriften, 1970, Hildesheim, Olms.

Geen opmerkingen:

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html