30 juli 2017

Zulke handleidingen lees ik graag


Zelf heb ik nooit een auto bestuurd, noch ooit een rijbewijs gewild, maar dat neemt niet weg dat ik een mooi boek over autorijden met plezier zal lezen, zoals ik ook over hengelen graag lees – The Compleat Angler van Izaak Walton bijvoorbeeld, dat in 1653 verscheen maar waar de auteur later nog vele verbeteringen in heeft aangebracht – al heb ik ook die mooie sport nooit beoefend.

Een boek dat ik enige tijd geleden ergens zag liggen was Besser fahren mit dem Volkswagen (1949, hier tweede druk 1951, 272 pagina's), van Arthur Westrup. Het leest vlotter dan een roman.

In 1951 was er nog geen sprake van sjoemelsoftware – er bestond eenvoudig nog geen software – en ook over prijsafspraken tussen de automobielfabrikanten hoorde je nooit iets, al waren die er misschien al wel.
Wel diende de autobestuurder toen nog over een aantal technische vaardigheden te beschikken, begrijp ik. [Prentjes worden groter als je erop klikt]

Westrup geeft nuttige tips aan de Volkswagenbezitter: waar hij zijn handen moet plaatsen op het stuurwiel, welke benzine hij moet nemen, hoe hij de olie moet verversen en welke olie hij dan moet gebruiken (niet te dik en niet te dun), hoe hij de banden kan beschermen tegen al te sterk zonlicht, hoe hij kan nagaan of de dichting van de cylinderkoppen nog in orde is, bij welk geluid van de motor hij moet schakelen enzovoort.



Nu eerst nog een liefdevolle wasbeurt voor de wagen (men wasse eerst het dak en vervolgens pas de flanken), en dan gaat het gezwind de Gotthard op!







Maar ook op zaken die niets met mechaniek te maken hebben en eerder van zedelijke aard zijn, wordt gewezen: men neme niet zomaar Hinz und Kunz (Heinrich en Konrad: om het even wie) mee als autostoppers!



Mit dem kümmerlichen Rest ihrer sommerlichen Bekleidung winkt diese Dame dem VW-Fahrer zu. Sicher gehört sie keiner Räuberbande an – aber dennoch sollten wir nicht wahllos Hinz und Kunz mitnehmen.

Volkswagen mag wat mij betreft nog veel sjoemelen, maar dat boekje van Westrup doe ik niet weg.


23 juli 2017

Royalty-watching in de zeventiende eeuw, deel 2


Kardinaal de Retz stond niet bekend als een adonis, maar hij was wel een schitterend schrijver. Dat laatste beseften de meesten van zijn tijdgenoten niet want zijn Memoires werden pas veertig jaar na zijn dood gepubliceerd. Wij evenwel weten dat al na één zin: Mme de Carignan disait un jour, devant la Reine, que j’étais fort laid, et c’était peut-être l’unique fois de sa vie où elle n’avait pas menti. Mme de Carignan zei eens in het bijzijn van de Koningin dat ik erg lelijk was, en dat was misschien de enige keer in haar leven dat ze niet gelogen heeft.

In het vierde boek van zijn memoires beschrijft de kardinaal ons nogmaals het karakter van Mademoiselle de Chevreuse – deze keer was hij misschien vergeten dat hij haar in het tweede boek al had voorgesteld. Zijn beschrijving is nu iets uitgebreider, maar volkomen in overeenstemming met wat we al wisten.

Mlle de Chevreuse bezat alleen het soort schoonheid waarop men uitgekeken raakt als het niet meer is dan dat. Geestig was zij enkel voor diegene die ze beminde. Maar aangezien ze nooit lang beminde, vond men ook niet lang dat ze geestig was. Ze ergerde zich aan haar minnaars zoals aan haar oude plunjes. Andere vrouwen raken die beu, zij verbrandde haar spullen, en haar dienstmeisjes hadden alle moeite van de wereld om een jurk te redden, of haar mutsjes, handschoenen, of een point de Venise. Ik geloof dat als ze haar minnaars in de fik had kunnen steken eens zij erop uitgekeken was, zij dat van ganser harte had gedaan. Mevrouw haar moeder, die na haar besluit om helemaal de kant van het Hof te kiezen haar tegen mij wilde opzetten, slaagde daar niet in, al had zij er wel voor gezorgd dat Mme de Guémené haar een brief van mijn hand te lezen gaf waarin ik mij met lichaam en ziel aan haar had geschonken, zoals de heksen zich aan de duivel overgeven. In het schandaal dat volgde tussen het huis de Chevreuse en mijzelf – toen de Kardinaal [Mazarin] weer zijn intrede deed in het Koninkrijk – sprong zij mij hartstochtelijk terzijde. Twee maanden later sloeg zij om, om niets en zonder te weten waarom. Zij vatte plots een passie op voor Charlotte, een heel mooi kamermeisje van haar dat voor alles te vinden was. Zij ging maar zes weken mee, want toen werd ze verliefd op de abbé Fouquet, en wel zo erg dat ze met hem getrouwd was als hij dat gewild had.

Dit alles vertelde ik enkel om duidelijk te maken dat Retz een betrouwbare getuige is, maar laten we nu verdergaan met het echte royalty-watchen.

Bijna alles wat hier staat is een gevolg van de gehechtheid aan Kardinaal Mazarin die de Koningin vertoonde, en om die reden lijkt het me dat ik u de aard van die gehechtheid moet uitleggen – misschien had ik dat al veel eerder moeten doen – en u zult er des te beter over kunnen oordelen als ik u hier vooraf enkele voorvallen uit haar eerste jaren uit de doeken doe, voorvallen die ik even duidelijk en betrouwbaar acht als diegene die ikzelf heb gezien, want ik heb ze van Mme de Chevreuse, haar enige ware confidente in haar jonge jaren. Zij heeft me vaak gezegd dat de Koningin geestelijk noch lichamelijk een Spaanse was; dat zij noch het temperament, noch de gloed van haar natie bezat; enkel de koketterie had zij ervan overgeërfd, maar dan wel in de hoogste mate; dat Monsieur de Bellegarde – oud, maar beschaafd en galant zoals dat de mode was aan het hof van Henri III – haar was bevallen, maar dat zij van hem gedegouteerd was geraakt omdat hij bij zijn afscheid van haar, toen hij het bevel nam van het leger in La Rochelle, eerst heel in het algemeen de wens had uitgesproken bij zijn vertrek te mogen hopen op een gunst van haar, en hij vervolgens zich ertoe had beperkt haar te verzoeken haar hand te willen leggen op het gevest van zijn degen; dat ze dat verzoek zo gek had gevonden dat ze zich daar nooit overheen had kunnen zetten; dat ze was ingegaan op de galante voorstellen van Monsieur de Montmorency, veel meer dan dat zij die man ook had bemind; dat de aversie die zij had voor de manieren van Kardinaal Richelieu – die in de liefde al even pedant was als een schappelijk man in alle andere kwesties – ervoor gezorgd had dat zij zijn liefdesblijken nooit had kunnen uitstaan; dat de enige man die zij passioneel had bemind de hertog van Buckingham was; dat zij hem op een nacht rendez-vous had gegeven in de petit jardin van het Louvre; dat zij, Mme de Chevreuse, toen alleen was met haar en dat ze, nadat ze zich wat had verwijderd een geluid had gehoord als van twee mensen die aan het vechten waren; dat toen zij nader was gekomen tot bij de Koningin, zij deze in grote ontsteltenis had aangetroffen met monsieur de Buckingham op zijn knieën voor haar; dat toen de Koningin zich in haar appartement terugtrok die avond ermee had volstaan haar te zeggen dat alle mannen brutale vlegels waren, en dat zij haar de volgende ochtend had opgedragen aan Monsieur de Buckingham te vragen of hij zich er wel goed van had vergewist dat zij niet het gevaar liep zwanger te raken; dat na dit avontuur zijzelf, Mme de Chevreuse, niet het geringste teken meer had gezien van ook maar de kleinste galante stap van de Koningin; dat zij bij haar wel een sterke toeneiging tot de Kardinaal [Mazarin] had opgemerkt; maar dat zij niet had weten te achterhalen hoever die toeneiging haar had gebracht; dat het anderzijds waar was dat zij kort daarop van het Hof was verwijderd, en niet de tijd had gehad voor een klaar inzicht, ook al zou er iets aan de hand zijn geweest; dat bij haar terugkeer in Frankrijk na het beleg van Parijs, de Koningin zich tegenover haar aanvankelijk zo gesloten had opgesteld dat het haar niet gelukt was om in de zaak verder door te dringen; dat nadat de zaken hun gewone beloop hadden teruggevonden, ze bij momenten toch bepaalde gedragingen bij haar had opgemerkt die veel weg hadden van die met Buckingham destijds; dat op andere momenten hun manier van omgaan maakte dat zij dacht te moeten oordelen dat er enkel een intieme geestelijke band tussen hen bestond; dat een van de belangrijkste aanwijzingen de manier was waarop de Kardinaal met haar omging: weinig galant en zelfs ruw. “Hetgeen evenwel,” voegde Mme de Chevreuse daaraan toe, “beantwoordt aan twee kanten van het karakter van de Koningin zoals ik haar ken. Buckingham zei me eertijds dat hij drie koninginnen had bemind, en dat hij zich bij alle drie verplicht had gezien hen rammel te geven; dat maakt dat ik hierover geen oordeel kan vormen.” Tot zover wat Mme de Chevreuse me vertelde. Maar ik kom nu terug op de draad van mijn verhaal.

19 juli 2017

De schaamteloze Dikke van Dale


De Dikke van Dale is samen met de hele familie van Dale op zoek naar vers geld en aangezien de nood blijkbaar hoog zit, zijn alle middelen goed. Oude trouwe betalende klanten van de firma worden voor het blok gezet, en de Dikke probeert hun zakken wat lichter te maken.
Eerlijk is dat natuurlijk niet, schaamteloos wel, maar wat wil je: “de tijden zijn veranderd”!
Dat heb je inderdaad met tijden: die veranderen. Ook de zeden doen dat, maar “technieken”, inzonderheid oplichtings- en chantagetechnieken veranderen gelukkig niet even snel.



18 juli 2017

Royalty watching in de zeventiende eeuw


Jean-François Paul de Gondi, cardinal de Retz, leefde van 1613 tot 1679, maar pas in 1717 verschenen zijn Memoires. Retz had immers geen literaire pretenties, moeten we geloven, en in zijn tijd werd het beneden de waardigheid van een kardinaal geacht om zich met iets als literatuur bezig te houden. Dat neemt niet weg dat hij een begenadigd schrijver was, eerder dan een begenadigde deugdzame kardinaal.

Op een bepaald moment geeft Retz ons na elkaar een twintigtal portretten van tijdgenoten die in zijn verslag eerder al waren opgetreden, maar die hij aan de lezer nog niet formeel had gepresenteerd. Hij was dat eerst vergeten, zegt hij: een mooie literaire truc.

Hij is niet altijd even lovend voor zijn tijdgenoten. Over de hertog van Bouillon zegt hij bijvoorbeeld: Ik ben er niet zeker van dat men zijn verdiensten niet wat heeft overschat, door aan te nemen dat hij in staat was tot alle grote daden die hij nooit heeft gesteld.
Maar aangezien Retz een kardinaal was die zich liever bezighield met vrouwen dan met bijvoorbeeld kleine jongetjes, komt hij pas goed op dreef als hij vrouwenportretten schildert. Even goed als Rubens, al zijn zijn portretten zoals ik al zei soms weinig geflatteerd.

Hij begint met een Portrait de la Reine – Anna van Oostenrijk die regentes van Frankrijk was omdat Lodewijk de XIVde nog maar vijf was toen Lodewijk de XIIIde stierf:

De Koningin bezat, meer dan iemand die ik ooit heb gekend, het soort vernuft dat ze nodig had om niet voor gek door te gaan bij wie haar niet kende. Ze vertoonde meer bitsigheid dan hoogmoed, meer hoogmoed dan grandeur, meer maniertjes dan diepgang, meer spilzucht dan gulheid, meer gulheid dan eigenbelang, meer eigenbelang dan belangeloosheid, meer aanhankelijkheid dan passie, meer hardheid dan fierheid, meer geheugen voor beledigingen dan voor weldaden, meer vrome intenties dan vroomheid, meer koppigheid dan vastberadenheid, en meer onwetendheid dan alles wat ik hierboven noemde.

Even verder komt de Duchesse de Chevreuse aan de beurt: In de tijd dat ik haar kende, vertoonde Mme de Chevreuse niet eens de resten nog van enige schoonheid.

Haar dochter vergaat het nauwelijks beter: Mlle de Chevreuse bezat meer schoonheid dan charme en was van nature dwaas tot in het belachelijke. Passie gaf haar soms iets spits, en zelfs iets ernstigs en aangenaams, maar dan enkel voor diegene waar ze verliefd op was. Maar alras behandelde zij hen zoals haar nachtjaponnen: ze nam ze in bed als ze haar bevielen, en verbrandde ze twee dagen later uit pure afkeer.

Ik weet niet of kardinalen van tegenwoordig nog zulke mooie memoires zullen nalaten.

7 juli 2017

Een niet-gekraakte modelwoning!


Het zou onredelijk zijn om van enkele Romazigeunerfamilies te verwachten dat ze je leegstaande huis – dat hoe dan ook flink wat herstelwerken kon gebruiken – na hun tijdelijke intrek als een instapklare modelwoning zouden achterlaten. Akkoord, je kunt ze als ongenode gasten beschouwen en hun hulp liever missen, maar leegstand is in geen geval goed voor een huis.

Blijft natuurlijk dat bijvoorbeeld een schouwbrand vervelend kan zijn als hij door onvermogenden, en zeker door onverzekerden is aangericht.

Bij die Roma is zo’n ongeluk verbazingwekkend, want destijds in Bulgarije en Roemenië kwamen dergelijke dingen niet voor. Onder het socialistische bewind in die landen werden zij tewerkgesteld, op het land, in de fabriek, bij de stadsreiniging – zoals trouwens iedereen toen werk had, en onderbetaald en arm was. “Leefloon” en aanverwante begrippen waren onbekend, en inbraak of diefstal werden eenvoudig met inkerkering beteugeld. Die Roma hebben toentertijd dus wel goede manieren geleerd.

Bij een wandeling door het stadje Sozopol, aan de Zwarte Zee, zag ik een voorbeeld van hoe de overheid toen haar opvoedkundige taak opvatte (socialistische overheden beschouwen het ook vandaag nog als hun taak om de onderhorigen enig ethisch bewustzijn bij te brengen).
Op de foto ziet u een geëmailleerde plaquette, aangebracht op een poortje dat uitgeeft op een mooie, koele binnentuin: ОБРАЗЦОВ ХИГИЕНИЧЕН ДОМ. Eerst dacht ik nog dat hier misschien een gevaarlijke hond zat, maar mijn vriendin vertaalde anders: “Voorbeeld! Dit is een nette woning.”

Mensen die hun woning proper onderhielden, hun tuin verzorgden enzovoort, kregen van de Bulgaarse overheid zo’n plaquetje en mochten dat fier bevestigen op hun muur, voordeur, of zoals hier aan hun poortje. Die plaquetjes zie je niet vaak meer, er wordt tegenwoordig lacherig over gedaan, en de bewoners van dat huis zullen dus wel oude mensen zijn, wie weet zelfs oude communisten.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html