Kardinaal de Retz stond niet bekend als een adonis, maar hij was wel een schitterend schrijver. Dat laatste beseften de meesten van zijn tijdgenoten niet want zijn Memoires werden pas veertig jaar na zijn dood gepubliceerd. Wij evenwel weten dat al na één zin: Mme de Carignan disait un jour, devant la Reine, que j’étais fort laid, et c’était peut-être l’unique fois de sa vie où elle n’avait pas menti. Mme de Carignan zei eens in het bijzijn van de Koningin dat ik erg lelijk was, en dat was misschien de enige keer in haar leven dat ze niet gelogen heeft.
In het vierde boek van zijn memoires beschrijft de kardinaal ons nogmaals het karakter van Mademoiselle de Chevreuse – deze keer was hij misschien vergeten dat hij haar in het tweede boek al had voorgesteld. Zijn beschrijving is nu iets uitgebreider, maar volkomen in overeenstemming met wat we al wisten.
Mlle de Chevreuse bezat alleen het soort schoonheid waarop men uitgekeken raakt als het niet meer is dan dat. Geestig was zij enkel voor diegene die ze beminde. Maar aangezien ze nooit lang beminde, vond men ook niet lang dat ze geestig was. Ze ergerde zich aan haar minnaars zoals aan haar oude plunjes. Andere vrouwen raken die beu, zij verbrandde haar spullen, en haar dienstmeisjes hadden alle moeite van de wereld om een jurk te redden, of haar mutsjes, handschoenen, of een point de Venise. Ik geloof dat als ze haar minnaars in de fik had kunnen steken eens zij erop uitgekeken was, zij dat van ganser harte had gedaan. Mevrouw haar moeder, die na haar besluit om helemaal de kant van het Hof te kiezen haar tegen mij wilde opzetten, slaagde daar niet in, al had zij er wel voor gezorgd dat Mme de Guémené haar een brief van mijn hand te lezen gaf waarin ik mij met lichaam en ziel aan haar had geschonken, zoals de heksen zich aan de duivel overgeven. In het schandaal dat volgde tussen het huis de Chevreuse en mijzelf – toen de Kardinaal [Mazarin] weer zijn intrede deed in het Koninkrijk – sprong zij mij hartstochtelijk terzijde. Twee maanden later sloeg zij om, om niets en zonder te weten waarom. Zij vatte plots een passie op voor Charlotte, een heel mooi kamermeisje van haar dat voor alles te vinden was. Zij ging maar zes weken mee, want toen werd ze verliefd op de abbé Fouquet, en wel zo erg dat ze met hem getrouwd was als hij dat gewild had.
Dit alles vertelde ik enkel om duidelijk te maken dat Retz een betrouwbare getuige is, maar laten we nu verdergaan met het echte royalty-watchen.
Bijna alles wat hier staat is een gevolg van de gehechtheid aan Kardinaal Mazarin die de Koningin vertoonde, en om die reden lijkt het me dat ik u de aard van die gehechtheid moet uitleggen – misschien had ik dat al veel eerder moeten doen – en u zult er des te beter over kunnen oordelen als ik u hier vooraf enkele voorvallen uit haar eerste jaren uit de doeken doe, voorvallen die ik even duidelijk en betrouwbaar acht als diegene die ikzelf heb gezien, want ik heb ze van Mme de Chevreuse, haar enige ware confidente in haar jonge jaren. Zij heeft me vaak gezegd dat de Koningin geestelijk noch lichamelijk een Spaanse was; dat zij noch het temperament, noch de gloed van haar natie bezat; enkel de koketterie had zij ervan overgeërfd, maar dan wel in de hoogste mate; dat Monsieur de Bellegarde – oud, maar beschaafd en galant zoals dat de mode was aan het hof van Henri III – haar was bevallen, maar dat zij van hem gedegouteerd was geraakt omdat hij bij zijn afscheid van haar, toen hij het bevel nam van het leger in La Rochelle, eerst heel in het algemeen de wens had uitgesproken bij zijn vertrek te mogen hopen op een gunst van haar, en hij vervolgens zich ertoe had beperkt haar te verzoeken haar hand te willen leggen op het gevest van zijn degen; dat ze dat verzoek zo gek had gevonden dat ze zich daar nooit overheen had kunnen zetten; dat ze was ingegaan op de galante voorstellen van Monsieur de Montmorency, veel meer dan dat zij die man ook had bemind; dat de aversie die zij had voor de manieren van Kardinaal Richelieu – die in de liefde al even pedant was als een schappelijk man in alle andere kwesties – ervoor gezorgd had dat zij zijn liefdesblijken nooit had kunnen uitstaan; dat de enige man die zij passioneel had bemind de hertog van Buckingham was; dat zij hem op een nacht rendez-vous had gegeven in de petit jardin van het Louvre; dat zij, Mme de Chevreuse, toen alleen was met haar en dat ze, nadat ze zich wat had verwijderd een geluid had gehoord als van twee mensen die aan het vechten waren; dat toen zij nader was gekomen tot bij de Koningin, zij deze in grote ontsteltenis had aangetroffen met monsieur de Buckingham op zijn knieën voor haar; dat toen de Koningin zich in haar appartement terugtrok die avond ermee had volstaan haar te zeggen dat alle mannen brutale vlegels waren, en dat zij haar de volgende ochtend had opgedragen aan Monsieur de Buckingham te vragen of hij zich er wel goed van had vergewist dat zij niet het gevaar liep zwanger te raken; dat na dit avontuur zijzelf, Mme de Chevreuse, niet het geringste teken meer had gezien van ook maar de kleinste galante stap van de Koningin; dat zij bij haar wel een sterke toeneiging tot de Kardinaal [Mazarin] had opgemerkt; maar dat zij niet had weten te achterhalen hoever die toeneiging haar had gebracht; dat het anderzijds waar was dat zij kort daarop van het Hof was verwijderd, en niet de tijd had gehad voor een klaar inzicht, ook al zou er iets aan de hand zijn geweest; dat bij haar terugkeer in Frankrijk na het beleg van Parijs, de Koningin zich tegenover haar aanvankelijk zo gesloten had opgesteld dat het haar niet gelukt was om in de zaak verder door te dringen; dat nadat de zaken hun gewone beloop hadden teruggevonden, ze bij momenten toch bepaalde gedragingen bij haar had opgemerkt die veel weg hadden van die met Buckingham destijds; dat op andere momenten hun manier van omgaan maakte dat zij dacht te moeten oordelen dat er enkel een intieme geestelijke band tussen hen bestond; dat een van de belangrijkste aanwijzingen de manier was waarop de Kardinaal met haar omging: weinig galant en zelfs ruw. “Hetgeen evenwel,” voegde Mme de Chevreuse daaraan toe, “beantwoordt aan twee kanten van het karakter van de Koningin zoals ik haar ken. Buckingham zei me eertijds dat hij drie koninginnen had bemind, en dat hij zich bij alle drie verplicht had gezien hen rammel te geven; dat maakt dat ik hierover geen oordeel kan vormen.” Tot zover wat Mme de Chevreuse me vertelde. Maar ik kom nu terug op de draad van mijn verhaal.