13 juni 2020

Iconoclasten aan het werk


Het is me wat met die standbeelden die overal van hun voetstuk tuimelen, in navolging van wat er in de VS gebeurt. In Engeland willen sommigen Churchill nu weg, en bij ons zelfs Piet Hein (zijn naam is klein, zijn daden benne groot).
Omdat de uitleg van een wat oudere historica, Mona Ozouf misschien iets kan bijbrengen aan jongelui die zich erover beklagen dat ze geen geschiedenisles hebben gehad, vertaal ik een stukje uit een gesprek dat de journaliste Anne-Elisabeth Lemoine met haar had op TV5.
Zij vroeg aan Ozouf of ze onverschillig bleef voor de nogal plotse morele opstoot bij de jonge beeldenstormers:

Mona Ozouf: Nee, onverschillig niet, maar wel met grote reserves. Evengoed als ik er alle begrip voor heb als een volk dat door een afschuwelijke periode van despotisme is gegaan het standbeeld van een folteraar van zijn sokkel haalt – dat kan ik best begrijpen – ben ik er integendeel niet helemaal van overtuigd dat het een bijzonder gelukkig idee is om onze publieke ruimte van haar oude standbeelden te ontdoen. Ten eerste omdat voor mijn part ik niet graag zou leven in een land waar de straten geen namen hebben maar enkel nummers. Ik geloof dat men er zich vaak onvoldoende rekenschap van geeft, welke historische diepgang een volk meekrijgt van het enkele feit te wandelen tussen standbeelden en door straten die namen dragen. Problematisch is overigens dat als men ons verleden absoluut wil uitzuiveren, en dus alleen nog volmaakt vlekkeloze figuren op onze pleinen wil overhouden, er een enorme verhuis zal plaatshebben. En daartegen ben ik gekant, ik ben ertegen gekant dat wij een volk zouden worden zonder beelden, zonder standbeelden enzovoort. Verdienen die standbeelden dan… natuurlijk houdt het plaatsen van een standbeeld op een bepaalde plek een viering in, het is ook een hommage. Maar die hommage kan, hoe zou ik het zeggen, gemotiveerd worden, gecorrigeerd worden, kan betwist worden.
Het voorbeeld dat men mij altijd geeft is natuurlijk dat van mijn dierbare Jules Ferry, aan wie wij niet alleen de gratis en verplichte lagere school, de lekenschool te danken hebben, maar ook alle vrijheden waar we nu mee leven. Want voor de luttele zes jaren dat hij aan de macht was, zijn we hem de persvrijheid verschuldigd, de ochtendkrant, wat voor krant we ook kopen, de syndicale vrijheid, de verkiezing van de burgemeesters, een kapitaal punt in het Franse leven. Dat alles zijn wij hem verschuldigd en we profiteren er nog van.
Maar, zegt men ons, hij was een kolonisator. Inderdaad hij was zonder omwegen een kolonisator, maar hij was geen kolonialist. Deze kolonisator waar men vandaag zo sterk mee afrekent, is iemand die overal in Algerije scholen heeft opgericht, scholen die hij met een koosnaampje ‘mijn dochters’ noemde, die scholen van Algerije. Het is iemand die, toen hij een lesopvraging door een schooljuf bijwoonde van een kleine Mohammed, en zij had natuurlijk haar beste leerling naar voren geroepen voor die gezagsdragers, Jules Ferry, de inspecteur van de academie, en zij vroeg hem: ‘Mohammed, kun je aan deze heren zeggen wat Frankrijk is?’ En Mohammed antwoordt: ‘Dat is onze moeder, mijnheer.’ En Jules Ferry noteert in zijn zakagenda: ‘Arm papegaaitje, zeg liever onze stiefmoeder.’ Tot zover die kolonialist.
Met de aantekeningen van Ferry, oordeelkundig uitgeknipt, zou men een magnifiek antikolonialistisch pamflet kunnen maken. Overigens, als voornaamste vijanden had hij toch de kolonisten die zich verzetten tegen scholen voor de kleine moslims, tegen de scholen waar Jules Ferry onderricht in de Arabische cultuur en geschiedenis wilde invoeren.
Ziet u, mensen zijn wat ingewikkelder. We moeten die ingewikkeldheid in ons bestaan proberen in te passen.
Anne-Elisabeth Lemoine : Ingewikkeldheid of complexiteit?
Ozouf: Beide.
Lemoine : Beide?
Ozouf: Beide, want onverhoeds worden ze oppervlakkig en binair. En wat ons wacht aan het eind van die brutalisering is, zo vrees ik, een autoritair regime. Dus moeten we de complexiteit accepteren. Dus ben ik voor commentaren en rectificaties. Dat men rectificaties op gedenkplaatjes zet en commentaar levert. Daar ben ik allemaal voor, maar niet voor het verhuizen van de beelden die onze steden bevolken.




Mona Ozouf: Non, pas indifférente, très réservée quand même. Autant je comprends parfaitement le déboulonnement de la statue d’un tortionnaire par un peuple qui vient de vivre une période affreuse de despotisme, je comprends ça très bien. En revanche je ne suis pas absolument sûre que démeubler notre espace des statues anciennes soit une très bonne idée. D’abord parce que je n’aimerais pas du tout pour ma part vivre dans un pays où les rues n’ont pas de noms, et simplement des numéros. Je crois qu’on ne se rend pas compte assez souvent de la profondeur historique que donne à un peuple le fait de se promener à travers des statues et dans des rues qui portent des noms. Et par ailleurs, le problème c’est que s’il faut absolument purifier tout notre passé, c’est-à-dire ne garder sur nos places que des êtres absolument parfaits, il va y avoir quand même un déménagement considérable. Et je suis hostile à cela, je suis hostile au fait que nous devenions un peuple sans images, sans statues et cætera. Alors ces statues méritent-elles… évidemment il y a un célébration dans le fait de poser une statue dans un endroit, il y a aussi un hommage. Mais l’hommage peut être, comment dire, justifié, il peut être corrigé, il peut être contesté. L’exemple qui m’est constamment proposé, c’est bien entendu l’exemple de mon cher Jules Ferry, à qui on doit non seulement l’école primaire gratuite et obligatoire, et laïque, mais auquel nous devons toutes les libertés sur lesquelles nous vivons. Parce que dans les six petites années où il a exercé le pouvoir, ce que lui devons c’est la liberté de la presse, c’est le journal du matin quelqu’il soit que nous achetons, c’est la liberté syndicale, c’est l’élection des maires, point capital de la vie française. Nous lui devons tout ça, nous vivons encore là-dessus. Alors, il a été nous dit-on un colonisateur. Il a été en effet un colonisateur sans état d’âme, il n’a pas été un colonialiste. Ce colonisateur maintenant pourfendu est quelqu’un qui a fait des écoles partout en Algérie, des écoles qu’il appelait tendrement ‘mes filles’, les écoles d’Algérie. C’est quelqu’un qui, assistant à une interrogation d’un petit Mohammed par une maîtresse qui avait fait venir évidemment son meilleur élève, et qui demande au meilleur élève devant les autorités, Jules Ferry, l’inspecteur d’académie : « Mohammed, peux-tu dire à ces messieurs ce que c’est que la France ? » Et Mohammed répond: « Monsieur, c’est notre mère. » Et Jules Ferry note dans son carnet : « Pauvre petit perroquet, dis plutôt notre marâtre. » Voilà le colonialiste. Avec les xxx de Ferry, judicieusement découpés, on peut faire un magnifique pamphlet anticolonialiste, d’ailleurs il a comme ennemis principaux les colons, arc-boutés contre les écoles aux petits musulmans, et aux écoles où Jules Ferry veut introduire l’enseignement de la culture et de l’histoire arabes. Voilà, les gens sont plus compliqués. Il faut essayer de mettre de la complication dans nos existences.
Anne-Elisabeth Lemoine : De la complication ou de la complexité ?
Ozouf: Les deux.
Lemoine : Les deux ?
Ozouf: Les deux, parce qu’elles deviennent brutalement sommaires et binaires. Et que ce qui nous attend à la sortie de cette brutalisation, j’ai peur que ce soit un régime d’autorité. Donc il faut compliquer. Donc je suis pour qu’on commente, qu’on rectifie, qu’on rectifie des plaques, qu’on écrive un commentaire. Je suis pour tout ça, mais pas pour le déménagement des images qui peuplent nos villes.

Geen opmerkingen:

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html