Een stoute Hollander: Barent Bernard de Mandeville
De Rotterdammer Bernard Mandeville (1670-1733) studeerde geneeskunde en filosofie in Leiden, en ging dan naar Londen om Engels te leren. Maar hij bleef daar en begon er een praktijk, als psychiater zouden wij nu zeggen want zijn specialisatie waren de hypochondriack and hysterick passions.
In 1714 liet hij een gedicht het licht zien: The Fable of the Bees, or Private Vices, Publick Benefits. De tweede titel was The Grumbling Hive: or, Knaves Turned Honest. Een fabel dus, want Mandeville adoreerde La Fontaine.
Dit veroorzaakte zoveel ophef en schandaal dat hij de rest van zijn leven verdedigingsschriften heeft moeten schrijven. Zijn fabel werd vertaald naar het Duits en Frans, en die Franse vertaling werd op bevel van hogerhand publiekelijk verbrand door de beul van Parijs.
Het was een betrekkelijk kort gedicht (vierhonderd drieëndertig regels – veertien bladzijden in de Penguineditie, terwijl zijn verdedigingsschriften daar tweehonderd vijfennegentig bladzijden beslaan).
Wat had de man wel misdaan? Hij had een bijenkorf beschreven waarin elke bij haar soortgenoten bedroog. Er waren doktersbijen, advocatenbijen, rechters, priesters, fabrikanten en handelaars, officieren en soldaten, stielmannen, werkers, gokkers, bedelaars en dronkaards, en allemaal waren ze even doortrapt. Maar de bijenkorf als geheel voer daar wel bij. Spilzucht bijvoorbeeld draagt bij tot de bloei van de economie, terwijl spaarzaamheid tot stilstand leidt, en dieven en gokkers gooien hun geld door ramen en deuren. Ze potten het niet op.
Elke ondeugd levert wel een voordeel op: zonder dieven en moordenaars zouden bijvoorbeeld advocaten geen inkomen hebben, en op hun niveau begaan ook zij weer schurkenstreken waar anderen profijt bij vinden. De hele bijenkorf groeit en bloeit. De som van de individuele ondeugden zorgt daarvoor:
Een van de voornaamste redenen waarom zo weinig mensen zichzelf begrijpen, is dat de meeste auteurs hen altijd voorhouden hoe ze behoren te zijn, maar het zo goed als nooit in hun hoofd halen hen te vertellen hoe ze werkelijk zijn. Ik van mijn kant verkoop de geëerde lezer noch mijzelf ooit complimenten, en meen dat de mens (daargelaten vel, vlees, botten &c. die het blote oog ziet) een mengsel is van allerhande driften; en dat deze allemaal, als ze opgewekt worden en aan de oppervlakte komen, hem om beurten beheersen, of hij dat nu wil of niet.
Opvoeding is de sleutel waarbij men aangeleerd krijgt hoe de ene ondeugd de andere kan beteugelen, en dat is niet enkel in de handel het geval, onder meer ook bij de omgang tussen de geslachten is opvoeding zeer belangrijk:
Die strikte gereserveerdheid moeten alle jonge vrouwen aan de dag leggen, maagden in het bijzonder, als zij prijs stellen op de achting van beschaafde lieden en van mensen die hun wereld kennen. Mannen mogen zich grotere vrijheden permitteren want bij hen is de appetijt onstuimiger en minder beheersbaar. Mocht dezelfde strenge discipline aan beide opgelegd zijn, dan zou geen van tweeën de eerste avance kunnen maken, en bij alle stijlvolle lui zou de voortplanting noodzakelijkerwijs zijn stilgevallen; en aangezien dit verre van een doelstelling was voor de regelgevers, leek het hen raadzaam tegemoet te komen aan de sekse die het meest te lijden zou hebben van een strenge regelgeving, en deze te paaien door de voorschriften daar van hun starheid te ontdoen waar de passie het sterkst was en de last van een strikte terughoudendheid het ondraaglijkst zou zijn.
Om deze reden is het de man geoorloofd om openlijk blijk te geven van de adoratie en grote achting die hij voor vrouwen heeft, en om in haar gezelschap grotere voldoening, meer vrolijkheid en plezier te vertonen dan hij daarbuiten gewoonlijk doet. Niet enkel voorkomend en dienstvaardig moet hij onder alle omstandigheden zijn, het hoort ook tot zijn plicht haar te beschermen en te verdedigen. Hij mag de charmes die zij bezitten prijzen, en haar kwaliteiten ophemelen met zoveel overdrijvingen als zijn verbeelding hem ingeeft, en ze met de goede smaak te verenigen zijn. Hij mag van liefde spreken, hij mag zuchten en klagen over de stugheid van het schone geslacht, en het staat hem vrij met zijn ogen uit te drukken wat zijn tong niet mag zeggen, en in die taal te vertellen wat hem uitkomt; laat hij dat wel met fatsoen doen, en met korte, vluchtige blikken; een vrouw al te drukkend nazitten met je ogen op haar vastgelijmd, geldt als zeer ongemanierd; de reden daarvoor is duidelijk, zij voelt zich daar ongemakkelijk bij, en als ze onvoldoende is uitgerust met handigheidjes en trucjes, raakt ze vaak merkbaar aangedaan. Aangezien de ogen de spiegel van de ziel zijn, jaagt dat onbeschaamde aanstaren een prille, onervaren vrouw de panische angst aan dat men haar doorziet, en dat de man zal ontdekken of al ontdekt heeft wat er in haar omgaat; het onderwerpt haar aan een voortdurende beproeving die haar beveelt haar geheime wensen te onthullen, en bedoeld lijkt om de grote waarheid van haar af te dwingen, terwijl de eerbaarheid gebiedt dat zij die uit alle kracht ontkent.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten