24 september 2023

Het nut van onderwijs

 

Ben Van Alboom heeft geluk gehad

Een cultuurjournalist mag onnozele dingen schrijven, maar er zal altijd een gazet te vinden zijn die ze afdrukt.

“Want er zijn nu eenmaal veel dingen waarmee je kinderen in de war brengt. Ik was zelf in de war, toen ik vernam* dat Schanulleke in Frankrijk Fanfreluche heet. Gelukkig was er toen een leerkracht om het mij uit te leggen. Want zo werkt dat toch, ons onderwijs?”

Ach, laten we maar niet over Schalulleke beginnen want dan raakt onze Ben misschien weer in de war.

“Want nee, we kunnen er niet van op aan dat alle ouders daar met hun kinderen over spreken. No judgement, trouwens.”

Een woordje Engels is handig als je Nederlands het laat afweten. Als Ben nu ook probeerde te onthouden dat je in een heel kort stukje beter niet DRIE keer ‘effectief’ schrijft – en dat een beetje stilist dat woord simpelweg nooit nodig heeft – dan mogen we zeggen dat hij bijleert.

----------

* Toen, op die leeftijd, 'vernam' de kleine Ben al dingen! Zelfingenomen, gebrekkig, reddeloos schrijvertje.

19 september 2023

Omelet met oesters is het deze keer


Alexandre Dumas had de gewoonte zijn tijd te verdelen tussen literatuur en koken: als hij geen roman aan het bakken was, sauteerde hij uitjes, schreef culinair journalist Charles-Pierre Monselet (1825-1888).

Soms gaan die twee goed samen, want Dumas schreef een Grand dictionnaire de cuisine. Je kunt hem downloaden, wat ik deed, want 58 vond ik wat veel voor een driedelig boek dat je nooit helemaal zult lezen ...al is het aangename lectuur op elke bladzijde die ik al bekeek.

Het werk is niet volkomen betrouwbaar – er zijn lacunes en er staan fouten in lees je, maar  dat geven culinaire kenners hem wel na  de stijl is vief en zorgt met zijn vele anekdotes voor grote appetijt.

Hieronder een fragmentje over de moutarde de Dijon – die na de grote ontdekkingsreizen aan populariteit had ingeboet tegenover de nieuwe smaken.

Christoffel Columbus bracht specerijen van West-Indië naar Europa, en Vasco da Gama bracht er uit Oost-Indië. Specerijen hadden een grote invloed op de keuken van de 16de, 17de en zelfs 18de eeuw, vooral geurige specerijen zoals vanille, nootmuskaat en kruidnagel – die al bekend waren in Frankrijk, maar zó duur dat ze alleen cadeau werden gedaan, onder de naam épices,* bijvoorbeeld aan een rechter die in een zaak ten gunste van jou had gevonnist, en soms aan de advocaat die ze had bepleit.

Ze werden pas algemener nadat Antonio de Abreu en Francisco Serrao in 1511 de specerijeneilanden hadden ontdekt, de Molukken.

In 1607 of 1608 veroverden de Hollanders deze op de Portugezen, en dit reizigersvolk voor wie het leven uit handel bestaat, deze moderne Feniciërs, achtten het belang van die verovering zo groot dat ze de specerijenhandel voor zich wilden houden, alleen ten gunste van Holland.

Daarom sloten ze met hun vazal, de sultan van Ternate, en met verschillende kleine heersers van de andere eilanden een verdrag waarin stond dat alle specerijbomen naar Ambon en Banda zouden worden overgeplant, en overal elders gerooid. Om hen te compenseren voor het verlies door de stopzetting van deze handel, betaalden ze hen een lijfrente van 70.000 francs.

De opbrengst van de specerijenverkoop was zo aanzienlijk dat ze niet aarzelden om drie forten te bouwen om smokkel tegen te gaan: Holland, Oranje en Willemstad. Naast deze drie hoofdforten werden nog negen andere gebouwd in verschillende delen van de eilanden. Een vloot van twintig schepen, aan de gouverneur van Ambon ter beschikking gesteld, voer bijna constant rond de eilanden.

–––––––––––––––––––
* ‘Species’ betekende in het late Latijn zowel etenswaar als geneesmiddel of specerij.

16 september 2023

Zo zet je een roddeljournalist op zijn plaats


De lezer kent inmiddels Virginia Verasis di Castiglione, en dus kan er nog een stukje bij:

De gravin woonde al vijftien jaar op de Place Vendôme toen de huisbaas haar vertelde dat hij andere plannen had met het appartement, en al deed hij haar een gouden voorstel mocht zij willen vertrekken de gravin begon een totale oorlog. Na drie slopende jaren, met rechtszaken, beledigingen en bedreigingen, kreeg de eigenaar uiteindelijk gelijk en moest Virginia haar entresol verlaten. Na haar kwam de juwelier Boucheron erin, en die zaak is daar vandaag nog.

“Alles is slecht dat slecht eindigt,” schreef ze aan de advocaat Cléry die haar had aangemaand om van de nood een deugd te maken en een nieuwe woonst te zoeken, maar zij antwoordde: “het is te laat om opnieuw te beginnen leven, als men al begonnen is met sterven.” Koppig was de maîtresse van Napoleon III altijd geweest, maar nu vonden sommigen dat ze gek was geworden.

Virginia verhuisde op 15 januari 1894 met haar twee hondjes naar de rue Cambon n°14 vastbesloten om niet ver af te dwalen van “haar kolom”, had ze gekozen voor een somber en muf appartementje boven Voisin, het restaurant où elle avait ses habitudes, waar ze vaste klant was. Er stond geschreven dat het slecht, laag en lelijk zou aflopen,” al was alles wat ze vroeg “een bed, stilte, en Gods genade want het is niet de woonst die verandert, het is mijn leven.”

Met als voorwendsel haar verhuizing van de Place Vendôme naar de Rue Cambon, publiceerde het dagblad Le Gaulois nu een beledigend artikel met aanstootgevende koppen als “Een van de dames van de keizerlijke Decamerone” – “Het Rijk* der Schoonheid” – “Salammbô in de Tuilerieën” – “De schande van de Ouderdom” – “Levend ingemetseld?”

Vol bitterheid heeft Virginia daarop haar stilzwijgen verbroken, en aan een journalist van l'Événement stuurde zij een antwoord dat van grote waardigheid getuigt en waarin waanzin moeilijk te bespeuren valt:

Vertelt u me, Monsieur le Français, waar komt die behoefte vandaan om u te bemoeien met een vrouw die zich met niemand bemoeit? [...] Om u in denigrerende zin te bemoeien met een vrouw die nooit iets anders heeft gedaan dan haar land dienen... en misschien ook het uwe? En vertelt u me ook hoe een man als Arthur Meyer, in dit klassieke land van de hoffelijkheid en de goede smaak, een artikeltje doorlaat in Le Gaulois dat onder het voorwendsel van mijn verhuizing, botweg mijn ouderdom en lelijkheid becommentarieert? Als ik oud en lelijk ben, is dat niet mijn schuld, en tot vandaag geloofde ik nog dat bij fatsoenlijke mensen, zo niet de lelijkheid, dan minstens toch de ouderdom recht op respect gaf.


Prenant pour prétexte son déménagement de la place Vendôme, le quotidien Le Gaulois avait publié un article outrageux avec des titres à scandale comme «Une des dames du Décaméron impérial» – «L’Empire de la Beauté» – «Salammbô aux Tuileries» – «La honte de la Vieillesse» – «Murée vivante?» Pleine d’amertume, Virginia avait rompu son silence en confiant à un journaliste de l’Événement une réponse d’une grande dignité, où n’entrait guère de folie:

Dites-moi Monsieur le Français, d’où vient ce besoin de s’occuper d’une femme qui ne s’occupe de personne ? [...] De s’occuper dans un sens de dénigrement d’une femme qui n’a jamais fait que servir son pays ...et peut-être le vôtre ? Et dites-moi encore comment, sur cette terre classique de la courtoisie et du bon goût, un homme comme M. Arthur Meyer laisse passer dans Le Gaulois un entrefilet où, sous prétexte de mon déménagement, on dénonce crûment ma vieillesse et ma laideur? Si je suis vieille et laide ce n’est pas ma faute et j’avais cru jusqu’à ce jour, que sinon la laideur, du moins la vieillesse était un titre au respect des gens de bien.
____________________
*Empire, verwijst naar Napoleon III. Die connotatie ging verloren.

Benedetta Craveri
La Contessa
traduit de l’italien par Dominique Vittoz
Flammarion, 2021, p. 407

11 september 2023

Reken maar nergens op!


Testamenten lezen kan vermakelijk zijn. Zo las ik ooit per toeval het testament van een negentiende-eeuwse Gentse notaris die onder meer twee kastelen naliet en bepaalde dat alles naar de openbare onderstand moest gaan, behalve de grote spiegel in een van die kastelen. Die spiegel moest worden uitgebroken en liet hij na aan zijn vrouw ...pour qu’elle puisse bien se regarder, zodat ze zichzelf eens goed kon bekijken.

Of dat ook zo is gegaan valt te betwijfelen, want nu las ik bij Benedetta Craveri een ander pittig testament uit de negentiende eeuw, dat van gravin Virginia Verasis di Castiglione (Firenze 1837-Parijs 1899), en daar kwam helemaal niéts van terecht. Tot haar sterfbed en begrafenis toe had zij nochtans tot in de puntjes geregeld:

1) Geen kruis. 2) Geen priester. 3) Geen Kerk. 4) Geen dienst. 5) Geen bloemen. 6) Geen lijkbegroeting. 7) Geen wake. 8) Geen dokter. 9) Geen rechter. 10) Geen commissaris. 11) Geen consul. 12) Geen ambassadeur. 13) Geen speciale gezant. 14) Geen verzegeling. 15) Geen erfgenamen. 16) Geen slippendragers. 17) Geen begrafenisonderneming. 18) Geen rouwbrieven. 19) Geen explicaties. 20) Geen kranten.

Geen van Virginia's testamentaire beschikkingen zal worden gerespecteerd. Ze zal niet “het Paradijs in brand steken” uitgedost in haar nachtjapon van Compiègne en met al haar juwelen, noch ontsnappen aan een religieuze dienst in de nabijgelegen Madeleinekerk. Men begraaft haar niet in La Spezia, wat ze zo vurig had gewenst, maar op het Parijse kerkhof Père-Lachaise. Bovendien stuurde de Italiaanse ambassadeur, toen hij haar verscheiden vernam, onmiddellijk graaf Carlo Sforza, een jonge diplomaat met een grote toekomst, naar de rue Cambon met als opdracht alle documenten in het appartement te verzegelen om ze naderhand te vernietigen. [...]

De buitengewone verzameling relikwieën uit een roemrijk verleden, waar Virginia nooit afstand van had willen doen, werd over alle windstreken verstrooid na de grote veiling in juni 1901 bij Drouot. Pronkstukken waren natuurlijk haar juwelen; de beroemde halsketting van de keizer, “samengesteld uit tweehonderd negenenzeventig parels, met een gewicht van drieduizend achthonderd achtendertig grein”, bijna 300 gram,* werd verkocht voor een half miljoen frank, in onze euro’s het equivalent van drie miljoen.

1) Pas de Croix. 2) Pas de Prêtre. 3) Pas d’Église. 4) Pas de Service. 5) Pas de Fleurs. 6) Pas d’Exposition. 7) Pas de Veille. 8) Pas de Médecin. 9) Pas de Juge. 10) Pas de Commissaire. 11) Pas de Consul. 12) Pas d’Ambassadeur. 13) Pas d’Envoyé spécial. 14) Pas de Cachets. 15) Pas d’Héritiers. 16) Pas d’Accompagnateurs. 17) Pas de Pompes funèbres. 18) Pas de Faire-Part. 19) Pas de renseignements. 20) Pas de journaux.

Aucune des dispositions testamentaires de Virginia ne sera respectée. Elle n’ira pas mettre « le feu au
Paradis » dans la chemise de nuit de Compiègne, parée de tous ses bijoux, elle n’échappa non plus à une cérémonie religieuse dans l’église voisine de la Madeleine. On ne l’ensevelira pas à La Spezia comme elle l’avait tant désiré mais au cimetière parisien du Père-Lachaise. De plus, à la nouvelle de sa disparition, l’ambassadeur italien enverra tout de suite rue Cambon un jeune diplomate promis à un grand avenir, le comte Carlo Sforza, avec ordre de mettre sous scellés tous les documents qui se trouvaient dans l’appartement pour ensuite les détruire. [...]
La grande vente aux enchères qui eut lieu chez Drouot en juin 1901 dispersera aux quatre vents l’extraordinaire collection de reliques d’un passé glorieux, dont Virginia n’avait jamais voulu se séparer. Le morceau de choix était évidemment ses bijoux; le célèbre collier de l’empereur « composé de deux cent soixante-dix-neuf perles, pesant trois mille huit cent trente-huit grains», presque 300 grammes, sera adjugé pour un demi-million de francs, l’équivalent de trois millions de nos euros.

Benedetta Craveri
La Contessa
traduit de l’italien par Dominique Vittoz
Flammarion, 2021, pp. 414 et 418
____________________
Een grein weegt 64,79891 mg. Voor parels en edelstenen neemt men soms ook 50 mg. De parels zelf wegen dan 250 of 200g.

8 september 2023

Erotisch geladen standbeelden

 

In Vingt ans après (1845) van Alexandre Dumas verdedigt Athos, een van de musketiers, een kalverliefde van de zestienjarige Raoul (de latere comte de Bragelonne; of hij ook Athos' zoon is blijft lang onzeker). De andere musketiers dreven er de spot mee, maar Athos relativeert de kwestie en heeft een sterk argument:

“Ik herinner me dat ik, toen ik zo oud was als Raoul, verliefd ben geworden op een Grieks standbeeld dat de goede koning Hendrik IV aan mijn vader had gegeven, en ik dacht van verdriet gek te worden toen ze me vertelden dat het verhaal van Pygmalion maar een fabeltje was.”

Hij verwijst natuurlijk naar Ovidius ...wat toen in een krantenfeuilleton nog kon!


Virginis est verae facies, quam vivere credas,
et, si non obstet reverentia, velle moveri.

Het is net een echt meisje! Je zou geloven dat ze leefde,
en, als niet de deugdzaamheid het verhinderde, wilde bewegen.

(Metamorfosen, Pygmalion, Liber decimus, 250-251)

In de romantiek van de negentiende eeuw werd de Griekse mythe zeer geliefd, en nog in 1913 maakte Bernard Shaw er een toneelstuk van dat met groot succes ook werd verfilmd, en later kregen we My Fair Lady.

Bij Heinrich Heine, in zijn Florentijnse Nachten van 1837, komt dit romantische thema sterk aan bod.*
Zijn personage Max moet op bevel van de dokter de doodzieke Maria vermaken, en het verhaal begint zo:

Eerste Nacht

In de voorkamer trof Maximiliaan de arts, juist toen deze zijn zwarte handschoenen aantrok. “Ik ben enorm gehaast,” riep hij hem gejaagd toe. “Signora Maria heeft heel de dag niet geslapen en nu pas is ze lichtjes ingesluimerd. Overbodig dat ik u de raad geef haar met geen enkel gerucht te wekken; en als ze wakker wordt, dan mag ze onder geen beding praten. Ze moet rustig blijven liggen zonder de minste beweging, mag niet praten, en enkel geestelijke verstrooiing is goed voor haar. Vertelt u haar alstublieft nog een paar van die grappige geschiedenissen zodat ze het bij rustig luisteren moet houden.”

“Maakt u zich geen zorgen dokter,” antwoordde Maximiliaan met een weemoedig lachje, “ik heb mijn opleiding van zwetser helemaal achter de rug** en laat haar niet aan het woord komen. En ik zal haar zeker genoeg fantastische verhalen vertellen, zoveel als u wilt… Maar hoelang heeft ze nog te leven?”
“Ik ben enorm gehaast”, antwoordde de arts en glipte naar buiten.

Max vertelt nu dat hij als jonge knaap voor de eerste keer 'het slot' bezocht, een familiegoed dat door ingekwartierde soldaten in een ruïne was herschapen. Zelfs in de tuin had men lelijk huisgehouden:

Ook hier de troosteloze aanblik van een puinhoop. De grote bomen waren deels verminkt, deels omgevallen, en spottende woekerplanten staken boven de omgevallen stammen uit. Hier en daar kon je aan de opgeschoten taxusstruiken de vroegere paadjes nog her­ken­nen. Hier en daar standbeelden ook, waar meestal de kop aan ontbrak en in ieder geval de neus. Ik herinner me een Diana wier onderkant allerbelachelijkst met donkere klim­op was ingesnoerd; daarnaast een Go­din van de Overvloed, en uit haar hoorn schoot enkel stinkend onkruid op. Eén enkel beeld was god-weet-hoe verschoond geble­ven van de boos­heid van de mensen en de tijden; ze hadden haar weliswaar van haar voet­stuk gestoten, het hoge gras in, maar daar lag ze helemaal gaaf, de mar­meren godin met de zuivere mooie gelaatstrekken en met de strak gescheiden, edele boe­zem die als een Griekse Openbaring glan­zend uitstak boven het hoge gras. Ik was bijna geschrokken toen ik haar zag; een vreemde zwoele schroom boezemde dat beeld mij in, en een verborgen ver­legenheid liet me niet toe om lang te verwijlen bij zo’n bekoor­lijke aanblik.

[...] iets belette me de slaap te vatten. De maneschijn kwam zo ongehinderd door de gebroken venster­glazen en het leek me of hij me naar buiten wilde lokken, de heldere zomernacht in. Ik kon me links of rechts wentelen op mijn leger, ik kon mijn ogen sluiten of ze ongeduldig weer opendoen, steeds moest ik aan dat mooie marmeren beeld denken dat ik in het gras had zien liggen. De schroom die me bij haar aanblik had overvallen kon ik voor mezelf niet verklaren, en: ‘Morgen,’ zei ik zachtjes in mezelf ‘morgen kus ik je, jij mooi marmergezichtje, ik kus je zelfs op die mooie mondhoekjes waar je lippen in dat lieftallige groefje samen­smelten!’ Een onrust die ik nog niet had meegemaakt stroomde daarbij door al mijn leden, ik was die wonderlijke drang niet langer meester en sprong tenslotte overeind en sprak stoutmoedig: ‘Wat zou het, ik kus je vandaag nog, jij liefe­lijke beeltenis!’ Stilletjes, zodat mijn moeder mijn stappen niet zou horen ging ik het huis uit, hetgeen nog meeviel want het voorportaal was wel voorzien van een groot wapenschild maar niet langer van een deur; en haastig werkte ik me door het gebladerte van de woeste tuin heen. Ook verder was er geen geluid en alles rustte in stomme ernst in de stille maneschijn. De schaduwen van de bomen leken wel aan de grond gespijkerd. Al even onbewogen lag in het groene gras de mooie godin, maar het was geen stenen dood, alleen een stille slaap die haar bekoor­lijke leden leek vast te houden, en bijna toen ik haar naderde beving mij de schrik dat ik haar door het geringste gerucht kon opwekken uit haar sluimer. Ik hield mijn adem in toen ik me over haar heen boog om haar mooie gelaats­trek­ken gade te slaan; een ontzettende vrees stiet me van haar af, een jongens­ach­ti­ge begeerte trok me weer naar haar toe, mijn hart bonsde als had ik een moord­daad op het oog, en tenslotte kuste ik de mooie godin, gloeiend, teder, vertwij­feld, zoals ik nadien in dit leven nooit meer heb gekust. Ook heb ik nooit meer de gruwelijk zoete sensatie kunnen vergeten die door heel mijn ziel stroomde toen de opwindende koelte van die marmeren lippen mijn mond beroerde… En ziet u, Maria, toen ik daarnet vóór u stond, en u in dit witte mousselinekleed op de groene sofa zag liggen, toen deed uw aanblik mij denken aan het witte mar­meren beeld in het groene gras. Had u langer geslapen, dan hadden mijn lippen niet kunnen weerstaan…”

Max! Max!” schreeuwde de vrouw vanuit de diepte van haar ziel — “Wat ontzettend! u weet dat een kus van uw mond…”

Ach stil nu, ik weet het, dat zou verschrikkelijk zijn voor u! Toe, kijk me niet zo sme­kend aan. Ik begrijp uw gevoelens niet verkeerd, ook al blijven hun diepste gronden voor mij verborgen. Nooit zou ik mijn mond op uw lippen hebben ge­drukt…”

Maar Maria liet hem niet uitspreken, ze had zijn hand vastgegrepen, over­laadde die hand met de heftigste kussen en zei toen met een glimlach: “Alstu­blieft, alstublieft, vertelt u me nog meer van uw liefdesavonturen. Hoe lang hebt u haar bemind, die marmeren schoonheid die u in de slottuin van uw moeder hebt gekust?”

“De dag daarop al reisden we af,” antwoordde Maximiliaan, “en ik heb het zalige beeld nooit weergezien. Maar bijna vier jaar lang heeft het mijn hart bezig­gehouden. Een zonderlinge passie voor marmeren posturen heeft zich sindsdien in mijn gemoed ontwikkeld en vanmorgen nog kreeg deze fascinatie mij in haar greep. Ik kwam de Laurenziana uit, de bibliotheek van de Medici, en raakte verzeild, ik weet niet meer hoe, in de kapel waar dit meest schitterende Italiaanse geslacht zich uit edelstenen een slaapstede heeft gebouwd waar het nu rus­tig sluimert. Een vol uur bleef ik er verzonken bij de aanblik van een mar­meren vrouwenbeeld; haar overweldigende lichaamsvormen getuigen van de vermetele kracht van Michelangelo en toch is het geheel omgeven van een etherische zoetheid die je bij deze meester normaal niet zou zoeken. In dit mar­mer zit heel het dromenrijk vervat met al zijn stille zaligheden; er huist een tedere rust in die mooie ledematen, een temperend maanlicht lijkt haar door de aderen te vloeien… het is de Nacht van Michelangelo Buonarroti. Ach, hoe graag zou ik slapen de eeuwige slaap, in de armen van deze Nacht

“Ge­schil­der­de vrouwenfiguren,” ging Maximiliaan na een pauze verder, “hebben me altijd minder geïnteresseerd dan standbeelden. Eén keer maar ben ik op een schilderij verliefd geworden. Het was een wondermooie Madonna, waarmee ik kennismaakte in een kerk in Keulen aan de Rijn.*** Ik was in die dagen een ver­woed kerkganger en mijn gemoed verloor zich in de mystiek van het katho­li­cis­me. Graag had ik toen, zoals zekere Spaanse ridder, elke dag een strijd op leven en dood geleverd voor de Immaculata Maria, koningin van de Engelen, schoon­ste dame van de Hemel en de Aarde! Heel de Heilige Familie had toentertijd mijn belangstelling, en bijzonder vriendelijk nam ik telkens weer mijn hoed af als ik een beeld van de heilige Jozef passeerde. Die toestand is evenwel niet lang blijven duren en zonder veel complimenten liet ik de Moe­der Gods in de steek toen ik in een galerij Antieken kennismaakte met een Griekse nimf die me lange tijd gevangen wist te hou­den in haar marmeren boeien.”

 ___________

    * Ook in andere werken van hem zien we geërotiseerde standbeelden (Harzreise, Elementargeister, Göttern im Exil, vele gedichten), of vrouwen die tot standbeeld worden verheven, bijvoorbeeld in de Memoiren waar hij zijn eerste geliefde, Sefchen, met een standbeeld vergelijkt.
  ** Heine is jurist, Maximiliaan misschien ook; cfr. Memoiren.
*** Zie het gedicht Im Rhein, im schönen Strome.
Vingt ans après
Préface de Dominique Fernandez
Avec une vie de Dumas par Léon-François Hoffmann
Gallimard, Folio classique, 1962 et 1975. p. 171

P. Ovidius Naso: Metamorphosen
Übersetzt und herausgegeben von Michael von Albrecht
Mit 30 Radierungen von Pablo Picasso
und einem kunsthistorischen Nachwort von Eckhard Leuschner
Stuttgart 1994, 2010, Philipp Reclam Jun.

in: vierter Band, Der Salon
Heinrich Heines sämtliche Werke
Herausgegeben von Prof.Dr. Ernst Elster
kritisch durchgelesene und erläuterte Ausgabe
1890, Leipzig und Wien, Bibliographisches Institut


En nu, zoals men bij de radio zegt,
een streepje muziek!


3 september 2023

De wetenschappelijke methode eenvoudig uitgelegd


Deze namiddag was het rommelmarkt in het Prinsenhof. Zoals elk jaar neemt voor Gentenaars de zomer officieel een einde met de Prinsenhoffeesten,

Deze keer kocht ik voor drie euro een perfecte derde druk van Het verdriet van België, en een boekje van de bioloog 
Jean Rostand, de l’Académie française

Science fausse et fausses sciences was de titel. Het negenentachtigste deeltje in een reeks essays van hem – Gallimard, 1958.
(Misschien waren die achtentachtig eerdere deeltjes in de ochtend verkocht, want eigenlijk begint de markt om negen uur.)

Nog wat rondkuierend las ik een paar bladzijden en leerde al meteen dat bij een wetenschappelijk experiment waarbij scherpe waarneming is vereist, je je pijp beter even opzijlegt.


31 augustus 2023

Diplomatieke taal kan heel levendig zijn


De twintigjarige Virginia Verasis di Castiglione, la divine comtesse, was door Cavour en Victor-Emmanuel II naar Parijs gestuurd om Napoleon III te verleiden en hem inlichtingen te ontfutselen.
Dat lukte haar moeiteloos.

In een briefje van 1859 aan prins Poniatovski, meldt ze echter een probleempje – achteraf gezien van voorbijgaande aard – en gebruikt duidelijke, maar misschien wat ongebruikelijke diplomatieke taal:

La lettre suivante ne laisse aucun doute sur les sentiments que Virginia nourrissait pour son auguste amant. À ses yeux, l’empereur n’était qu’une lettre de change qui d’un moment à l’autre risquait de n’être plus valable :

« Je vois dans les journaux que le Vieux est alité, qu’il est très mal et qu’il ne vient pas. Mince alors !!!  S’il crève, on est f...  C’est pour ça qu’on ne doit pas traîner, je vous l’ai toujours dit. C’est le moment ou jamais. »

Benedetta Craveri
La Contessa
traduit de l’italien par Dominique Vittoz
Flammarion, 2021, p. 134

Volgende brief laat geen twijfel bestaan over de gevoelens die Virginia koesterde voor haar doorluchtige minnaar. In haar ogen was de keizer gewoon een wisselbrief die van het ene moment op het andere ongeldig riskeerde te worden:

“Ik zie in de kranten dat de Ouwe in bed ligt, dat hij erg ziek is en niet zal komen. Verhip!!!  Als hij verre
kt is het voor ons naar de kl...   Zodoende mogen we niet treuzelen, dat heb ik u altijd al gezegd. Het is nu of nooit.”


18 augustus 2023

Verboden en opgelegde plunjes


Mannen kunnen sneller lopen of fietsen of zwemmen dan vrouwen. Dat geldt ook voor mannen die zich vrouw noemen, zogenaamde transgenders. Het spreekt dat deze jongens in aparte competities moeten spelen, ofwel gewoon bij de mannen meedoen. Anders is het valsspelen.


Ook in de schaakwereld kent men aparte kampioenschappen voor mannen en vrouwen, maar van mannen die zich als vrouw voordoen en in hun competities willen meedingen is vooralsnog weinig bekend.

Aparte schaakcompetities gaan uit van de overweging dat vrouwen naast lopen, fietsen en zwemmen, ook niet zo goed kunnen nadenken als mannen. Een opmerkelijke gedachte.
Maar er zijn natuurlijk ook toernooien waarin zowel mannen als vrouwen spelen. En hier worden de mannelijke spelers mijns inziens terecht beschermd tegen kwalijke invloeden.

Het dragen van een nauwsluitende jurk met een diep decolleté kan de tegenstander
bij zijn overpeinzingen in verwarring brengen. Die tactiek werd wel eens gebruikt, maar viel bij de officials van de Wereldschaakbond (Fide) niet in de smaak. Zij hebben al in 2012 kledingvoorschriften ingevoerd om ervoor te zorgen dat het een fatsoenlijk spel blijft.

Vrouwelijke spelers mogen geen jurk dragen die meer dan tien centimeter boven de knie uitkomt, en alleen het eerste en tweede knoopje van hun blouse mag open blijven.
Diepe inzichten mogen dan eigen zijn aan het spel, ze moeten wel beperkt blijven tot de stelling op het bord.
Ook moet de kleding fris zijn, zonder overmatige slijtage of gaten, en vrij van lichaamsgeuren of parfums. Hoge hakken mogen, flipflops niet. De regels voor zowel mannen als vrouwen zegt men er nadrukkelijk bij vereisen een harmonieuze look, met passende kleuren, stoffen, schoenen en accessoires.
Na twee waarschuwingen, eerst mondeling dan schriftelijk, kan hij of zij die de dresscode blijft overtreden worden teruggestuurd om zich naar behoren te kleden.
Toeschouwers die niet correct gekleed zijn, gaan de speelzaal uit – een regel die in de smaak zal vallen bij die twee Knokse trutten die we net nog zagen.

De secretaris-generaal van de Europese schaakbond, Sava Stoisavljevic verklaarde echter dat de kledingvoorschriften er niét kwamen om vrouwen te beletten hun mannelijke tegenstanders af te leiden:
'De ingrijpende regels zijn ingevoerd om een gevoel voor decorum bij te brengen, nadat toernooiorganisatoren hadden gemerkt dat veel van de spelers geen fatsoenlijke kleren droegen. Toen ik een keer als arbiter werkte heb ik een speelster gewaarschuwd, ook al waren er toen nog geen regels, omdat ze altijd naar de speelzaal kwam, gekleed alsof ze naar het strand ging.’

Over speelsters die graag een beetje been laten zien, zei Sava nog: ‘Het is leuk om schaaksters met korte rokjes te zien. Het zijn heel mooie meisjes, maar ik vind dat er grenzen moeten zijn.’


De Fédération internationale des Échecs, de Wereldschaakbond mag dan sommige plunjes verbieden, er zijn ook landen die hun speelsters tot het dragen van bepaalde kledingstukken verplichten. Zo moeten Iraanse schaaksters een hoofddoek dragen, ook als ze in het buitenland spelen. Dat is geen kwestie van vrijwilligheid
de keuze van de vrouw, wat je hier vaak hoort – nee, daar is het dodelijke ernst.

Sarasadat Khademalsharieh, de beste schaakster van Iran, keerde niet naar haar land terug nadat ze zonder hidjab had gespeeld in twee internationale toernooien.
Zij was naar die toernooien afgereisd met haar man, Ardeshir Ahmadi, en hun zoontje van 10 maanden, en verhuisden daarop naar Zuid-Spanje. Ahmadi, een tv-producent en presentator, zat ooit drie maanden gevangen in Iran naar aanleiding van documentaires die hij had gemaakt.

Wel meer Iraanse vrouwen hadden bij internationale toernooien
de hidjab thuisgelaten:

–Dorsa Derakhshani deed dat in 2017, en verhuisde daarna wijselijk naar de Verenigde Staten.
–Mitra Hejazipour droeg geen hoofddoek bij de wereldkampioenschappen rapid en blitz in Moskou in 2020. Ze studeerde toen in Frankrijk en is nooit teruggekeerd naar Iran.
–Datzelfde jaar werd schaakscheidsrechter Shohreh Bayat in Shanghai zonder hoofddoek gezien tijdens het wereldkampioenschap voor vrouwen. Ze verklaarde dat ze bang was om terug te keren naar Iran en woont nu in Groot-Brittannië.

Aryan Tari, de Noorse grootmeester wiens ouders Iraans zijn, zei dat Khademalsharieh misschien het gevoel had dat ze geen andere keuze had dan af te zien van een hidjab. Te midden van de betogingen in Iran zou het dragen van een hidjab op het wereldtoneel ‘respectloos’ overkomen tegenover de demonstranten, zei hij.

Er werd inderdaad maandenlang gedemonstreerd na de dood van Mahsa Amini. Zij was in hechtenis genomen door de Iraanse zedenpolitie omdat ze haar hoofddoek niet helemaal volgens de regels droeg, en werd in de gevangenis doodgeslagen.

15 augustus 2023

Cosimo de' Medici verduidelijkt wat oorlog is


 Oorlogen gaan door tot de uitputting van één of van beide partijen. Een staakt-het-vuren komt wel voor, maar houdt gewoonlijk geen stand, en vredesonderhandelingen zijn het laatste van de gedachten omdat de strijders dat als een nederlaag zien.

Een oorlog komt er nooit zomaar. Der Krieg entsteht nicht urplötzlich; seine Verbreitung ist nicht das Werk eines Augenblicks, zegt Clausewitz. Hij is dus ook nooit het werk van één individu, al willen Amerikanen het zo voorstellen. Zij wenden vaak fijngevoelige, humanitaire bedoelingen voor, en herleiden daarom alles tot één slechterik: Saddam voor Bush, bin Laden en Khadaffi voor Obama, en nu Poetin voor Biden.

Is die slechterik gedood of gevangen, dan is in hun voorstelling van zaken de oorlog beslecht en de oorzaak ervan weggenomen – herinner u de vulgariteit van Paul BremerLadies and gentlemen ...we got him!

Clausewitz waarschuwt tegen dat soort voorstelling van een oorlog: Er besteht nicht aus einem einzigen Schlag ohne Dauer.

Zijn tijdgenoot Stendhal geeft in een citaat een minder huichelachtige en realistischere kijk op oorlog: op enige duizenden militaire of burgerslachtoffers kwam het in Firenze niet aan.

In plaats van de fijngevoeligheid van moderne prinsen voor te wenden, antwoordde Cosimo de' Medici de Oude [1389-1464] heel eenvoudig aan een burger die hem erop wees dat hij de stad aan het ontvolken was: 'Liever ontvolk ik ze dan ze te verliezen'.

Côme de Médicis, au lieu d'affecter la sensibilité des princes modernes, répondit tout naturellement à un citoyen qui lui représentait qu'il dépeuplait la ville: «J'aime mieux la dépeupler que la perdre.»

Vom Kriege
Hinterlassenes Werk des Generals Carl von Clausewitz
vollständige Ausgabe im Urtext, drei Teile in einem Band
Jubiläumsausgabe mit erneut erweiterter historisch-kritischer Würdigung von
Dr. phil. Werner Hahlweg
1980, Ferd. Dümmlers Verlag. Bonn, S. 210

Stendhal
Histoire de la peinture en Italie
Édition établie par V. Del Litto
Folio Essays, Gallimard 1996, p. 61

8 augustus 2023

Over de Vlaamse taal, en over de vrouwen


De wapenknecht eertijds van d’Artagnan was zekere Planchet – Bourvil was een kostelijke Planchet in een van de talloze musketiersfilms las ik.

Maar nu, Vingt ans après, zit die man in een lastig parket. Hij wordt gezocht, want was frondeur geworden en zelfs een van de leiders van de Parijse volksopstand tegen Mazarin. d’Artagnan echter was luitenant gebleven in dienst van de koning, en bijgevolg, zij het tegen zijn zin, ook in dienst van Mazarin.

Hij besluit zijn voormalige wapenknecht te helpen, want diens leven is in gevaar. Nu kwam het goed uit dat Madeleine, de waardin van de herberg waar d’Artagnan zijn intrek had genomen, behalve mooi ook een Vlaamse was, en dat Planchet een woordje Vlaams sprak. d’Artagnan bedacht terstond een plan waarbij Planchet voor haar broer zou doorgaan, maar dat uiteenzetten zou ons te ver voeren.

d'Artagnan heeft als Fransman geen hoge pet op van dat Vlaamse taaltje, tant pis, maar zijn knecht vertrouwt vrouwen niet, wat al helemaal incorrect is.

Nog een geluk dat d'Artagnan, die Madeleine goed kent,* hem gerust weet te stellen:

Eens kijken, spreek je een of ander patois?
–Ik spreek beter dan dat, meneer, zei Planchet, ik spreek een taal; ik spreek Vlaams.

En waar heb je dat in ‘s hemelsnaam geleerd?
–In Artois, waar ik twee jaar heb gevochten in de oorlog.** Luistert u: Goeden morgen, mijnheer! Ik ben begeerig te weeten gezondheitsomstand.

En dat betekent?
–Goedemorgen, meneer! Ik haast me te informeren naar uw gezondheidstoestand.

Dat noemt hij een taal! Ach, maakt niet uit, zei d'Artagnan, het komt wonderlijk goed uit.
D'Artagnan ging naar de deur, riep een knecht en beval hem de mooie Madeleine naar boven te roepen.

–Wat doet u, meneer, zei Planchet, u gaat ons geheim aan een vrouw toevertrouwen!
Maak je geen zorgen, haar zal geen woord over de lippen komen.

Op dat moment kwam de waardin binnen. Ze was met een lach op haar gezicht komen aanlopen in de verwachting d'Artagnan alleen aan te treffen; maar toen ze Planchet zag, deinsde ze verbaasd achteruit.


Voyons, parles-tu un patois quelconque?
–Je parle mieux que cela, monsieur, dit Planchet, je parle une langue; je parle le flamand.
Et où diable l’as-tu appris?
–En Artois, où j’ai fait la guerre deux ans.** Écoutez. Goeden morgen, mijnheer! Ik ben begeerig te weeten gezondheitsomstand.
Ce qui veut dire?
–Bonjour, monsieur! Je m’empresse de m’informer de l’état de votre santé.
Il appelle cela une langue! Mais, n’importe, dit d’Artagnan, cela tombe à merveille.
D’Artagnan alla à la porte, appela un garçon et lui ordonna de dire à la belle Madeleine de monter.
–Que faites-vous, monsieur, dit Planchet, vous allez confier notre secret à une femme!
Sois tranquille, celle-là ne soufflera pas le mot.
En ce moment l’hôtesse entra. Elle accourait l’air riant, s’attendant à trouver d’Artagnan seul; mais, en apercevant Planchet, elle recula d’un air étonné.

–––––––––––––––
  * We zien hen in een klassieke Russische verfilming.
** Atrecht viel in 1640.

Vingt ans après
Préface de Dominique Fernandez
Avec une vie de Dumas par Léon-François Hoffmann
Gallimard, Folio classique, 1962 et 1975, p.87

7 augustus 2023

Fransen over de taal en het klimaat van Engeland


Athos, Porthos en Aramis zijn de Drie Musketiers van Alexandre Dumas, en al snel kwam d'Artagnan er nog bij, die oorspronkelijk in een andere legereenheid zat. d'Artagnan werd na korte tijd door de drie anderen erkend als hun voorman. Hij was de slimste.

In Vingt ans après (Twintig jaar later, het vervolg op De Drie Musketiers) vernemen wij dat dit viertal nog een ultieme poging heeft ondernomen om de Engelse koning Charles I van de bijl te redden. Dat is mislukt zoals u weet, zij het door een toevalligheid, zoals wij nu weten.

Maar vóór dat alles moesten onze vier helden het erover eens worden om de oversteek naar Engeland te maken: er werd altijd collegiaal beslist (d’Artagnan had het geformuleerd: «Tous pour un, un pour tous.») en tegen de oversteek van het Kanaal waren er aanvankelijk bezwaren.

Aramis bijvoorbeeld had er geen zin in: Ik haat de Engelsen. Onbeschoft zijn ze, zoals alle lui die bier drinken.

Na overleg kreeg hun plichtsgevoel toch de overhand en besloten ze te gaan:

Welaan dan! riep d'Artagnan tenslotte woedend, nu jullie het toch willen, laten we onze botten dan maar achterlaten in dat schurftige land waar het altijd koud is, waar mooi weer mist is, mist regen is, en regen een zondvloed; waar de zon op de maan lijkt en de maan op een roomkaas. In feite maakt het voor ons niet uit of we daar sterven of elders, sterven moeten we toch.
– Overdenk alleen, mijn beste vriend, zei Athos, het betekent wél eerder sterven.

Hij maakte nog één voorbehoud:

Dus we zijn het eens, zei d'Artagnan, ik vind Engeland een charmant land, en ik wil er wel verblijven, maar dan op één voorwaarde.
– Welke dan?
Dat ik niet gedwongen word om Engels te leren.

Les Trois Mousquetaires
Introduction de Roger Nimier
Édition établie et annotée par Gilbert Sigaux
Gallimard, Folio classique, 1962 et 2001, 782 pages

Vingt ans après
Préface de Dominique Fernandez
Avec une vie de Dumas par Léon-François Hoffmann
Gallimard, Folio classique, 1962 et 1975, 928 pages


4 augustus 2023

Gecorrigeerde benaming voor de Bulgaarse Nationale Feestdag?

 

Bulgarije heeft zijn nationale feestdag op 3 maart. Officieel heet die dag: Денят на Освобождението на България от османско иго, Dag van de bevrijding van Bulgarije van het Osmaanse juk. Op deze dag in 1878 (19 februari in de oude stijl) werd het Verdrag van San Stefano getekend, ter beëindiging van de Russisch-Turkse Oorlog die na vijf eeuwen onderdrukking tot de bevrijding van Bulgarije leidde.

Het afwerpen van dat islamitische juk kwam er dus met de hulp van Rusland, want alleen kon het land die strijd niet aan. Talloze steden en dorpen hebben er standbeelden ter ere van de jonge soldaten van het Russische leger die toen sneuvelden. Het bekendste van die beelden, Alyosja, staat op een heuvel in Plovdiv.

Nu zijn Turkije en Bulgarije grenslanden en vele verkozenen in het Bulgaarse parlement hebben beide nationaliteiten, maar als puntje bij paaltje komt weegt hun Turkse afstamming het zwaarst. Begrijpelijk dus dat zij een andere benaming en een andere datum voor die feestdag willen zien.

Sommige Bulgaren willen liever 24 mei, de naamdag van Cyrillus en Methodius, heiligen van de negende eeuw. Cyrillus is de uitvinder van het glagolithisch alfabet (later vereenvoudigd tot het huidige Cyrillisch) en Methodius vertaalde de bijbel in het Oudkerkslavisch. Afwachten wat het Bulgaarse Parlement zal beslissen.

Hier en daar gaan zelfs stemmen op om ook die Russische Alyosja meteen maar te laten verdwijnen. Bij de EU en haar Amerikaanse bazen zullen zulke inzichten wel in goede aarde vallen. Tenslotte willen zij Turkije op de een of andere manier in de EU-club binnenloodsen, al vindt de Europese bevolking dat een Aziatisch land met een totaal andere religie en cultuur nooit Europees kan zijn.

Ons Belgisch afdankertje, Charles Michel, zou in die richting zelfs al toezeggingen hebben gedaan aan Erdoğan, vanzelfsprekend zonder goed te beseffen waar hij mee bezig was.


14 juli 2023

Laten we het eens over naamvallen hebben

 Vroeger leerde je op school over de nominatief, genitief, datief, accusatief, ablatief van woorden (misschien ook over de vocatief, locatief en dergelijke als het wat ingewikkelder mocht worden). Die benamingen waren wel duidelijk, maar klonken niet wetenschappelijk genoeg. Daarom hebben geleerden de terminologie onder handen genomen, en nu hebben we de 1ste naamval, 2de naamval, 3de naamval en 4de naamval. Wie goed tot vier kan tellen, én onthouden welke naam bij welk cijfertje hoort zal deze pedagogische ingreep zeker waarderen.


10 juli 2023

Twee soorten biografieën

 
Een boek uitlenen is riskant. Ten eerste moet je je dan herinneren aan wié je het hebt uitgeleend –ook al is dat twintig jaar geleden en vertoefde je in een huis van vertrouwen
 en vervolgens moet je het zien terug te krijgen, wat nog moeilijker is.

Bij een boek van de graeciste Jacqueline de Romilly, een biografie van Alcibiades, bleef de eerste voorwaarde bij mij onvervuld, zodat de tweede niet te pas kwam. Er zat dus niets anders op dan het opnieuw te kopen – een goedkope heruitgave en het zijn maar 288 pagina’s – omdat ik las dat Ilja Leonard Pfeijffer recent een dikke biografie van Alcibiades het licht gaf.
Montaigne (Essais II,36) zei over hem: Voor een man die geen heilige is en niet ál te hoog verheven, maar die wij wel een heer noemen met normale civiele omgangsvormen, is alles welbeschouwd, voor zover mij bekend en naar mijn smaak het rijkst gestoffeerde en benijdenswaardigste leven dat iemand, zoals dat heet onder de levenden kan leven – dat van Alcibiades.

Verheugend is dat de Arbeiderspers zulke boeken uitbrengt, want bij het brede publiek is de kennis van de klassieke cultuur tanende, en wellicht heeft een biografie in romanvorm meer kans op succes dan de wat drogere aanpak van de Romilly.
Het boek van Pfeijffer bezit ik niet, maar ik lees dat ook hij heel secuur te werk is gegaan, met voetnoten en registers en al – wat hij als graecist aan zichzelf verplicht is natuurlijk. Wellicht moet ik het ook kopen, of anders van iemand lenen. Voorlopig kan ik enkel vertalen wat Jacqueline de Romilly –zonder enige twijfel ook van Pfeijffer een favoriete schrijfster– over haar werkwijze vertelt:

Vooreerst is het helemaal geen geromantiseerde biografie. Geen enkel woord wordt een personage in de mond gelegd dat niet in de teksten voorkomt. Er zijn geen dialogen, geen gereconstrueerde scènes, geen innerlijke overwegingen die iemand worden toegeschreven. Dit is een boek van een helleniste, getraind in respect voor bronnen en kritische nauwkeurigheid. Door te citeren, en te zeggen wie ik citeer, meen ik aan wat ik zeg een stempel van authenticiteit toe te voegen. Komt nog bij dat ik deze teksten bewonder en ze graag citeer, niet louter als garantiebewijs, maar voor het plezier, en om ze te laten bewonderen, om er de finesse of diepte van te laten proeven.
Daarom heb ik Ploutarchos, Thucydides en Plato vaak aan het woord gelaten. Soms kan men zich verbazen over bepaalde eigenaardigheden in hun stijl, maar deze teksten dragen het stempel van authenticiteit, en we kennen de waarheid over Alcibiades alleen daaruit. Ik heb zelfs meer dan eens gewezen op de problemen die zich hebben voorgedaan, de tegenstrijdigheden in de teksten, of de twijfels die ze bij bepaalde geleerden hebben opgeroepen. Dit maakt deel uit van de zoektocht naar de waarheid. En soms leek me het avontuur van het onderzoek belang toe te voegen, voor ons, aan het politieke avontuur – dat van Alcibiades.  [...]
Net als iedereen voel ik me aangesproken door het uitzonderlijke personage en het levenslot van Alcibiades. En ik moet bekennen dat ik minder plezier zou hebben beleefd aan het schrijven van dit boek als de waanzinnige avonturen van het personage, zijn successen, zijn stoutmoedigheden en de dramatische wisselvalligheden van zijn leven me niet bij elke stap hadden verbaasd en betoverd, ook al kende ik van tevoren hun verloop, en de afloop.
Een tijdgenoot van Alcibiades zei dat Griekenland geen twee Alcibiadessen had kunnen verdragen.* Maar twee Alcibiadessen, dat is onmogelijk: in goed en kwaad is hij uniek. En zijn leven is dat ook.
Nu ben ik allereerst een lezer van Thucydides** en houd ik me aan de nauwgezetheid van zijn analyses.
Anderzijds schrijf ik dit boek op een moment dat onze democratie dag na dag geconfronteerd wordt met een veelheid aan crises en problemen, en we de dringende noodzaak voelen om deze te begrijpen, en er zo goed mogelijk uit te komen. Het is duidelijk dat ik, met zo'n rijkdom aan teksten en in een dergelijke intellectuele atmosfeer, niet ongevoelig mocht blijven voor de analogieën en bedenkingen die de buitengewone lotgevallen van deze man oproepen.
Wat dat betreft ben ik op mijn wenken bediend: bladzijde na bladzijde leken alle details me iets te willen meedelen, en min of meer expliciet over onze tijd te gaan; en bladzijde na bladzijde, in het licht van de beschouwingen van Thucydides, leken zich voor mij brede perspectieven te openen, die ook op ons betrekking hebben.  
––––––––––––––––
  * Ploutarchos, Alcibiades 16,8.
** de Romilly vertaalde Thucydides.

Jacqueline de Romilly
Alcibiade, ou les dangers de l’ambition
Éditions de Fallois 1995, Éditions Tallandier 2008 et 2019, Collection Texto

8 juli 2023

Over Alexandre Dumas (en Stendhal)

 Over avonturenromans doet men vaak neerbuigend. Het is wat infantiel om daar hoog van op te geven. Dat is vervelend voor mij, want ik lees graag avonturenromans. Zo las ik veertien dagen geleden De Drie Musketiers en dat boek beviel me zeer – welbeschouwd misschien wat minder dan het ongenaakbare Moby-Dick, maar toch zeer.

Nu kun je wel Les Trois Mousquetaires lezen en het daarbij laten, maar beter is om ook het vervolg te lezen: Vingt ans après, dat een stuk dikker is, en over de tijd van La Fronde gaat. Ben ik nu mee bezig, en er komen weer talloze historische figuren in voor, zoals bijvoorbeeld kardinaal de Retz die hier al vaker ten tonele verscheen.

Dominique Fernandez – de l'Académie française – schreef er een mooie inleiding bij, en ik vertaal een fragmentje al ben ik niet altijd even gek op deze Fernandez moet ik bekennen:

Een avonturenroman. Wat voor misprijzen spreekt niet uit deze omschrijving! Alsof we onder ‘avonturen’ alleen degengevechten, achtervolgingen in galop en ontsnappingen moeten verstaan! Dumas deelt zich op in vieren, als d’Artagnan, Aramis, Porthos en Athos, en dat is het echte avontuur van de Musketiers. (…)
Wat zijn de grootste avonturenromans van de XIXde eeuw? De romans van Stendhal.
In plaats van het over zichzelf te hebben en zich over te geven aan een onvermijdelijk benepen, suffe biecht, zoals zovele hedendaagse romanciers, vraagt de auteur van een avonturenroman zich af: wat zou ik gedaan hebben, was ik geboren in deze of gene provincie, in dit of dat tijdperk, als ik onder een ander gesternte, met andere coördinaten ter wereld was gekomen? (…) Wat voor een avonturen inderdaad! En wat voor prachtige boeken: niet de herinneringen van een provinciale burger, het zo Franse ‘psychologische’ romannetje, maar Le Rouge et le Noir, La Chartreuse de Parme, Lucien Leuwen, Lamiel…


Les Trois Mousquetaires
Introduction de Roger Nimier
Édition établie et annotée par Gilbert Sigaux
Gallimard, Folio classique, 1962 et 2001, 782 pages

Vingt ans après
Préface de Dominique Fernandez
Avec une vie de Dumas par Léon-François Hoffmann
Gallimard, Folio classique, 1962 et 1975, 928 pages


http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html