Het is bekend dat men een hekel kan hebben aan schrijvers die men nooit gelezen heeft, en waar men zelfs maar heel weinig van afweet. Karel van het Reve zei dat al. Bijvoorbeeld Proust heb ik nooit gelezen (op een aantal bladzijden na, dat nog wel) en ik weet ook weinig over de man maar hem lezen zal ik niet.
Nog zo iemand, zij het op een lager échelon, is Daniel Dennett, een Amerikaanse alweter waar ik ook zo goed als niets van afweet, behalve dat hij voortdurend populaire boeken schrijft over het menselijk bewustzijn en zelfbewustzijn. Mijn afkeer van hem is wellicht te verklaren door de aandoenlijk naïeve titel van een van zijn eerste gedrochten: Consciousness Explained. En al is die Dennett dan oud, en al heeft hij groot succes met zijn wijsheden, en al heeft hij een witte baard en ziet hij eruit zoals hij denkt dat een filosoof er moet uitzien, nee, ik zal hem nooit lezen. Bedankt beste Daniel, maar als er onverklaarbare dingen dienen uitgelegd te worden, lees ik liever iemand als Joseph de Maistre (1753-1821), en ik hoop mijn lezers ervan te overtuigen dat ook te doen.
De avonden in Sint-Petersburg
Vijfde onderhoud
[gesprekken tussen een ridder, een graaf en een senator]
De ridder: Hebt u zich gisteren nog wat geamuseerd, waarde senator?
De senator: Bijzonder goed zelfs, toch in de mate dat men zich bij dit soort spektakels kan amuseren. Het vuurwerk was prachtig, en er is niemand bij omgekomen, of minstens niemand van onze soort: wat de muggen en de vogels betreft, heb ik geen beter antwoord dan onze vriend* maar ik heb tijdens het spektakel wel veel aan hen gedacht, en ik had me gisteren voorgenomen jullie van deze gedachten kond te doen. Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ik overtuigd raakte dat natuurverschijnselen voor ons mensen zeer waarschijnlijk overeenkomen met wat menselijke handelingen zijn voor de dieren die er getuigen van zijn. Geen levend wezen kan andere kennisinhouden verwerven, dan die welke zijn wezenlijke aard uitmaken, en die uitsluitend samenhangen met de plek die het in het universum bekleedt. Dat is naar mijn mening een van de vele en onweerlegbare bewijzen voor de aangeboren ideeën, want voor om het even welk denkend wezen geldt dat als er geen ideeën van dat genre bestonden, elk van hen zijn ideeën te danken zou hebben aan toevallige ervaringen, en dan zou hij buiten zijn omschreven gebied kunnen treden en de orde van het universum verstoren. Welnu, dat is wat nooit zal gebeuren. De hond, de aap, de halfweg raisonnabele olifant** zullen bijvoorbeeld een vuur naderen, en net als wij zich behaaglijk eraan warmen; maar nooit zult u hen kunnen leren om een houtblok bij de gloeiende houtskool te duwen, want het vuur is niet hun element. Was het dat wel, dan zou het domein van de mens teniet zijn gedaan. Dat iets één ding is zullen ze wel vatten, maar het begrip éénheid nooit; ze zien de elementen van een getal wel, maar nooit het getal; één driehoek, twee driehoeken, duizend driehoeken, samen of de een na de andere, zien ze goed maar nooit het begrip triangulair. Dat in onze geest bepaalde ideeën eeuwig en altijd samengaan, maakt dat we ze dooreen halen terwijl ze essentieel verschillend zijn. Uw twee ogen vormen een beeld in de mijne; ik neem ze waar en dat leidt mij onmiddellijk tot de associatie met het begrip dualiteit; in werkelijkheid zijn die twee kennisinhouden van totaal verschillende orde, en de ene leidt geenszins tot de andere. En nu ik toch bezig ben, zeg ik zelfs meer: nooit zal ik erin slagen het morele besef van intelligente wezens te begrijpen, of zelfs maar de eenheid van de mensensoort, of van welke andere eenheid van het kenvermogen ook, los van de idee van aangeboren ideeën. Maar laat ons naar de dieren terugkeren. Mijn hond vergezelt mij naar een of ander publiek spektakel, een executie bijvoorbeeld. Vast staat dat hij alles ziet wat ik zie: de massa, de trieste stoet, de gerechtsdienaars, de gewapende macht, het schavot, de patiënt, de beul, kortom alles. Maar wat begrijpt hij van dat alles? Datgene wat hij, hond zijnde, dient te begrijpen: in de massa zal hij me herkennen en mij terugvinden als een of ander accident hem van mij heeft gescheiden, en hij zal dat zo aan boord weten te leggen dat hij niet onder de voeten van de toeschouwers kreupel getrapt wordt. Als de beul zijn arm oplicht zal het dier, als het dichtbij staat, misschien opzij springen, uit schrik dat de slag hem zou treffen; als hij bloed ziet zal hij misschien rillen, maar dan zoals in een slagerij. Zijn kennis beperkt zich daartoe, en voorbij dat punt zullen alle inspanningen van zijn verstandige instructeurs, die daar al in de eeuwen der eeuwen ononderbroken mee bezig zijn, hem nooit brengen. Noties van moraal, verantwoordelijkheid, misdaad, recht, openbare macht enzovoort, die met dit droeve spektakel samenhangen, stellen wat hem betreft niets voor. Al die ideeën omringen hem, raken hem, dringen zich om zo te zeggen aan hem op, maar vergeefs. Want geen enkel teken kan bestaan zonder dat er vooraf al de idee van bestond. Dat elk handelend wezen enkel kan handelen binnen de cirkel die voor hem is getrokken, zonder dat hij daar ooit buiten kan, is een van de meest in het oog springende wetten van de Voorzienigheid in tijdelijke zaken. En zeg nu! hoe zou het gezonde verstand het tegengestelde nog maar kunnen verzinnen? Uitgaand van deze principes, die onbetwistbaar zijn, wie zou dan niet beweren dat een vulkaanuitbarsting, een windhoos, een aardbeving enzovoort voor mij precies dat zijn wat een executie is voor mijn hond? Van die verschijnselen begrijp ik wat ik ervan moet begrijpen, dat wil zeggen, alles wat in verband staat met mijn aangeboren ideeën, die mijn menszijn uitmaken. De rest blijft een gesloten boek.
De graaf: Niets is plausibeler dan uw idee, mijn goede vriend, of beter gezegd, ik zie niets dat evidenter is dan de manier waarop u de dingen ziet. En nochtans, wat een verschil maakt het niet als men dit vanuit een ander gezichtspunt bekijkt! Uw hond weet niet dat hij niet weet, en u, als intelligent man, u weet dat wel. Wat een buitengewoon privilege is die twijfel niet! Ga op die gedachte in, en u zult verrukt staan! Maar à propos, omdat u die snaar nu toch aangeslagen hebt…
[Enzovoort: 340 verrukkelijk geschreven bladzijden lang, in mijn uitgave: Joseph de Maistre, Œuvres, Éditions Robert Laffont, Collection Bouquins, 2007.]
___________________
* Het vierde gesprek had men moeten afbreken, omdat de senator naar het vuurwerk op de Neva wilde gaan kijken. De graaf had toen geopperd dat vuurwerk gevaarlijk was voor vogels, en dat een grote mensenmassa ook altijd risico’s meebracht.
** How Instinct varies in the grov’lling swine,
Compar’d, half-reas’ning elephant, with thine!
’Twixt that, and Reason, what a nice barrier,
For ever sep’rate, yet for ever near!
(Alexander Pope, An essay on Man, Epistle I, 221-4)
Hoezeer verschilt niet het instinct van het gemene zwijn,
Vergeleken, half-raisonnabele olifant, bij het uwe!
Tussen dat en de Rede, wat een keurig beschot,
Voor immer afgescheiden en toch voor immer na!