23 februari 2014

Over nachtelijke kreten en panda's


Voor ons allen, maar toch in de eerste plaats voor Elio di Rupo was het vandaag een grote dag. Achter een escorte rijden met mooi uitgedoste gendarmen op zware motoren is op zich al opwindend, maar dan nog twee beesten mogen begeleiden die tot ieders verbeelding spreken en uit Tsjina komen: wie had niet in zijn plaats willen zijn? Enkel misantropen zullen Elio dit onschuldige pleziertje misgund hebben. 

Helaas, zulke mensen bestaan er ook. En nu wil het toeval dat Lieven Verstraete, van Terzake, mij gisteren op Twitter precies dat verwijt van misantropie maakte. Lieven moet wat geraakt zijn geweest door een voetnoot die ik, ook op Twitter, had gemaakt bij een fragment uit zijn uitzending, want hij noemde mij in één adem ook “pensioenprofiteur”.

Op mijn inhoudelijke opmerking ging Lieven niet in, maar laat mij meteen zeggen: zijn tweets waren heel laat in de nacht verstuurd en, in het verkeer misschien niet maar hier mag dit toch als een verzachtende omstandigheid gelden. Dat van die “profiteur” bijvoorbeeld had hij naar goede journalistieke gewoonte niet gecheckt, of niet meer kunnen checken, en de ochtend daarop moest ik hem dus meedelen dat ik pas zes dagen na mijn 65ste verjaardag met pensioen was gegaan: jarig op 25 juli en bijgevolg met pensioen op 1 augustus, geheel volgens de statuten.
Wat Lieven verder mag denken over VRT-mensen die wél voor hun 65ste met pensioen zijn gegaan, dat moeten zij hem zelf maar vragen. Of niet, want misschien gooit hij dit uit eigen beweging ook wel op Twitter? 

Maar nu over panda’s.
Lieven maakte mij nog een ander merkwaardig verwijt, namelijk dat ik boéken las. Op het werk! Dat had hij inderdaad gezien en ik wil het niet ontkennen, maar op welke momenten ik vrij had, dat kon hij vanzelfsprekend niet weten of zien. Wat zijn ergernis zal gewekt hebben, vermoed ik, is dat ik altijd al wandelend las, stappend door die lange gangen, wat natuurlijk meer opvalt dan stil in een hoekje zitten lezen. Niet erg, niemand weet alles, en tenminste is zijn waarneming hier onbetwistbaar.

Soms las ik achter elkaar zelfs een reeksje boeken, Lieven! Hierboven zie je een voorbeeld, met allemaal boeken van wijlen de bioloog Stephen Jay Gould. Eén hiervan besprak ik in een programma van Rondas, op Radio3 toen, en ik werd daar zelfs voor betaald... vanzelfsprekend niet de volle 5/5 van het honorarium, maar 3/5 omdat het een toegestane cumul betrof. Het boek kostte me toen iets van 1200 frank, en ik kreeg voor twintig minuten radio 3600 frank.
Daar sta je van te kijken, nee? En mocht je, voor je weer Twitterkreten lost, onverhoopt iets willen checken: dat kan, Lieven!

Bon, nu dan over panda’s.
Een van die boeken heette “The Panda’s Thumb”, van 1989 meen ik, tenminste ik las het dat jaar. Je zult zeggen: een oud boek. Akkoord, maar toch staan er dingen in die plots weer, zij het op een infantiele manier actueel zijn.
Het was trouwens een ander boek van Gould dat ik voor Rondas besprak, “Wonderful Life” namelijk, nog ouder, en het bevatte een jammerklacht die ik je niet wil onthouden.
Gould was een evolutiebioloog, maar primair een slakkendeskundige, en zijn klacht was dat het sentimentele grote publiek, waaronder journalisten en ook onze Elio, zich enkel interesseerde voor “charismatic megafauna”.
En nu moet je weer wat opzoekingswerk, fact checking verrichten, Lieven: hij gaf als voorbeeld... panda's.


11 februari 2014

Afgeleide literaire roem


Algemeen gesproken zal wie zelf geen boeken schrijft weinig kans maken om zich in het geheugen van het nageslacht te nestelen. Dit is onrechtvaardig, maar zo is het. Desnoods kun je misschien een beroemde misdadiger worden, of een beroemde voetballer, of een beroemde filmspeler maar ook dan is het geheugen kort.
Literaire roem blijft de beste verzekering. Hoe moet je die verwerven als je zelf niet schrijft?

Hier kunnen we te rade gaan bij Salomon Heine, destijds bankier in Hamburg en na Rothschild de rijkste man van Duitsland. Zijn neefje Heinrich was in 1830 naar Parijs uitgeweken en leefde daar van zijn pen. Hoogstens twee of drie keer per week ging hij naar de opera, en vooraf of nadien werd er iets gegeten in een goed restaurant. Alles bijeen een armoedig bestaan dus.
Zijn oom had hier begrip voor en bezorgde hem een flinke toelage, op te nemen in het Parijse filiaal van Rothschild. Die toelage was een beetje aan de krappe kant vond Heinrich, maar hij schreef voor zijn oom toch het onsterfelijke gedicht : “Das neue israelitische Hospital zu Hamburg” (te vinden in “Neue Gedichte”). 
Salomon had met zijn onmetelijke geldmiddelen namelijk (de eerste regel van het gedicht) “Ein Hospital für arme, kranke Juden” laten bouwen. En Salomon kon tegen een stootje want wat Heinrich hem nadien schreef, dat nam hij met de glimlach: dat oompje nog zo rijk mocht zijn, zijn enige kans op onsterfelijkheid waren de gedichten waarin hij, arme Heinrich, Salomon roemde. Heinrich zou gelijk krijgen en Salomon wist dat.

Wat wil nu het geval? Al pleeg ikzelf geen opmerkelijke misdaden en voetbal ik niet, terwijl ik ook geen boeken schrijf, toch is in literaire zin mijn voortbestaan verzekerd. Tweevoudig verzekerd zelfs, want in het jongste boek van Benno Barnard, kom ik tot mijn genoegen enkele malen voor. Niet dat ik Barnard hiervoor nodig had, want tien jaar geleden al schreef Pol Hoste het volgende, zo goed als geheel op waarheid berustende verhaal: 

In Brussel nam ik eens de trein naar Gent. Niets bijzonders. Al verteld. Twee reizigers maakten kennis met elkaar op het perron van het centraal station. De trein bracht hen niet naar de aangekondigde bestemming. Waar ze uitstapten was het station gesloten. Tien uur, en winteravond.
‘We kunnen het gedicht niet meer zien,’ zei ik. Alle lichten zijn gedoofd, ijsbloemen op de ruiten. We besloten ons wat op te warmen in café De Lustige Reizigers. Het bleek het lokaal van een duivenmaatschappij. Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Maatschappij der Belgische Spoorwegen. 
Met de laatste trein keerden we terug naar de plaats van vertrek en maakten van onze ontmoeting gebruik om orde op zaken te stellen. Ik vermeld de torso’s in de gangen van het Belgische parlement en de Nederlandse Academie voor Taal- en Letterkunde. Ik vermeld het geoxideerde, in brons uitgevoerde gedicht van Guido Gezelle in de wachtzaal van het spoorwegstation Denderleeuw en de groen, bruin gerookte, kale hoofden boven de schaakborden in hotel Den IJzer te Gent. Leopoldisten.
‘Weet u dat men heeft geweigerd om te veronderstellen dat hij Heine zou hebben gelezen?’
‘Bedoelt u dat er een verband zou kunnen zijn tussen zijn Kerkhofblommen en Les Fleurs du Mal?’
‘Ik heb het over Heine. Men is niet eens bereid om zelfs maar in overweging te nemen dat de mogelijkheid zou bestaan dat Gezelle Heine heeft gelezen. Al heb ik daar bewijzen voor gevonden.’
Gezelle? Ik denk niet dat mijn moeder ooit heeft geprobeerd om haar rationele overwegingen te scheiden van haar waandenkbeelden. […]

Montréal
Carnet II
Prometheus, Amsterdam 2003,  pp.154-5

Misschien vindt u dit een duister gesprek en ziet u het verband niet, lezer, maar het heeft inderdaad plaatsgevonden in de trein toen. Pol Hoste en ik waren inderdaad op weg naar Gent, vanuit Brussel Centraal, maar door een verkeerde aankondiging op het perron waren wij “verdwaalde reizigers” geworden en zaten we in een trein op weg naar, ik meen Charleroi.
Ons gesprek navertellen is uitgesloten. Wat ik kan zeggen: het was een lang gesprek want wij zijn uiteindelijk via Moeskroen nog net voor sluitingstijd in Gent Sint-Pieters geraakt. Gezelle en Heine waren een tijdje onze metgezellen. En ook het Schrijverke en de Libelle.


9 februari 2014

Uitstapje naar een werkende democratie


Merkwaardig toch hoe Zwitserse politici en zelfs ministers (daar heet de regering Bundesrat, Conseil fédéral, Consiglio federale of Cussegl federal), zich beleefd weten te gedragen als het volk, de Soeverein heeft gesproken.
Onbeheerst en angstig taalgebruik zoals we dat hier kennen, vaak met meelijwekkende termen als “puberaal”, “gevaarlijk” of “karaktertrek van de meest onaantrekkelijke krachten uit de geschiedenis” — die hoor je in Zwitserland niet. Zulke termen gelden daar niet als interessante instrumenten bij politieke analyses.

Hieronder twee uittreksels van de persconferentie die deze namiddag plaatshad, onmiddellijk na de bekendmaking van de uitslag van het referendum, en live te volgen was op de site van de Neue Zürcher Zeitung.

Ik heb het Duitse en Franse gedeelte aan elkaar geplakt, want daar zaten nog vele andere vragen tussen:

Madame la Conseillère fédérale, vous avez la parole.

Simonetta Sommaruga (SP, minister van Justitie): Besten Dank Herr Vizekanzler, Herr Bundespräsident, Frau Kollegin, Herr Kollege, sehr geehrte Damen und Herren, es war bei dieser Vorlage doch ein sehr spezieller Tag heute. Viele von uns haben gefiebert und gezittert. Es ist bekannt, der Bundesrat hatte sich für einen anderen Ausgang eingesetzt aber jetzt sind die Weichen gestellt. Das ist die direkte Demokratie: im Moment da ein Entscheid gefällt wurde, gilt dieser Entscheid, und jetzt geht es darum diesen Entscheid umzusetzen. Die Schweiz wird also in Zukunft die Bewilligungen für den Aufenthalt von Ausländerinnen und Ausländern durch Höchstzahlen und Kontingente begrenzen. Das ist eine Abkehr vom bisherigen System von Personenfreizügigkeit.
-----------
Nathalie Jaquet (Radio-Télévision Suisse, Genève): On a parlé il y a plus de vingt ans d’un «dimanche noir». Est-ce que aujourd’hui est un dimanche noir, selon vous?

Didier Burkhalter (FDP/PLR en dit jaar Zwitsers President): Non. Je ne pense pas que c’est un dimanche noir parce qu'on ne doit en soi pas laisser parler uniquement ses sentiments, même si je comprends très bien la réaction de l’époque de Jean-Pascal Delamurat (na het referendum over toetreding tot de EEG, massaal afgewezen). Je crois qu’il faut faire attention avec ce genre de réactions, parce que finalement notre système Suisse est ainsi fait que nous demandons au peuple de se prononcer. Et si on demande au peuple de se prononcer, c’est son droit de décider dans le sens qui lui convient.



6 februari 2014

Een waar woord


Benoît Poelvoorde beveelt in een prachtig promospotje de cafés van Bergen aan, en hij heeft groot gelijk. In die mate gelijk zelfs, dat ik geneigd ben om aan zijn uitspraak een algemene, universele draagwijdte toe te kennen:

Il faut qu’il y aient encore des vieux dans les cafés. Les plus beaux cafés, hein, c’est quand il y a encore des vieux. Ça il faut, je peux te le dire. Bon, il faut prendre …toujours pour choisir un café, si tu vois encore des vieux au bar, ou à une table en train de lire un journal: Rentre! S’il n'y a pas de vieux, c’est mauvais signe.

1 februari 2014

Beloften doen


Rik Van Cauwelaert schrijft vandaag in De Tijd een column over de beloften die partijen doen met het oog op de verkiezingen. "België is al uitgedeeld" is de blijmoedige titel van zijn stuk, dat u zelf maar eens moet lezen, lezer.

Van Cauwelaert lijkt niet echt in sprookjes te geloven, maar verwijst wel naar een mooi verhaal van de grote Karel van het Reve, de geleerde broer van Gerard. Dat verhaal ging destijds over de machteloosheid van ministers, en over hun begrijpelijke drang om af en toe te laten zien dat ze toch iéts konden doen.

Het is te vinden in het boek “Luisteraars” (1995, G.A. van Oorschot, p.144). In die verzamelbundel staan er honderd achttien van die stukjes, en het aardige is dat Van het Reve ze destijds op de korte golf allemaal heeft voorgelezen voor de Nederlandse Wereldomroep, ter stichting van de landgenoten in de Rijksdelen over Zee. 
En het stukje “Eisen stellen”, waar Rik Van Cauwelaert zichtbaar met plezier naar verwijst, kunt u hier echt horen:


http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html