5 juni 2019

Joseph de Maistre en Montesquieu


Montesquieu (1689-1755), de Verlichtingsfilosoof, vijand van het absolutisme en bewonderaar van de Engelse staatsordening, hield er ook enkele opvattingen op na die vandaag onder de brede noemer ‘discriminatie’ vallen. Sommigen zouden hem nu zelfs fobisch noemen, of toch minstens weinig gastvrij.
Joseph de Maistre (1753-1821) was juist een vijand van de Verlichting en verdediger van het absolutisme. Hier citeert deze gevreesde polemist Montesquieu, en stelt hem een paar praktische vragen:

Sur le protestantisme
Lausanne en Turijn, 1796-1798, postume publicatie in 1870 in:
Œuvres inédites du comte Joseph de Maistre

Montesquieu heeft gezegd, op die belerende toon die bij zijn gevoel van superioriteit past: “Het zou een heel goede burgerlijke regel zijn, mocht de Staat niet de vestiging van weer een andere religie dulden, als hij tevreden is met de religie die er al gevestigd is.
Ziedaar dus het grondprincipe van politieke wetten betreffende religie. Als men bij machte is al dan niet een nieuwe religie tot een Staat toe te laten, dan moet men de vestiging ervan beletten; is ze eenmaal gevestigd, dan moet men ze tolereren.”*

Had ik in de tijd van die grote man geleefd, dan had ik hem een paar vragen willen stellen. Ten eerste, wat is een in de Staat gevestigde religie? Als een sekte zoekt binnen te dringen in een land, dan stopt ze niet nederig bij de grens en laat ze niet van daaruit vragen of men haar wil ontvangen. Ze sluipt in stilte binnen als een reptiel, ze verspreidt haar dogma’s in het duister, buiten het weten van de soeverein om, en plots richt ze zich brutaal op, caput a cœli regionibus ostendens.** Is ze dan gevestigd?

Dat bedoelde Montesquieu wellicht niet te zeggen: indien wel was er geen reden om het onderscheid te maken. Deze grote man bedoelt dus te spreken over een legale toelating steunend op een positieve wet, of op een stilzwijgend gedogen blijkend uit tijdsverloop en verjaring. Tot op dat moment is ze niet gevestigd, en hoeft men niet te dulden dat ze zich vestigt; maar hoe? Dat zou mijn tweede vraag zijn en ze lijkt mij wel belangrijk. Zal men hen per manifest verzoeken de Staat te willen verlaten? Ik vrees dat die methode niet werkt. Om aan het voorschrift van Montesquieu te voldoen zal men zal dus moeten bevelen, dwingen en straffen. Maar tot op welk punt is gestrengheid toegestaan, en van waar af wordt ze misdadig? Wat we met zekerheid kunnen zeggen is dat elke nutteloze gestrengheid misdadig is, en elke gestrengheid onschuldig als ze noodzakelijk is. Wat men eveneens met volle zekerheid mag stellen is dat de reactie van de soeverein die zich teweerstelt evenredig moet zijn met de actie van de vijand die aanvalt. Uitgaand van dit principe, dat onaanvechtbaar is, zal men noodgedwongen heel wat minder deernis voelen bij de grote gewelddaden die in werkelijkheid slechts ongelukken waren. Bekijk dat lijk op de openbare weg: de moordenaar staat ernaast; hij wekt uw algehele verontwaardiging op; maar zodra u hoort dat die moordenaar een vreedzame reiziger is, en de andere een struikrover was die het slachtoffer werd van wettige zelfverdediging, dan verdwijnt uw medelijden. Het recht in bredere zin blijft immer ongewijzigd. Over de morele rechtvaardiging van maatregelen waarmee een soevereiniteit zich na een aanval verdedigt, moet men niet oordelen naar dezer gestrengheid maar naar hun noodzakelijkheid. Alles wat achterwege had kunnen blijven is crimineel; maar alle verschrikkingen die men zich kan voorstellen zijn toegelaten als er geen ander verdedigingsmiddel voorhanden was.
____________
* De l'Esprit des Loix, 1. XXV, ch. x. (Genève, 1748)
**‘…en toont vanuit de hemelse sferen haar akelige kop’.
Lucretius, De Natura Rerum, Liber I, 63-65:
                                                           …sub religione
                   quae caput a caeli regionibus ostendebat
                  horribili super aspectu mortalibus instans
…superstition, which displayed her head from the regions of heaven, lowering over mortals with horrible aspect. (Loeb – W. H. D. Rouse, revised by Martin F. Smith)  …une religion dont le visage, se montrant du haut des régions célestes, menaçait les mortels de son aspect terrible. (Les Belles Lettres – Alfred Ernout).

Geen opmerkingen:

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html