18 december 2017

Medicamenten voor sociaaldemocraten


In het programma Répliques van laatst zaterdag zaten bij Alain Finkielkraut twee socialisten aan tafel: Bernard Cazeneuve, die onder François Hollande zes maanden eerste-minister was, en Jacques Julliard, journalist en historicus.
Finkielkraut verduidelijkte hun positie: ‘socialisten’ in de betekenis van ‘sociaaldemocraten’ – beide gasten zetten zich inderdaad af tegen de opvattingen van de succesvolle en zeer linkse Jean-Luc Mélenchon. En hij ging verder: Or la sensibilité social-démocrate n'a même pas été représentée lors de la dernière élection présidentielle. Elle n'a même pas été battue, elle a disparu du paysage. Maar de sociaaldemocratische tendens was bij de jongste presidentsverkiezing niet eens vertegenwoordigd. Ze is niet eens verslagen, ze is uit het landschap verdwenen.

Macron haalde in de tweede ronde inderdaad 66% van de stemmen en Marine Le Pen 34%. In de eerste ronde had Benoît Hamon – kandidaat voor de PS – 6,4 % van de stemmen achter zijn naam gekregen, onvoldoende voor de tweede ronde en drie keer minder dan Jean-Luc Mélenchon.

Vandaar de vraag van Finkielkraut: wordt die verhouding definitief, en hoe valt die uitslag uit te leggen?

Jacques Julliard antwoordde als historicus en zag geen reden tot paniek. Wel waren de twee medicamenten die hij voorschreef merkwaardig, een ervan zelfs 'paradoxaal'. Vlaamse journalisten die bij wijze van analyse graag de term ‘de Leider’ gebruiken als ze naar Bart De Wever verwijzen  maar de personencultus rond ‘Steve’ Stevaert destijds flink steunden  zullen vooral aan zijn tweede voorschrift iets hebben. De eerste raadgeving van Julliard lijkt mij dan weer makkelijker gegeven dan opgevolgd.

Je ne suis pas profondément inquiet, je pense simplement que... il faut que les socialistes retrouvent un langage commun avec le peuple, ce qui n’est plus du tout le cas. Il faut aussi qu’ils se trouvent des chefs, et un chef. C’est peut-être un paradoxe de la part d’une mouvance qui a toujours privilégié les idées sur les personnalités. Et pourtant: chaque fois que la gauche a refait son unité, ou est parvenu à l’efficacité, voir au pouvoir, c’était autour d’une personnalité, qui d’ailleurs la plupart du temps ne venait pas de son sein, mais était extérieure. Jaurès n’était pas socialiste à l’origine, Blum encore moins, Mendès-France ne l’était pas, et Mitterrand non plus. C’est un étrange paradoxe celui-là, que je suis bien incapable d’expliquer.


Ik maak me niet diep ongerust, ik denk eenvoudig dat de socialisten een taalgebruik moeten terugvinden dat door het volk gedeeld wordt, wat helemaal niet meer het geval is. En ook moeten ze leiders vinden, en een leider. Dit is misschien paradoxaal voor een beweging die altijd de voorrang heeft gegeven aan ideeën, boven kopstukken. En nochtans: elke keer dat links zijn eenheid heeft hersteld, of doeltreffend werd, of zelfs aan de macht kwam, gebeurde dat rond een persoonlijkheid, die overigens vaak niet uit de eigen rangen kwam, maar van buitenaf. Jaurès was eerst geen socialist, Blum nog minder, ook Mendès-France niet en Mitterrand evenmin. Een vreemde paradox is dat, die ik helemaal niet kan verklaren.

15 december 2017

ex-Minister van Onderwijs geeft les Engels


Grappig willen zijn in een taal die je niet goed kent is gevaarlijk. Je begrijpt de echte betekenis van de woorden niet, en nog minder de gevoelswaarde, en je vervalt soms in contradicties.

EU Confidential: We’re going to focus on the home front: Brussels. Don’t press stop, the topic is much more interesting than you might think. First we’re going to talk to a local minister, Pascal Smet. He’s got some very interesting ways to describe it as well.
Onze Pascal: I compare Brussels very often* with a whore, with a prostitute, because at the same time it’s beautiful, it’s very horny,** but at the same time it can be ugly, and it’s attractive and at the same time disattractive*** and it’s nice in its ugliness, and ugly in its niceness.**** And that’s a kind of dual city and Brussels is a city that doesn’t give itself easy. But once you felt***** in love with…
EU Confidential: You contradict yourself right there.
Onze Pascal: No, you stay in love.


________

* Pascal spreekt dat ‘often’ uit als ‘offal’: ook een mooi Engels woord en in verband met Brussel misschien niet misplaatst al is het grammaticaal slecht te verdedigen.
** Ben niet zeker of ik dat goed verstond: zou Pascal bedoelen dat de hoer zelf horny is, bronstig, geil, heet? Je zou toch denken dat eerder de klant dat is. Anderzijds, is ‘horny’ niet een wat moeilijk woord voor hem?
*** Pascal is creatief: ‘unattractive’ vond hij niet goed genoeg.
**** Mooie omkering, geen verrassing, voorspelbaar maar toch mooi.
***** Pascal zal ‘fell’ bedoelen, en heeft dat werkwoord een Nederlandse uitgang gegeven. Geen erg, hij blijft begrijpelijk. Misschien dacht hij hier ook aan 'feel, felt', wie zal het zeggen?

14 december 2017

Het nut van het schaakspel


Ik moet mijn lezer om enig geduld vragen want veel hieronder is Frans, en ik heb geen zin om het te vertalen. Ook moet ik hem verzoeken om met de nodige aandacht de voetnoten te lezen. Het gaat hierom: wat zou het nut van het schaakspel zijn?

Volgens Dr. Max Euwe (wereldkampioen in 1935, na een nipte overwinning op de hem onderschattende en doorlopend bezopen Aleksandr Aljechin, die in ’37 zijn titel evenwel terugpakte met zes punten verschil – hij dronk toen minder wordt gezegd, later weer meer) was het schaakspel nuttig omdat het ‘de jeugd van de straat houdt’. Misschien geldt dit mooie argument vandaag minder.

Kardinaal de Retz, u welbekend, wijst in zijn Mémoires op een ander nut,  nu van politieke aard:
Vous avez vu que la Reine* avait désiré de moi que je ne m’ouvrisse point avec M. de Beaufort** du dessein qu’elle avait d’arrêter Messieurs les Princes.*** […] Je le menai dîner chez moi, je l’amusai toute l’après-dînée à jouer aux échets,**** je l’empêchai d’aller chez Mme de Montbazon,***** quoiqu’il en eût grande envie, et Monsieur le Prince fut arrêté avant qu’elle en eût le moindre soupçon.

Ik sla weer een stuk over, maar alles komt goed nadat Retz aan Beaufort heeft uitgelegd om welke uitstekende politieke redenen hij hem had beziggehouden:
Il m’embrassa, Mme de Montbazon m’en baisa cinq ou six fois bien tendrement, et ainsi finit l’histoire.
____

* Anne d’Autriche (1601-1666).
** François de Vendôme, duc de Beaufort (1616-1669); wilde genoemde Anna destijds graag het hof maken toen haar gemaal Lodewijk de XIIIde pas was overleden, want hij had het in zijn hoofd gehaald Frankrijk te zullen regeren. Retz zegt hierover: …il se mit en tête de gouverner, dont il était moins capable que son valet de chambre.
*** Waaronder ‘Monsieur le Prince’, Henri II de Bourbon, duc d'Enghien, later prince de Condé (1621-1686); hiernaast 'Le grand Condé' (1653) van David Teniers II.
**** Retz schrijft ook een paar honderd pagina’s verder ‘échets’ in plaats van ‘échecs’ (Beaufort speelde blijkbaar graag en vaak schaak). De editor van de Mémoires, Michel Pernot, maître de conférences honoraire à l’Université de Nancy II, heeft geen sluitende verklaring voor deze spelling.
***** Marie d’Avaugour de Bretagne, duchesse de Montbazon (1616-1657); echtgenote van Hercule de Rohan, duc de Montbazon (1568-1654) en maîtresse van onze schaakspeler Beaufort.


9 december 2017

Een stoute Hollander: Barent Bernard de Mandeville


De Rotterdammer Bernard Mandeville (1670-1733) studeerde geneeskunde en filosofie in Leiden, en ging dan naar Londen om Engels te leren. Maar hij bleef daar en begon er een praktijk, als psychiater zouden wij nu zeggen want zijn specialisatie waren de hypochondriack and hysterick passions.

In 1714 liet hij een gedicht het licht zien: The Fable of the Bees, or Private Vices, Publick Benefits. De tweede titel was The Grumbling Hive: or, Knaves Turned Honest. Een fabel dus, want Mandeville adoreerde La Fontaine.

Dit veroorzaakte zoveel ophef en schandaal dat hij de rest van zijn leven verdedigingsschriften heeft moeten schrijven. Zijn fabel werd vertaald naar het Duits en Frans, en die Franse vertaling werd op bevel van hogerhand publiekelijk verbrand door de beul van Parijs.

Het was een betrekkelijk kort gedicht (vierhonderd drieëndertig regels – veertien bladzijden in de Penguineditie, terwijl zijn verdedigingsschriften daar tweehonderd vijfennegentig bladzijden beslaan).
Wat had de man wel misdaan? Hij had een bijenkorf beschreven waarin elke bij haar soortgenoten bedroog. Er waren doktersbijen, advocatenbijen, rechters, priesters, fabrikanten en handelaars, officieren en soldaten, stielmannen, werkers, gokkers, bedelaars en dronkaards, en allemaal waren ze even doortrapt. Maar de bijenkorf als geheel voer daar wel bij. Spilzucht bijvoorbeeld draagt bij tot de bloei van de economie, terwijl spaarzaamheid tot stilstand leidt, en dieven en gokkers gooien hun geld door ramen en deuren. Ze potten het niet op.
Elke ondeugd levert wel een voordeel op: zonder dieven en moordenaars zouden bijvoorbeeld advocaten geen inkomen hebben, en zij op hun niveau begaan weer schurkenstreken waar anderen profijt bij vinden. De hele bijenkorf groeit en bloeit. De som van de individuele ondeugden zorgt daarvoor:

Een van de voornaamste redenen waarom zo weinig mensen zichzelf begrijpen, is dat de meeste auteurs hen altijd voorhouden hoe ze behoren te zijn, maar het zo goed als nooit in hun hoofd halen hen te vertellen hoe ze werkelijk zijn. Ik van mijn kant verkoop de geëerde lezer noch mijzelf ooit complimenten, en meen dat de mens (daargelaten vel, vlees, botten &c. die het blote oog ziet) een mengsel is van allerhande driften; en dat deze allemaal, als ze opgewekt worden en aan de oppervlakte komen, hem om beurten beheersen, of hij dat nu wil of niet.

Opvoeding is de sleutel waarbij men aangeleerd krijgt hoe de ene ondeugd de andere kan beteugelen, en dat is niet enkel in de handel het geval, onder meer ook bij de omgang tussen de geslachten is opvoeding zeer belangrijk:

Die strikte gereserveerdheid moeten alle jonge vrouwen aan de dag leggen, maagden in het bijzonder, als zij prijs stellen op de achting van beschaafde lieden en van mensen die hun wereld kennen. Mannen mogen zich grotere vrijheden permitteren want bij hen is de appetijt onstuimiger en minder beheersbaar. Mocht dezelfde strenge discipline aan beide opgelegd zijn, dan zou geen van tweeën de eerste avance kunnen maken, en bij alle stijlvolle lui zou de voortplanting noodzakelijkerwijs zijn stilgevallen; en aangezien dit verre van een doelstelling was voor de regelgevers, leek het hen raadzaam tegemoet te komen aan de sekse die het meest te lijden zou hebben van een strenge regelgeving, en deze te paaien door de voorschriften daar van hun starheid te ontdoen waar de passie het sterkst was en de last van een strikte terughoudendheid het ondraaglijkst zou zijn.
Om deze reden is het de man geoorloofd om openlijk blijk te geven van de adoratie en grote achting die hij voor vrouwen heeft, en om in haar gezelschap grotere voldoening, meer vrolijkheid en plezier te vertonen dan hij daarbuiten gewoonlijk doet. Niet enkel voorkomend en dienstvaardig moet hij onder alle omstandigheden zijn, het hoort ook tot zijn plicht haar te beschermen en te verdedigen. Hij mag de charmes die zij bezitten prijzen, en haar kwaliteiten ophemelen met zoveel overdrijvingen als zijn verbeelding hem ingeeft, en ze met de goede smaak te verenigen zijn. Hij mag van liefde spreken, hij mag zuchten en klagen over de stugheid van het schone geslacht, en het staat hem vrij met zijn ogen uit te drukken wat zijn tong niet mag zeggen, en in die taal te vertellen wat hem uitkomt; laat hij dat wel met fatsoen doen, en met korte, vluchtige blikken; een vrouw al te drukkend nazitten met je ogen op haar vastgelijmd, geldt als zeer ongemanierd; de reden daarvoor is duidelijk, zij voelt zich daar ongemakkelijk bij, en als ze onvoldoende is uitgerust met handigheidjes en trucjes, raakt ze vaak merkbaar aangedaan. Aangezien de ogen de spiegel van de ziel zijn, jaagt dat onbeschaamde aanstaren een prille, onervaren vrouw de panische angst aan dat men haar doorziet, en dat de man zal ontdekken of al ontdekt heeft wat er in haar omgaat; het onderwerpt haar aan een voortdurende beproeving die haar beveelt haar geheime wensen te onthullen, en bedoeld lijkt om de grote waarheid van haar af te dwingen, terwijl de eerbaarheid gebiedt dat zij die uit alle kracht ontkent.
De grote massa zal met moeite geloven wat voor een buitenmatig grote rol de opvoeding speelt bij het verschil in zedigheid tussen mannen en vrouwen, en zal aan de natuur toeschrijven wat eigenlijk voortkomt uit wat men van jongs af aangeleerd kreeg: de kleine Miss is amper drie jaar oud of elke dag zegt men haar dat ze haar beentjes moet bedekken, en ze wordt ferm terechtgewezen als ze dat niet doet, terwijl de kleine Master op dezelfde leeftijd bevolen wordt zijn kleertjes op te schorten en te pissen als een man. Schaamtegevoel en opvoeding zijn het die de kiem van elke beleefdheid bevatten, en wie geen van beide heeft en zomaar te geef uit de grond van zijn hart spreekt over wat hij innerlijk voelt, is het meest verachtelijke wezen op aarde, al heeft hij niets anders misdaan.
Mocht een man aan een vrouw zeggen dat er niemand was met wie hij zo graag het menselijk geslacht zou voortzetten als met haar, en dat hij op het moment zelf een wilde begeerte voelde om daar werk van te maken, en met dat doel voor ogen haar dus voorstelde haar te nemen, dan zou hij als gevolg daarvan een bruut genoemd worden, de vrouw zou weglopen en hijzelf zou nooit nog in beschaafd gezelschap geduld worden. Er is niemand met enig schaamtegevoel die niet de sterkste passie de baas kan, liever dan zijn zin te krijgen. Maar een man hoeft zijn passies niet te temmen, het is voldoende dat hij ze voor zich houdt. De deugd gebiedt ons ze te onderwerpen, maar een goede opvoeding volstaat met de eis dat wij onze lusten enkel verbergen.

7 december 2017

L'idole des jeunes. Proeve van een receptiegeschiedenis.

David Brun-Lambert

De nu verdwenen ster heeft zijn repertoire voornamelijk opgebouwd door met soms wisselend resultaat op modetrends mee te drijven, daarbij gehoorzamend aan de wetten van de markt, terwijl hemzelf enkel de rock van de pioniers interesseerde.
Het is een waarheid die de fans van Johnny misschien nooit zullen kunnen slikken, maar «l’idole des jeunes» heeft zelf nooit iets gecreëerd en was eerder een leeg omhulsel, in staat om de stijlen na te apen die uit de grammatica van de popmuziek zijn ontsproten. […]
De oorspronkelijke taal van de rock-'n-rol sprak de blanke jeugd aan, en Elvis belichaamde er slapjes de contestataire geest van. Toen hij hem ontdekte, zag Jean-Philippe Smet zijn bestaan plots veranderen. Tegen de meesten ingaand, was hij ervan overtuigd dat hij de Franstalige Presley kon worden. Nauwgezet imiteerde hij de “King”, maakte zich ook het pruilmondje van James Dean eigen, en ging waar nodig door het stof.

De journalist David Brun-Lambert is misschien niet heel eerbiedig – de mortuis nil nisi bene – maar wat hij vertelt is wel waar. In de Gentse school waar ik eind jaren vijftig aan de humaniora begon, zaten behoorlijk wat Franstaligen en velen van hen liepen hoog op met die Franse vedetten: Johnny Halliday, Sylvie Vartan, Eddy Mitchell, Richard Anthony enzovoort. Dat die mensen allemaal 'vertalingen' zongen beseften ze meestal niet, en dus nog minder dat ze stukken slechter waren dan de Amerikaanse originelen. Er waren gelukkig ook andere Franstalige jongens, die niet in dat Salut les Copains-sfeertje baadden en het bij Brassens, Aznavour en Piaf hielden.
De ‘Vlamingen’ luisterden liever naar de liedjes van Bill Haley, Elvis Presley, Brenda Lee, en natuurlijk van al die zwarten: Little Richard, Fats Domino, Chuck Berry, Ray Charles enzovoort. Die vonden wij pas opwindend (al zongen wij op de koer wel eens mee met et j’entends pisser le chien van Richard Anthony – oorspronkelijk een country folksong: 5000 Miles Away From Home: zo ver kun je niet reizen in Frankrijk).

En of dat nu gunstig was of niet: duidelijk was dat de Vlamingen veel sterker openstonden voor de Amerikaanse invloeden, en niet, repliés sur eux-mêmes, nog dachten dat alles in Parijs was uitgevonden.

3 december 2017

De grote media drijven op hypes, niet op feiten


Voor enkele dagen nog hoorde ik op de radio een Amerikacorrespondent iets zeggen in de aard van “met alles wat we nu weten over de Russische inmenging”, en hij bedoelde die fameuze inmenging bij de presidentsverkiezing. Dit dossier zou Trump nog parten gaan spelen, leek onze specialist te bedoelen. Specifieker over dat “alles” werd de man echter niet – terecht natuurlijk want van die al of niet bestaande inmenging weet hij hoogstens evenzoveel af als u of ik. Maar goed, de toon is het belangrijkste, niet de feiten.
In Le Monde diplomatique, een ernstig blad waarin echte kenners schrijven, las ik nu een artikel van de journalist Aaron Maté, geen fan van Trump, maar wel iemand die weet wat hij vertelt en bronnen controleert. De media hebben bewijzen vervangen door hypes, meent hij.
Hier het begin van het artikel in Le Monde diplomatique van deze maand: 

De ideale verdachte van de Westerse elites
Aaron Maté

Heeft mogelijk een Russische tussenkomst de uitslag van de jongste Amerikaanse presidentsverkiezing veranderd? Die hypothese, die de pers obsedeert, wordt met evenveel passie behandeld als een oorlog, en parlementscommissies doen onderzoeken. En bij elke belangrijke stembusgang, van de Brexit tot het Catalaanse referendum hoort voortaan een zijsprong over de Russische kaping of vervalsing ervan. Bewijzen echter, die laten op zich wachten.
Sinds de presidentsverkiezing gaat er geen dag meer voorbij zonder dat de kwestie van de aan Moskou toegeschreven inmenging in de binnenlandse politiek, en van het samenspannen van de entourages van Donald Trump en Vladimir Poetin, de politieke wereld en de grote media in beroering brengt. In de Verenigde Staten en elders. De verantwoordelijken van de Amerikaanse inlichtingendiensten houden vol dat de Russische regering mails zou hebben gekraakt en de sociale media bewerkt, met als bedoeling de verkiezing van Trump in de hand te werken. Het rapport van de directeur van de nationale veiligheidsdienst (DNI) van 17 januari 2017, dat vaak werd geciteerd, bevat in elk geval heftige formules en de meest gedetailleerde evaluatie van het dossier ten laste, maar het levert niet het minste bewijs, zoals het maandblad The Atlantic van januari 2017 onderstreept, dat nochtans uitgesproken tot het anti-Russische kamp behoort. En de wat dat betreft al even militante New York Times (6 januari 2017) verwonderde zich over de afwezigheid van elementen die de verwijten van de inlichtingendiensten zouden kunnen ondersteunen. En ze tekenen daarbij aan dat de boodschap die deze dienst lanceert zich laat samenvatten als ‘vertrouw ons maar’. Een vaststelling van de krant die tot vandaag door niets lijkt te worden tegengesproken.
Hetzelfde kan men zeggen over dat vermoeden van samenspanning. De onderzoekers hebben laatst in mei erkend dat ze in de contacten die we tot vandaag konden bekijken geen enkel delict of samenspanningsverband kunnen merken.
En recenter nog hebben figuren die nochtans vijandig staan tegenover Trump – waaronder James Clapper, oudgediende van de DNI, en Michael Morell, oud-directeur van de Centrale Inlichtingsdienst CIA, of nog de democratische senatrice Dianne Feinstein – gewag gemaakt van datzelfde doodlopende straatje.

De inhoud van Le Monde diplomatique nog buiten beschouwing gelaten:
waar vind je vandaag een even mooie bladspiegel?



29 november 2017

Iets anders dan de brieven die men vandaag in alle gazetten uitwisselt


Louise d'Épinay (1726-1783) was een femme de lettres die de grote geesten van haar tijd in haar salon ontving en bijvoorbeeld ook, en met veel succes een antwoord schreef op Rousseau's Émile: "Conversations d'Émilie".
Een goede vriend van haar was Ferdinando Galiani (1728-1787), de Napolitaanse economist wiens studies over de waardeleer ver op hun tijd vooruit waren: waarom is goud iets waard? waarom is papier iets waard? &c.
Galiani was "abate", "abbé": had lagere wijdingen gekregen, maar was niet de meest ijverige gelovige. Hij werkte tien jaar in Parijs (1759-69), als secretaris van de ambassadeur van de koning van Napels. Daarna werd hij economisch raadgever van de regering daar, een soort consultant zouden wij nu zeggen.

Galiani schreef in het Frans en Italiaans, correspondeerde met Diderot, Voltaire, Turgot en vele anderen. Met de fysiocraat abbé André Morellet (die had een scherpe tong en Voltaire noemde hem abbé Mords-les, bijt ze!) ging hij een levendig economisch debat aan. Als jongeman was hij in heel Europa beroemd geworden met Della moneta (1750), een waardetheorie, en later in 1770 schreef hij Dialogues sur le commerce des bleds (blés), werken die uitblinken door methodische klaarte ...én door hun grappigheid! Diderot, Grimm en Louise d'Épinay verzorgden de uitgave in 1770, want hijzelf was door de koning naar Napels teruggeroepen, en had zijn manuscript in Parijs moeten achterlaten.
In het eerste werk baseerde hij zijn waardetheorie op nut en schaarste. In het tweede benadrukt hij de noodzaak van regelgeving in de handel, tegen de fysiocraten in, die een volledige vrijheid van handel voorstonden. Galiani ging ervan uit, evengoed overigens als de fysiocraten en ook Voltaire, dat één land maar kan winnen wat een ander land verliest. Hij verdedigde zo bijvoorbeeld de muntdevaluatie.

Zijn brieven aan Louise, en die van haar aan hem, geven een goed beeld van het intellectuele leven in het Europa van de XVIIIde eeuw.
De Dialogues sur le Commerce des Blés zijn gesprekken tussen een Markies en een Ridder (Galiani zelf). In onderstaand fragment, niet uit die Dialogues afkomstig, treden deze twee personages weer aan, maar het werd nooit een boek. Het bleef bij een fragment van tien bladzijden en Galiani stuurde het aan Louise, die verstandig genoeg was om een grapje te kunnen smaken, zeker als het van haar geliefde abbé kwam. Hij mocht haar in alle vriendschap veel wijsmaken, ook in een



in: Ferdinando Galiani / Louise d’Épinay
Correspondance III, mars 1772 - mai 1773
Les Éditions Desjonquères, 1994, pp. 252-255

De Ridder: […] ik houd dus vol dat de vrouw zwak is door de opbouw van haar spierstelsel; vandaar ook haar teruggetrokken levenswijze, haar gehechtheid aan het mannetjesdier van haar soort dat haar onderhoudt, ook haar lichte kledij, haar bezigheden en taken &cet.
De Markies: En waarom noemt u haar een zieke?
De Ridder: Omdat zij dat van nature is. Eerst is ze zoals alle beesten ziek tot ze tot volle wasdom komt. Maar dan verschijnt dat zo bekende symptoom, eigen aan de hele klasse van de tweehandigen.* Elke maand is ze tenminste zes dagen aan een stuk ziek, wat overeenkomt met een vijfde van haar leven, en vervolgens komen de zwangerschappen en het zogen van de kinderen, wat weloverwogen twee zeer lange en hinderlijke ziektes zijn. Tijdens die aanhoudende ziekte kennen zij dus maar enkele schemeringen van gezondheid. Haar karakter ondervindt de gevolgen van die bijna vertrouwde toestand. Ze zijn aanhalig en knuffelachtig zoals alle zieken, en tegelijk soms bruusk en onberekenbaar, zoals alle zieken. Worden makkelijk kwaad, en maken het makkelijk weer goed, net als de zieken. Ze zoeken verstrooiing, amusement, en een niemendalletje amuseert hen, net als de zieken. Hun verbeelding is voortdurend aan het werk, angst, hoop, vreugde, wanhoop, verlangen, afkeer wisselen elkaar sterk af in haar hoofden, en worden er nog makkelijker weer uitgewist. Gulzig leren ze bij, en evengoed vergeten ze. Ze houden van een lange afzondering en van opgewekt gezelschap in de tussenpozen, zoals alle zieken. En als we nu onder ogen nemen hoe wij hen behandelen: we verzorgen hen, we tonen belangstelling voor hen, we proberen ze te verstrooien, te amuseren, we laten ze met rust in hun appartementen, dan bezoeken we hen, we strelen ze, en vervolgens nemen wij…
De Markies: Komaan, het woord moet eruit, nu niet stilvallen terwijl u zo flink op dreef was.
De Ridder: Ja, wij proberen ze te genezen en bezorgen hen zo een nieuwe ziekte.
De Markies: U moet er wel bij zeggen dat ze daar niet rouwig om zijn; integendeel, ze ondergaan dit met evenveel geduld als zieken een aderlating of een branderig medicijn.
De Ridder: En wel om dezelfde reden die zieken hebben om te geloven dat het allemaal om hun bestwil is, en dat ze zich navenant beter zullen voelen.
De Markies: Ridder, u mag me nog zo graag ervan willen overtuigen dat vrouwen per definitie ziekelijke wezens zijn, ik kan me maar slecht met die idee verzoenen. Misschien zijn uw Napolitaansen dat wel, maar wat mijn dierbare Parisiennes betreft zit u er lelijk naast. Ga eens naar de Vauxhall,** naar de boulevards, naar de operabals, en zie me hoe die zieken daar tekeer gaan: tien grenadiers zouden ze afmatten door hen de hele nacht te doen dansen. Het hele carnaval door blijven zij wakker, en houden er nog niet een kuchje aan over. En dat noemt u zieken?
De Ridder:
 
Markies, u maakt mijn eigen argumenten tot de uwe, om ze dan als tegenwerpingen te gebruiken. Precies wat u daar allemaal verteld hebt, moet u toch aantonen dat vrouwen wezens zijn die wij mannen, met ons verstand niet beter kunnen omschrijven dan door hen zieken te noemen; het komt hierop neer dat zij het sterkst op ons lijken wanneer wijzelf in die toestand verkeren. Hebt u het nog nooit meegemaakt dat vier man alle moeite hebben om een zieke in bedwang te houden die spasmen vertoont, een gek, een zinneloze? En dat in vele gevallen zieken een kracht bezitten die gezonden niet zouden opbrengen? Die veranderlijke, excessieve, onregelmatige, onstandvastige kracht is juist een ziektesymptoom, een effect van de immense prikkeling van de zenuwen door een verhitte verbeelding. De zenuwspanning vult de natuurlijke zwakte der spieren aan. Neem die verbeelding weg en alles valt plat. Jaag dus de violisten weg, doof de kaarsen, laat de feestvreugde wegebben en die eeuwige danseressen zullen nog nauwelijks thuisraken al is het maar een klein eindje lopen. Ze zullen een fiaker laten voorrijden enkel om de Pont-Neuf over te steken.
De Markies: Zoals altijd verslaat u me nu weer, omdat God dat zo wil, maar ik heb toch een kleine tegenwerping die ik u wil maken.
De Ridder: Gaat u alstublieft uw gang.
De Markies: Probleem is dat ik niet overtuigd ben door alles wat u zojuist hebt verteld: ik geloof er geen woord van. Ik begrijp wel dat u gelijk hebt voor wat de huidige toestand betreft, maar dat alles lijkt mij een effect van de opvoeding, niet van de natuur, en ik geloof dat als men de natuur onbedorven liet doen, vrouwen evenveel waard zouden zijn als wij, misschien met dat verschil dat ze wat zwakker zouden zijn en gevoeliger.
De Ridder: Mijn beste markies, alle scherts nu daargelaten, gelooft u dat er in de wereld zoiets bestaat als opvoeding?
De Markies: Nee zeg, die paradox is te sterk, ik moet u in alle vriendschap aanraden om hem te milderen, te verzachten, of als u dat wilt hem van een uitlegging te voorzien, nu we weten dat dat woord intrekking betekent, zoals bij de Verklaringen van de koning met betrekking tot eerdere edicten.
De Ridder: Ik wil uw raad opvolgen want uw raadgevingen zijn altijd het opvolgen waard, en ik heb mij daar altijd goed bij bevonden. Ik zal uitleg geven, zonder nochtans mijn woorden in te trekken. Over opvoeding hoort men veel spreken, en zoals gewoonlijk moet er dan weer een boek geschreven worden. […]
__________
* tweehandigen, bimanes was toen een categorie in de biologie.
** Vauxhall was de benaming voor publieke, betalende pretparken waar bals en feesten werden gegeven (naar de Londense tuin in Kensington waar de Engelse beau monde zich liet zien).

24 november 2017

Raphaël Enthoven


In Frankrijk is er beroering ontstaan over een vertaling – ja, het blijft een cultuurland. Het gaat om één nieuwtestamentisch vers dat een vers jasje kreeg.
In de stichtingsoorkonde van ons Nederlands, de Statenvertaling van 1618-19 luidde het: (Matthéüs 6:13) En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Een duidelijk verstaanbare bede van de gelovigen, gericht aan hun Vader die in de hemelen verblijft.
In 1667 vertaalde Isaac Lemaistre de Sacy: et ne nous laissez point succomber à la tentation; mais delivrez nous du mal.
Ook heel begrijpelijk, al staat er in het Grieks noch in het Latijn iets over “bezwijken”. Het Grieks zegt μή εἰσενέγκῃς ἡμᾶς: een aorist 2de persoon enkelvoud van εἰσφέρω, naar binnen dragen, binnenvoeren in. En de Vulgaat zegt ne inducas nos, van inducere: voeren, leiden, brengen in. Dat “bezwijken” was een dichterlijke vrijheid van Lemaistre de Sacy, die blijkbaar besefte dat voor bekoringen de mens gewoonlijk tóch bezwijkt, en die voorafgaande stap van het in bekoring brengen dus achterwege kon blijven.
Een latere Franse vertaling maakte die sprong niet meer: et ne nous induis pas en tentation, mais délivre-nous du mal. Nog later, en tot vandaag had de officiële versie van het Franse Onze Vader: Ne nous soumets pas à la tentation.

Maar nu moeten vanaf drie december, de eerste zondag van de Advent, de Franse katholieken het anders zeggen: Ne nous laisse pas entrer en tentation. Dat soumettre, die soumission dus is weggevallen.

Woorden leiden hun eigen leven, en na de roman van Houellebecq kreeg soumission een bijzondere klank. Dat bracht de filosoof Raphaël Enthoven ertoe – Carla Bruni wijdde een liedje aan hem en schonk hem een zoon –  in die nieuwe vertaling een soort ‘islamofobe’ reflex te zien, onder het mom van een betere tekstgetrouwheid. Vergezocht en krankzinnig natuurlijk, maar daar ben je ook een politiek-correcte filosoof voor.
Hij werd hiervoor zwaar op de vingers getikt, en zelf zag hij ook snel in dat zijn bewering nergens op sloeg. Enthoven geeft zijn commentaren op de actualiteit, vaak heel grappig en spiritueel, elke dag op Europe1, en sloeg daar een uitgebreid mea culpa:

Quel est l’ennemi commun, l’ennemi de tous, l’ennemi du public n°1? C’est pas le catholicisme, ni l’islâm ni le judaïsme ni la laïcité bien sûr. Le seul ennemi que nous ayons tous à redouter, collectivement, le cauchemar du débat c’est le procès d’intention. Qu’on en fasse ou qu’on en subisse. C’est l’accusation indémontrable qui souille l’accusé sans exposer l’accusateur à un démenti argumenté.



Wat is de gemeenschappelijke vijand, de vijand van allen, de publieke vijand nummer één? Dat is niet het katholicisme, noch de islam, noch het judaïsme noch de vrijzinnigheid natuurlijk. De enige vijand waar we allen, gezamenlijk beducht voor moeten zijn, de gruwel van elk debat is het intentieproces. Of men het nu zelf voert of het ondergaat. Het is de onbewijsbare beschuldiging, die de beschuldigde besmeurt zonder dat men de beschuldiger een onderbouwde ontkenning voor de voeten werpt.

Alles goed en wel, heel eervol van Raphaël, maar dat nevenschikkend rijtje – catholicisme, islâm, judaïsme et laïcité – bevalt mij dan weer niet. Hij blijft een politiek-correcte filosoof.

Amen, of om met de Grieken te spreken: ἀμήν.

14 november 2017

Vive le Roi! Leve de Koning! (Es lebe der König!)


In het Frans wordt dat bij gelegenheid wel geroepen, maar in het Nederlands hoor je die kreet zo goed als nooit. Daarvoor zou iemand al tegen betaling een aantal dames moeten inhuren. Pour de l’argent, douze ou quinze femmes, zoals Kardinaal de Retz dat in zijn Mémoires schrijft, of – zoals hier wel eens voorkomt – hij zou een hoop schoolkinderen moeten optrommelen.

Van zulke vertoningen denkt Retz het zijne: …la cour prit ou déclara la résolution de revenir à Paris. Elle y fut reçue comme les rois l’ont toujours été et le seront toujours, c’est-à-dire avec acclamations qui ne signifient rien, que pour ceux qui prennent plaisir à se flatter.

…het hof had het voornemen opgevat, of maakte toch bekend dat het naar Parijs zou terugkeren. Het werd er ontvangen zoals koningen dat altijd worden en altijd zullen worden, dat wil zeggen met toejuichingen die niets voorstellen, behalve voor wie zich graag in zelfgenoegzaamheid wentelen.

Maar kom, laten we onze Retz op de naamdag van Leopold het plezier niet bederven in Laken, waar ze tegelijk ook een weddeverhoging te vieren hebben.


12 november 2017

Geen politieke gevangenen in Europa!


Ter ondersteuning van de politieke gevangenen in Spanje was er vanmiddag in het Jubelpark in Brussel een kleurige manifestatie. Veel Catalaanse vlaggen natuurlijk, maar ook Waalse, Vlaamse, Letse enzovoort. Belgische of Spaanse vlaggen heb ik niet gezien, en ook geen EU-vlaggen. Iets van vijfhonderd man was er, sommigen zeggen zevenhonderd. En er waren ook vier of vijf tv-ploegen. De ZDF zag ik, RTL ook (misschien om Juncker een plezier te doen), nog enkele andere maar ik stond te ver om die thuis te brengen.

Omdat ik geen professionele fotograaf ben, lezer, moet u zich tevredenstellen zonder vogelperspectief. U mag tenslotte niet te veeleisend zijn: onze kranten en tv-zenders getroosten zich ook nooit de moeite van een overzichtsbeeld als het om bijvoorbeeld een tous-ensemble-betoging gaat, of iets moois van die aard.

De toespraken (van onder meer drie Catalaanse ministers) waren in het Engels, Nederlands en Frans, maar grotendeels toch in het Catalaans. En al ken ik die taal niet, termen die vaak terugkwamen, zoals vrijheid, prison, onafhankelijkheid en democratie verstond ik toch. Persoonsnamen stelden geen probleem, Franco bijvoorbeeld, of Juncker – je zou al bezopen moeten zijn om die zijn naam niet te verstaan.

Vlak na de laatste toespraak, nog tijdens het zingen, begon het te hagelen terwijl daarvoor de zon had geschenen. De weergoden hadden goed opgelet, maar het kan ook toeval zijn geweest.

Ook toevallig was dat ik, nog op weg naar Brussel, in de trein in een klein boekje zat te lezen, een bloemlezing uit de geschriften van de Prince de Ligne (De Fleur en Fleur, Lausanne, La Guilde du Livre, 1964, pp. 77-8), en daar iets zag waar ik direct een potloodstreepje bijzette.

À la guerre, en politique et en amour, si l’on manque le moment, il ne se retrouve plus. Tant pis pour l’Europe, qui est une vieille coquine qui a perdu ses règles!
Als men in de oorlog, in de politiek en in de liefde het juiste moment mist, dan komt die kans niet weer. Helaas voor Europa, die oude lichtekooi die haar regels niet meer heeft.

Ja, de EU heeft eerst met haar zwijgen en daarna met haar medeplichtigheid en minachting voor de democratie haar eigen doodvonnis getekend.

6 november 2017

Journalistiek met een echt gezicht


Het gaat goed met Le Monde diplomatique, en directeur Serge Halimi kan schitterende cijfers voorleggen. Hij deed dat ook, onder de titel: Appeler une victoire par son nom. Het gaat om echte cijfers, abonnementen (90.456 in december 2016), gedrukte exemplaren (gemidddeld 156.586 in 2016), digitale abonnementen op hun archief (35.417 eind september 2017) enzovoort. Geloofwaardige cijfers dus, geen clicks of fantasietjes zoals we die hier kennen. Ze hebben natuurlijk een groot taalgebied.

Dat blad lees ik al langer dan van gisteren en hun zeven euro betaal ik elke maand graag. Oneens kun je het zijn, maar je wordt nooit gedegouteerd. Eigenlijk ken ik geen blad dat ermee te vergelijken is. Het is gedistingeerd. Er staan geen foto's in, en geen reclame – of het moest zijn voor een boek waar je geen zin in hebt, of voor een moeilijke intellectuele film die je niet zult gaan zien. Je wordt als lezer dus niet beledigd.
Zij kunnen het zich bijgevolg veroorloven om de gewone krantenboeren en hun journalisten op de korrel te nemen. Daarom vertaal ik een grappig stukje uit het artikel van Halimi:

Tegen de reëel bestaande journalistiek* heeft Le Monde diplomatique niet enkel de akte van beschuldiging opgesteld (kapitalistische concentratie, pensée unique, ingekapselde burgerlijkheid, verstandhouding en zelfvoldaanheid). Wij hebben er ook een andere professionele praktijk tegenovergesteld. Onze kritiek ten laste van de journalistiek, die elke maand te lezen staat, beperkt zich niet tot de verwerping van de liberale en Europese insteek van zo goed als alle media. Want onze “confraters” hebben het op den duur begrepen: het diskrediet dat rust op de lompe politicus die zijn voorgekauwde lesje opzegt, tast de reputatie aan – en bijgevolg de marktwaarde – van de pers die hem als zijn buikspreker begeleidt.
De hoofdredacties hebben dan besloten om een nieuwe beroepskracht naar voren te schuiven, die wij evenzeer verwerpen, namelijk die van de neutrale reporter, zonder ideologie, “de ontcijferaar”, “de geheimschriftlezer” aan wie men niets wijsmaakt, die van de ene overtuiging naar de andere fladdert en voorgeeft zich nooit te engageren.
Zijn vakkundigheid bestaat erin “kleine, echte feitjes” uit te zoeken, en deze zonder commentaar te presenteren; en een voorkeur te hebben voor “dingen die hij gezien heeft” (zeker als ze aangrijpend zijn), eerder dan voor een beargumenteerde analyse van sociale of internationale verbanden; en in het uitbannen, uit het gebied van de informatie, van ideeën die extreem bevonden worden, terwijl tegelijk andere ideeën (te weten, de zijne) het alfa en omega van elk “debat” moeten worden. Op die manier moet het gezoem aanhouden, en is de fictie van het pluralisme veiliggesteld.
__________

* Halimi speelt natuurlijk met een eertijds vaste uitdrukking: die van het reëel bestaande communisme, dat evenwel hier en daar verschilde van het theoretische ideaalbeeld.

Denkt Spanje miljoenen Catalanen met geweld het zwijgen te kunnen opleggen?


Een gesprek met Jordi Savall
in Le Nouvel Observateur

In het conflict tussen de Spaanse regering en de Catalaanse independentisten, heeft de beroemde musicus de kant van de Catalaanse independentisten gekozen.
Hij legt ons uit waarom.

Sarah Halifa-LegrandWat is uw gevoel vandaag bij de zware crisis waar Catalonië doorgaat?
Ik ben heel triest. Vorige zondag heeft Madrid ons veertig jaar achteruitgezet. Ik denk dat hun reactie een heel zware breuk heeft veroorzaakt tussen de Spaanse regering en Catalonië. Ik verzeker u dat Catalonië nooit nog zal zijn zoals voorheen. En laat men dan nog alle mogelijke argumenten tegen het illegale referendum aanvoeren, bejaarde vrouwen over de grond sleuren, weerloze burgers met een dergelijke brutaliteit behandelen is absoluut onverdedigbaar.
Dit geweldsvertoon brengt aan het licht dat de Spaanse regering totaal niet in staat is om verschillen te accepteren, om te accepteren dat men het gevoel zou hebben tot een andere cultuur te behoren. De Spaanse staat ontkent de realiteit. Hij weigert te zien dat er een probleem is. Hij miskent ons. Hij spreekt niet met de Catalanen. Hij spreekt enkel tot de rest van de Spanjaarden.
Draagt niet ook de independentistische regering een deel van de verantwoordelijkheid bij deze escalatie?
Elke partij is deels verantwoordelijk. Maar wat begin je als de gesprekspartner met wie je wil onderhandelen obstinaat de discussie weigert? De Catalaanse president en de burgemeester van Barcelona hebben een brief gestuurd aan mijnheer Rajoy waarin ze om een gesprek vroegen; ze kregen nooit antwoord. Hoe zo’n probleem dan oplossen? Een politieke oplossing heeft Rajoy nooit nagestreefd, enkel gerechtelijke oplossingen. Zijn enige antwoord is een beroep op de wet. Maar als wij de wet altijd hadden gerespecteerd, dan waren de slaven nog altijd slaven, konden de vrouwen nog altijd niet stemmen, en hadden de arbeiders geen rechten. Wetten zijn niet altijd rechtvaardig, en de samenleving heeft ze altijd laten evolueren om ze aangepast te maken. Je kunt onmogelijk de wet inroepen als zijnde iets onveranderlijks.
Hoe verklaart u dat de Spaanse regering op die manier elke dialoog weigert?
De Spaanse regeringsleider Mariano Rajoy blijft op de strakke lijn van de franquistische ideologie die berustte op de constructie van een Spanje als ‘una, grande y libre’. Die heeft ons naar de burgeroorlog geleid. In naam van hetzelfde principe had hij voor het Grondwettelijk Hof het nieuwe statuut van Catalonië al betwist, ‘el Estatut’, dat een uitbreiding van de autonomie voorzag, ook al was dat per referendum door de Catalanen goedgekeurd, en in 2006 aangenomen door het Catalaans Parlement, het Congres van Afgevaardigden en de Cortes. En nochtans betrof het hier slechts een actualisering van het autonomiestatuut dat de grondwet van 1978 ons had toegekend.
In 2006 vroegen de Catalanen geen onafhankelijkheid. Ze vroegen enkel erkenning als natie. Maar het Grondwettelijk Hof zei nee, Catalonië is geen natie, en een Catalaanse burger is dus onbestaand. Het is niet Catalonië dat het kader voor gesprekken met Spanje heeft afgebroken, dat is Madrid.
Daarom, omdat de Spaanse regering niet in staat was om onze verschillen te accepteren, hebben wij gevraagd daarover te mogen stemmen. Wij wilden enkel weten hoeveel mensen onder die voorwaarden bij Spanje wilden blijven, en hoeveel er een ander statuut wensten. Meten dus welke gevoelens van aanhankelijkheid of scheiding er leefden. In alle democratieën zijn er mensen die verschillend denken. Opinies mag men niet criminaliseren. In Catalonië zijn er mensen die rechts denken, en mensen die links denken, mensen die denken dat wij beter af zouden zijn in een vrij Catalonië, en mensen die vinden dat het beter is bij Spanje te blijven. Wat is er zo verkeerd aan om te willen nagaan wat een volk denkt?
Weet u, aanvankelijk wás ik geen independentist. Ik ben een muzikant die zich goed voelt in alle steden van de wereld waar muziek gemaakt wordt. Maar de weigering om respect op te brengen voor de gehechtheid van mensen aan hun eigen cultuur, die weigering om hen te laten uitdrukken wat zij voelen, heeft me doen aansluiten bij deze strekking. Ik vind die absolute onbuigzaamheid, en wat ze teweegbrengt onaanvaardbaar. Denkt Spanje miljoenen Catalanen met geweld het zwijgen te kunnen opleggen?
Waarom voelen de Catalanen zo sterk de noodzaak om hun gehechtheid aan hun cultuur op te eisen?
Deze beweging in Catalonië vraagt dat er naar de mensen zelf geluisterd wordt, en dat men hen in de politiek weer een centrale plaats geeft. Staten zijn politieke constructies. Mensen echter maken deel uit van een cultuur. Luister naar ons: wij willen leven in een Europa dat alle culturen respecteert, alle talen, alle levenswijzen. Dat is wat geschreven staat in de Europese grondwet. Het grote probleem is dat naar ons gevoel wij geen plaats hebben in Spanje. Ik houd van Spanje, ik voel me goed op veel plekken van dat land, ik houd van de Spaanse cultuur. Maar ik zou graag hebben dat ook wij erkend werden, dat ook wij respect kregen. En dat is niet het geval.
Stelt u zich dat voor: een Spaanse minister van Onderwijs die oproept om de jonge Catalanen te hispaniseren. Toen ik nog een kind was, werd ik op school verplicht Castiliaans te spreken. Op mijn geboortebewijs moest men ‘Jorge’ schrijven en niet ‘Jordi’, want een Catalaanse naam dragen was verboden. Met de overgang naar de democratie verkregen we eindelijk dat elementaire recht. Maar je merkt duidelijk dat Spanje het nog altijd niet kan verdragen dat wij onze verschillen laten gelden.
De Catalaanse taal is even oud als het Frans. Ze gaat terug op de langue d'Oc, de taal van de troubadours. En nochtans mag men ze niet gebruiken in het Spaanse parlement, en zelfs niet in de Catalaanse rechtbanken, waar men zich in het Castiliaans moet uitdrukken. 
Wij maken deel uit van een natie met een zeer oude cultuur. En wij vragen dat men hiervoor respect opbrengt. Dit is geen kwestie van populisme of van geld, zoals men wel eens hoort. Het gaat om waardigheid en erkenning.
Bent u, gezien de impasse waarin Catalonië zich bevindt, er voorstander van dat de Catalaanse regering unilateraal de onafhankelijkheid uitroept, met als risico heel Spanje in het onbekende te dompelen?
Ik zal u antwoorden met een andere vraag: wat valt er te beginnen als er aan de andere kant een autoritaire barrière staat? Wat kan de Catalaanse regering ondernemen? Beeldt u zich in dat Spanje en Catalonië een echtpaar zijn. Denkt u dat een koppel een manier van samenleven zal vinden, als ze er zelfs niet meer in slagen met elkaar te praten? Wat heeft de Engelse regering gedaan toen de Schotten hun onafhankelijkheid wensten? Ze heeft hen niet onderdrukt, maar hen gezegd: ‘Ga niet weg, wij zullen jullie voorstellen doen zodat jullie zich beter voelen bij ons.’ In Spanje heeft men geantwoord met de dreiging ons in de gevangenis op te sluiten, en vervolgens heeft men een politiemacht op ons afgestuurd. Het enige wat ons nog overblijft is zeggen: aangezien wij geen dialoog kunnen hebben, nemen wij de moeilijkste weg, ook al is dat niet de weg die wij hadden willen inslaan.
Wat er nu zal komen weet ik niet. Ik denk dat een oplossing enkel dan te vinden is, als er een bemiddelaar komt die aan Spanje vraagt een stoel te nemen en de discussie aan te gaan. Europa had die rol al lang op zich moeten nemen.* Dat het de ogen sluit begrijp ik niet. Misschien is dat omdat het in handen is van partijen die voor het merendeel rechts zijn, en geen oren hebben naar aanspraken zoals die hier worden aangebracht.
Helaas zie ik dat in Frankrijk Emmanuel Macron evenmin bijzonder gevoelig is voor kwesties als deze, om de evidente reden dat het jakobijnse Frankrijk zelf, op zijn eigen grondgebied de verschillende bestaande culturen heeft willen verstikken en verfransen. Maar als Europa niet tussenkomt, maakt het een zeer zware fout.
________

* Savall bedoelt hier waarschijnlijk enkel de EU.

4 november 2017

Een eervol standpunt


Marc Uyttendaele, professor constitutioneel recht aan de ULB, schreef in Le Soir een interessant artikel, en ik vertaal daaruit een tweetal alinea's. Een politiek standpunt als het zijne verscheen er nog niet in de Vlaamse pers, of zeker niet in even duidelijke termen. Van Vlaamse politici, op enkelen na, hoorden we zelfs heel andere geluiden. Denken we maar aan al het stoers dat Kristiaan Peeters, die zich waarschijnlijk voor een soort filmheld houdt, allemaal meende te moeten afscheiden op Twitter en aanverwanten.
Liever dus een wat perfide PS-man aan het woord laten dan een CD&V'er of sp.a'er:

In plaats van zich eenvoudigweg op het democratische spel te verlaten, op de verkiezing van een wetgevende vergadering, op een onafhankelijkheidsreferendum dat deze keer met de waarborg van de rechtsstaat zou plaatshebben, stemt mijnheer Rajoy in met de criminalisering van de tegenstander, en dus met een aloude totalitaire methode. Een methode die te allen tijde door alle dictaturen is aangewend, en ook een methode die belet om vandaag nog onderscheid te maken tussen de Turkse en de Spaanse regering.

Het zou de Belgische rechters – die morgen het Europese aanhoudingsbevel zullen zien dat tegen de heer Puigdemont afgeleverd werd – het zou hen tot eer strekken als zij zich aan het huidige klimaat wisten te onttrekken. Het zou hen tot eer strekken als zij zich de volgende eenvoudige vraag zouden stellen: stuurt men een opposant naar zijn land terug, die gevangen zal worden gezet met als enige reden dat hij een politieke strijd voert tegen de bestaande macht? Hopelijk zullen zij hun redeneringen op waarden en vrijheden laten steunen, en zich niet laten besmetten door hun eventuele antipathie voor het Vlaams-nationalisme.

28 oktober 2017

Een goede stielman vindt klanten bij de vleet


Vandaag bestaan er Latijnse vertalingen van Asterix, en van Kuifje ook meen ik. Misschien zijn er nog wel meer zulke lofwaardige pedagogische inspanningen geleverd. Zowel Kuifje als Asterix zijn echter prozawerken, en of het nu nog voorkomt weet ik niet maar vroeger werden ook gedichten vertaald, in Latijnse verzen. En omgekeerd werden klassieke gedichten naar de volkstalen vertaald.
Nu is het geen geheim dat moderne poëzie niet verkoopt, terwijl in vroegere tijden een goede dichter zich na enkele successen een statige woonst kon laten bouwen. Daar zijn voorbeelden van. Altijd echter hadden die mensen grote stielkennis in huis, precies omdat zij in hun leerjaren klassieke dichters hadden geïmiteerd, of in vers en rijm omgezet.

Genieën als John Dryden (1631-1700) of Alexander Pope (1688-1744) waren zulke vaklui. Mere poets and mere musicians are as sottish as mere drunkards are, who live in a continual mist, without seeing or judging anything clearly, vond Dryden. Zoals een muzikant eerst een instrument moet leren bespelen voor hij anderen lastigvalt, zo ook moet een dichter eerst de taal in zijn vingers krijgen. Wellicht doet het hem geen kwaad als hij eerst uitprobeert of hij rijm en metrum aankan, of zijn taalkennis daartoe al volstaat.

Pas in hun latere werken waagden de grote vakmannen zich aan vrije verzen, zoals Shakespeare het hen had voorgedaan. They discumbered themselves from rhyme. De kracht van hun blank verse komt dan voort uit rijmen die er niet meer staan, en de lezer of toehoorder beseft niet dat ze ontbreken.
Wie echter begint met het neerschrijven, in interpunctieloze kolommetjes, van losse diepzinnigheden en poëtische gevoeligheden, zo iemand mist die kracht, en zijn poëzie verkoopt bijgevolg niet want mensen zijn niet gek.
Over een rijmende dichter als bij ons Jean-Pierre Rawie doen vrije verzenjongens soms neerbuigend, misschien ook omdat zijn werk wél verkoopt. Dat het ook gewoon goed is, merken zij blijkbaar niet op.

Dryden vond dat het rijm obfuscation verhinderde – een term die je op zeven manieren kunt vertalen: vertroebeling, beneveling, wazigheid enzovoort. Hij preciseert dit met een beeld dat uit de vogeljacht komt: Since it bounds and circumscribes the fancy. For imagination in a poet is a faculty so wild and lawless, that, like a high-ranking spaniel, it must have clogs tied to it, lest it outrun the judgement. (opdracht bij The Rival Ladies, 1664)
Kluisters dus, om leeg geschreeuw te voorkomen.

Een verrassend effect van vakkundig rijm is nog dat het plaats bespaart!
Zekere William Dobson, van Oxford, had in 1634 grote faam verworven met een vertaling in Latijnse verzen van de Solomon van Matthew Prior – een werk dat wij nu niet meer hoeven te kennen, zeg ik maar – en Alexander Pope vroeg hem daarop of hij hetzelfde wilde doen met zijn Essay on Man – een werk dat onze aandachtige lectuur verdient.
Dobson begon aan die taak, maar staakte al snel zijn pogingen, on account of the impossibility of imitating its brevity in another language.
Dat is wel een opmerkelijke reden, want het Latijn staat juist bekend om zijn brevitas. Inderdaad had Alexander Pope voor de versvorm gekozen omdat die hem toeliet zijn gedachten korter uit te drukken dan mogelijk was in proza. Al vond hij in alle nederigheid dat Jonathan Swift daarin beter was dan hijzelf, want die kon:
                            …in one couplet fix
               As much sense as I can in six.


In zijn inleiding op An Essay on Man legt Pope alles duidelijk uit: This I might have done in prose, but I chose verse, and even rhyme, for two reasons. The one will appear obvious; that principles, maxims, or precepts so written, both strike the reader more strongly at first, and are more easily retained by him afterwards; the other may seem odd, but is true, I found I could express them more shortly this way than in prose itself; and nothing is more certain, than that much of the force as well as grace of arguments or instructions depends on their conciseness.
Dit had ik ook in proza kunnen doen, maar ik koos voor vers, en zelfs voor rijm, om twee redenen. De eerste ligt voor de hand: principes, stelregels, of voorschriften in versvorm treffen de lezer meteen, en hij onthoudt ze naderhand ook makkelijker. De tweede reden zal misschien vreemd klinken, maar is toch juist. Ik merkte dat ik op deze manier een idee korter kon uitdrukken dan in proza, en niets is zekerder dan dat veel van de kracht en de charme van argumenten of instructies afhangt van hun beknoptheid.


Dat Pope naast verbluffend taalvaardig – je wordt met verstomming geslagen – ook bijzonder grappig is, deed helaas een andere lievelingsdichter van me, namelijk Alfred Edward Housman van het wondermooie en berijmde A Shropshire Lad, nog in 1933 zeggen dat there was a whole age of English in which the place of poetry was usurped by something very different which possessed the specific name of wit.

Daarmee bevestigt hij in elk geval dat Pope grappig is, en Housman zei later ook andere dingen: possibly the most perfect long poem in the language, noemde hij diens The Rape of the Lock.

24 oktober 2017

Shakespeare als vulgair ventje


Van tijd tot tijd lees ik een beetje Shakespeare, meest in een uitgave van 1894 die ik prachtig vind, en soms in moderne uitgaven die van de jongste filologische inzichten voorzien zijn.
Scenische uitvoeringen heb ik ook wel eens gezien, maar niet vaak en lang geleden. Die verfilming destijds van Romeo en Julia vond ik mooi en De Getemde Feeks ook. En onlangs in de bioscoop, in high definition, zag ik een Londense opvoering van de Wintervertelling. Prachtig was dat, maar ja, Londen, en met acteurs die die teksten heel hun leven spelen en een onwezenlijke perfectie bereiken!

Zelf Shakespeare lezen is iets anders: je bent niet afgeleid door acteurs en hun interpretatie, ook al kan die, zoals in Londen, veel bijbrengen en je dingen laten zien die je niet zó, of zelfs niet had begrepen.
De taal van Shakespeare blijft altijd betoverend, maar de edele dictie van zulke acteurs mis je dan, en Shakespearedictie is een wetenschap op zich.
Hier een voorbeeld dat ik van het web plukte, en dat voor mij misschien iets té geacteerd klinkt:



Alarum. Enter RICHARD
RICHARD
A horse, a horse, my kingdom for a horse!
CATESBY
Withdraw, my lord. I’ll help you to a horse.
RICHARD
Slave, I have set my life upon a cast,
And I will stand the hazard of the die.
I think there be six Richmonds in the field;
Five have I slain today instead of him.
A horse, a horse, my kingdom for a horse!
Exeunt.

Natuurlijk, als we daar een vulgaire Vlaamse interpretatie naast leggen, gezegd met een vulgair dorps accent, en in een belachelijk vulgaire bewerking, dan is de keuze snel gemaakt.
Erg dat je als Klaraluisteraar, vlak voor of na een programma met de prachtigste muziek, zulke dingen als hieronder zo vaak en keihard in je maag gesplitst krijgt:

Klara: blijf verwonderd.
To hell and tell them there dat ik u zend, Risjaar modderfokker den Deirde.
Podiumbeest Tom Lanoye brengt scènes uit zijn beroemde Shakespearebewerking Ten Oorlog.
Zow speel ik veel persoanen imijn eentje.
Een auteur meet zich met zijn personages.
Man kroen! Wadda goddam fokke pis of kloetepeird!
Een productie van Behoud de Begeerte vanaf 25 oktober op tournee.
Alle info op Begeerte.be.
Samen met De Morgen, Humo en Klaaraaa.



Heel de metafoor van de dobbelsteen (die zes vlakken heeft, vertel ik er even bij ter lering van onze beroemde bewerker) is aan Tom Lanoye verloren gegaan.


http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html