Buttiglione en het Europarlement
.
ook dit was de moeite van het vertalen waard; de Duitse tekst volgt; en helemaal onderaan een vertaald stukje uit een editoriaal van Die Welt 27/10... Konrad Adam over de rol van Daniel Cohn-Bendit.
Het „geval Buttiglione“ – bedoeld wordt de discussie rond de als EU-commissaris voor Justitie genomineerde Rocco Buttiglione – lijkt te zullen uitlopen op een zware machtsstrijd tussen de commissievoorzitter en de parlementsleden. Hierbij draait het echter niet om het roemruchte democratische deficit van de Unie, dus om de gebrekkige scheiding der machten en controle van de wetgevende op de uitvoerende macht in de EU, maar om een conflict rond wereldbeschouwingen.
Dit conflict is ontstaan omdat de linksen en liberalen in het Europese Parlement de opvattingen van Buttiglione inzake familie en homoseksualiteit te baat namen om hem als kandidaat af te wijzen. Dat Buttiglione er uitdrukkelijk het accent op legde dat hij wel degelijk het onderscheid wist te maken tussen zijn persoonlijke mening, volgens welke homoseksualiteit zonde is, en zijn ambtsplichten, waardoor hij tot een gelijke behandeling van homosexuelen en heteroseksuelen is gehouden, dat vond geen geloof, en ook zijn verzekering dat hij „tegelijk een goede christen en een goede Europeër kon zijn“ werd genegeerd.
Haal je nu even de oorsprong van de Europese éénmaking na de Tweede Wereldoorlog voor ogen, dan zal je deze ontwikkeling met enige irritatie gadeslaan. Want naast de algemene overtuiging dat er op het Continent nooit nog een broederoorlog mocht uitbreken, was ook het christelijke erfgoed van de volkeren van het Avondland een beslissende grondslag voor het besluit tot economische, politieke en culturele samenwerking.
En het was geen toeval dat alle leiders van deze beweging – Alcide De Gasperi, Robert Schuman en Konrad Adenauer – uit het politieke katholicisme voortkwamen, terwijl omgekeerd de tegenstanders van de uitbouw van de Gemeenschap (of van deze manier om de Gemeenschap uit te bouwen) niet enkel particuliere nationale belangen in stelling brachten maar ook, zoals de Duitse sociaal-democraat Kurt Schumacher, de verdenking koesterden dat het hier een klerikaal-kapitalistische samenzwering betrof.
Als vandaag iemand als Buttiglione in het Europese Parlement voor suspect doorgaat, omdat hij zich als christen tot de leer van zijn kerk bekent, dan vraagt deze situatie om opheldering. Maar de verklaring is niet moeilijk te vinden. Zoals de zaken staan betreft het hier een gevolg van een soort van politieke omslag in de maatschappij zoals die zich ook in afzonderlijke staten van de Europese Unie, voornamelijk in de Bondsrepubliek, heeft voltrokken. De vaders van de Grondwet zouden hun ogen nauwelijks zouden geloven als je hen zou confronteren met de huidige stand van wettelijkheid in Duitsland, en zo zouden ook de vaders van het verenigd Europa zich ergeren aan wat men van hun project heeft gemaakt. Dit geldt zeker met het oog op het wereldbeschouwelijke aspect.
Wat dat betreft had de relatieve openheid van de Europese Economische Gemeenschap, en daarvoor van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, hiermee te maken dat men zich rond de periode van hun ontstaan nog zelfverzekerd voelde wat betreft religieuze en culturele inhouden. De concurrerende Europaconcepten – Midden-Europa, Paneuropa, een grote autarkische ruimte of een socialistische federatie – waren mislukt of hadden geen uitzicht op verwerkelijking.
In de ogen van velen, waarschijnlijk de meerderheid van de mensen, leek de catastrofe van 1945 mede een gevolg van een zich afkeren van de traditionele waarden. Dat deze waarden, in goed geweten of uit nonchalance, nogmaals in twijfel zouden worden getrokken kon men zich nauwelijks voorstellen. In de opvatting van de leidende elites konden enkel het Christendom en de Antieken een draagkrachtige basis leveren voor een nieuw begin.
Zeker heeft men de stabiliteit hiervan overschat, en dat hing samen met een psychologisch begrijpelijk maar in de feitelijkheid niet ondersteund optimisme omtrent het verdere verloop van de geschiedenis. De inhouden waar men op rekende stonden al niet meer ter beschikking, maar wie dat inzag die sprak enkel met gedempte stem. Dit verklaart ook iets van de weerloosheid, toen de grote overleveringen werden opgeruimd – een proces dat in de zestiger jaren begon en waarvan wij nu het eindstadium meemaken.
De lusteloosheid van de discussie rond de inhoudelijke aspecten van het ontwerp van een Europese Grondwet kan hiervoor een graadmeter zijn. Een andere indicatie is de manier waarop er in de EU gereageerd werd op de wens van Turkije tot volwaardig lidmaatschap. Niemand waagde het om, onder verwijzing naar religieuze of historische factoren vraagtekens te plaatsen bij het voornemen van Ankara, en om het feit te laten gelden dat Turkije onder geen beding als een deel van Europa kan doorgaan. Elkeen verschuilde zich achter economische argumenten en technische overwegingen. Enkel het plan van de Turkse regering van Recep Tayyip Erdogan om echtbreuk als een strafbaar feit te stellen stuitte op principiële weerstand. Iets dergelijks, zo luidde het ook in conservatieve en christen-democratische rangen, was niet in overeenstemming met de Europese “liberale maatstaven”.
Wat zulks op de keper te betekenen heeft is snel verklaard. De Europese identiteit bestaat uit een mengsel van hedonisme en secularisme, naar smaak gegarneerd met een beetje meer Markt of een beetje meer Verzorgingsstaat. Nu kun je hier als je dat wil naar waarden zoeken, je zult er geen vinden. Het is eerder zo dat wie de vraag naar waarden stelt, die deze naam verdienen, als verdacht voorkomt.
Onder die verdenking is nu Buttiglione gekomen, en het ontbreken van steun voor zijn kandidatuur vanwege de burgerlijke partijen van het Straatsburger Parlement toont duidelijk aan hoe het gesteld is met de bereidheid om dergelijke stellingnamen te dekken. Wat er ook in programma’s mag staan of wat voor verklaringen er worden afgelegd, niet eens een halfweg duidelijk beeld van wat Europa te betekenen heeft, of op welke grondvesten het rust, of tot welk doel de vereniging moet voeren zal je er uit kunnen afleiden. Te gronde genomen geldt Buttiglione’s enkele verwijzing naar christendom, humanisme en Aufklärung reeds als een verstoring van het “integratieproces”, dat zomaar vooruitholt, openstaand voor gelijk wat voor uitkomst. De algemene overtuiging is: pragmatisme zal de richting wel aanwijzen en economisch succes zorgt voor de rest.
De politieke klasse van Europa slaat geen acht op dit geestelijk vacuüm. Maar dit soort van lege ruimte kan niet voor een langere periode blijven bestaan. Zij zal worden opgevuld met ideeën en denkbeelden, wellicht niet die van Buttiglione, wellicht niet eens denkbeelden die überhaupt nog op de een of andere manier voor “Europees” kunnen doorgaan.
Wie Brüssel die geistigen Fundamente Europas zertrümmert
Der „Fall Buttiglione“ – also die Auseinandersetzung um den als EU-Kommissar für Justiz nominierten Rocco Buttiglione – scheint zu einer ernsthaften Machtprobe zwischen Kommissionspräsident und Parlamentsausschuß zu werden. Dabei geht es aber nicht um das vielbeschworene Demokratiedefizit der Union, also den Mangel an Gewaltenteilung und Kontrolle der Exekutive durch die Legislative in der EU, sondern um einen Weltanschauungskonflikt.
Dieser Konflikt wurde ausgelöst von Buttigliones Haltung zu Familie und Homosexualität, die Linke und Liberale im EU-Ausschuß zum Anlaß nahmen, ihn als Kandidaten zurückzuweisen. Daß Buttiglione ausdrücklich betonte, er werde zwischen seiner persönlichen Meinung, derzufolge Homosexualität Sünde sei, und seinen Amtspflichten, die ihn auf die Gleichbehandlung von Homosexuellen und Heterosexuellen festlegen, zu trennen wissen, fand keinen Glauben, und auch die Versicherung, er könne „zugleich ein guter Christ und ein guter Europäer sein“, wurde übergangen.
Wenn man sich für einen Augenblick die Ursprünge der europäischen Einigung nach dem Zweiten Weltkrieg vor Augen hält, dann wird man diesen Vorgang mit einer gewissen Irritation zur Kenntnis nehmen. Denn neben der allgemeinen Überzeugung, daß es auf dem Kontinent keine weiteren Bruderkriege geben dürfe, bildete das christliche Erbe der abendländischen Völker eine entscheidende Grundlage für den Entschluß zur wirtschaftlichen, politischen und kulturellen Zusammenarbeit.
Und es war kein Zufall, daß alle Führer der Bewegung – Alcide De Gasperi, Robert Schuman und Konrad Adenauer – aus dem politischen Katholizismus kamen, während umgekehrt die Gegner der Gemeinschaftsbildung (oder dieser Art von Gemeinschaftsbildung) nicht nur nationale Sonderinteressen ins Feld führten, sondern wie der deutsche Sozialdemokrat Kurt Schumacher auch den Verdacht hegten, es handele sich um eine klerikal-kapitalistische Verschwörung.
Wenn heute jemand wie Buttiglione im Europäischen Parlament als suspekt gilt, weil er sich als Christ zur Lehre seiner Kirche bekennt, dann ist dieser Sachverhalt erklärungsbedürftig. Aber die Erklärung ist nicht schwer zu finden. Faktisch handelt es sich um eine Folge jener Art von politischer Umgründung des Gemeinwesens, wie sie sich auch in Einzelstaaten der Europäischen Union, vor allem in der Bundesrepublik, vollzogen hat. So wie die Väter des Grundgesetzes ihren Augen kaum trauen dürften, wenn man sie mit der heutigen Verfassungswirklichkeit in Deutschland konfrontierte, so wären auch die Väter des vereinten Europa irritiert über das, was man aus ihrem Projekt gemacht hat. Das gilt gerade im Hinblick auf die weltanschauliche Dimension.
Die relative Offenheit der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft und davor der Europäischen Gemeinschaft für Kohle und Stahl in dieser Hinsicht hatte damit zu tun, daß man zum Zeitpunkt ihres Entstehens der religiösen und kulturellen Bestände noch sicher zu sein meinte. Die konkurrierenden Europakonzepte – Mitteleuropa, Paneuropa, ein autarker „Großraum“ oder eine sozialistische Föderation – waren gescheitert oder ohne Aussicht auf Verwirklichung.
Die Katastrophe von 1945 erschien in den Augen vieler, wahrscheinlich der Mehrheit der Menschen, auch als Ergebnis einer Abwendung von den traditionellen Werten. Daß diese noch einmal guten Gewissens oder fahrlässig in Frage gestellt werden könnten, war kaum vorstellbar. Das Christentum und die Antike bildeten nach Auffassung der tonangebenden Eliten die einzig tragfähigen Grundlagen für einen Neubeginn.
Sicherlich überschätzte man deren Stabilität, was mit einem psychologisch verständlichen, aber in der Sache nicht begründeten Optimismus bezogen auf die weitere geschichtliche Entwicklung zusammenhing. Über die Bestände, mit denen man rechnete, verfügte man schon nicht mehr, aber wer das erkannte, sprach nur mit gesenkter Stimme. Das erklärt auch etwas von der Widerstandslosigkeit, als die großen Überlieferungen abgeräumt wurden – ein Prozeß, der in den sechziger Jahren begann und dessen Endstadium wir jetzt erleben.
Die Lustlosigkeit, mit der über die inhaltlichen Aspekte des Entwurfs für eine europäische Verfassung diskutiert wurde, kann dafür als Indikator dienen. Ein anderer ist die Art und Weise, wie auf den Wunsch der Türkei nach Vollmitgliedschaft in der EU reagiert wurde. Niemand wagte, die Absicht Ankaras unter Hinweis auf religiöse oder historische Faktoren in Frage zu stellen und der Tatsache Geltung zu verschaffen, daß die Türkei keinesfalls als Teil Europas gelten kann. Jeder verschanzte sich hinter wirtschaftlichen Argumenten und technischen Erwägungen. Nur die Absicht der türkischen Regierung unter Recep Tayyip Erdogan, Ehebruch als Straftat zu ahnden, stieß auf grundsätzlichen Widerstand. Derlei, so verlautete auch aus den Reihen der Konservativen und der Christdemokraten, entspreche nicht den europäischen „Liberalitätsstandards“.
Was das im Kern heißt, ist rasch geklärt. Europas Identität besteht in einer Mischung aus Hedonismus und Säkularität, nach Geschmack garniert mit etwas mehr Markt oder etwas mehr Sozialstaat. Da kann, wer mag, nach „Werten“ suchen, er wird keine finden, vielmehr macht jede Werthaltung, die diesen Namen verdient, verdächtig.
Unter solchen Verdacht ist Buttiglione jetzt geraten, und die mangelnde Unterstützung seiner Kandidatur durch die bürgerlichen Parteien des Straßburger Parlaments zeigt deutlich, wie es um die Bereitschaft bestellt ist, derartige Positionen zu decken. Was auch immer in Programmen steht oder in Deklamationen bekundet wird, eine halbwegs klare Vorstellung davon, was Europa ausmacht, auf welchen Fundamenten es beruht, zu welchem Ziel seine Einigung führen soll, wird sich daraus nicht ableiten lassen. Buttigliones Bezugnahme auf Christentum, Humanismus und Aufklärung gilt im Grunde schon als Störung des „Integrationsprozesses“, der ergebnisoffen vor sich hin läuft. Die Überzeugung ist allgemein, der Pragmatismus werde es richten und alles andere verbürge der ökonomische Erfolg.
Die politische Klasse Europas ignoriert das geistige Vakuum, das sich gebildet hat. Aber Leerräume dieser Art können nicht über längere Zeit bestehen. Es wird Ideen und Vorstellungen geben, die sie auffüllen, vielleicht nicht die von Buttiglione, vielleicht nicht einmal solche, die überhaupt noch in irgendeiner Weise als „europäisch“ gelten können.
© JUNGE FREIHEIT Verlag GmbH & Co. 44/04 22. Oktober 2004
[1] Dr. Karlheinz Weißmann, geboren in 1959, onderwijst geschiedenis en evangelische godsdienst aan een gymnasium, en is de auteur van een boek “Mythen und Symbole“.
[...] De derde in het spel is Rode, intussen Groene Dany. Nadat in Frankrijk zijn rapport bekend was geworden, over zijn belevenissen uit de tijd toen hij in de zestiger en zeventiger jaren in Frankfort kleuterleider was, brak daar een storm van verontwaardiging los, wat ertoe leidde dat Cohn-Bendit de Franse kieslijst inwisselde voor de Duitse.
In Frankrijk namelijk hoort men het niet graag dat iemand herinneringen ophaalt aan zulke zaken, als hem meermaals zijn overkomen, “dat kinderen mijn gulp openmaakten en mij streelden…, hun verlangens stelden mij voor problemen…, maar als zij daarop aandrongen heb ik hen toch maar aangeraakt.” Het is een wonder waar zo’n man de vermetelheid vandaan haalt om Buttiglione en de kerk het verwijt te maken van “leugenachtigheid” inzake seksualiteit. […]
Zeker, Cohn-Bendit heeft zijn “pedofiele avonturen”, zoals ze vergoelijkend worden genoemd, toegegeven en ze door de tijdsgeest verontschuldigd, want het was toen eenmaal zoals het was. Iets gelijkaardigs moest ook Buttiglione doen; ook hij heeft zich verontschuldigd, zij het niet voor welke daden dan ook, maar gewoon voor woorden. Baten deed het hem niet. “Alle beesten zijn gelijk, maar sommige zijn gelijker dan anderen”, heeft Orwell als motto boven zijn Animal Farm gezet. Dit kan best ook het devies van het Europese Parlement worden. “Te katholiek” is een vonnis dat voor een Europeaan gevaarlijk kan zijn, “te pedofiel” blijkbaar niet.
Multipliant les justifications, s’entourant de mille précautions, pesant chacun de ses mots comme si elle avait conscience de pénétrer dans un sanctuaire réputé inviolable, la journaliste Jacqueline Remy – elle-même ancienne soixantehuiteuse – rappelle donc au mauvais souvenir de Dany le ludion quelques lignes écrites dans Le Grand Bazar, livre publié en 1977 par Belfond et aujourd’hui épuisé. Dany le transgressif y raconte son expérience d’éducateur dans un jardin d’enfants autogéré de Francfort: «Il m’était arrivé plusieurs fois que certains gosses ouvrent ma braguette et commencent à me chatouiller. Je réagissais de manière différente selon les circonstances, mais leur désir me posait un problème. Je leur demandais: "Pourquoi ne jouez-vous pas ensemble, pourquoi m’avez-vous choisi, moi et pas les autres gosses?" Mais s’ils insistaient, je les caressais quand même.»
Élisabeth Lévy
Les maîtres censeurs
pour en finir avec la pensée unique
2002, éditions Jean-Claude Lattès
Livre de Poche, p. 363
[en zie: l’Express van 22 februari 2001]
Les maîtres censeurs
pour en finir avec la pensée unique
2002, éditions Jean-Claude Lattès
Livre de Poche, p. 363
[en zie: l’Express van 22 februari 2001]
Ik begrijp niet waarom Elisabeth Lévy het citaat daar laat eindigen: in het oorspronkelijke boekje had Daniel Cohn-Bendit nog lang niet gedaan. Tenslotte waren die pedofiele lotgevallen slechts anekdotisch, dat waren futiliteiten en een politieke analist van zijn caliber hoort zulke zaken in een breder kader te plaatsen. Wat waren de sociale implicaties bijvoorbeeld? Volgens pedofiele Daniel was het voornaamste gevolg dat Daniel ...op een bepaald moment zijn job als kleuterleider dreigde te verliezen!
Mais s’ils insistaient, je les caressais quand-même. Alors on m’accusait de «perversion». Il y a eu une demande au Parlement pour savoir si j’étais payé par la municipalité, toujours au nom de la loi qui interdit aux extrémistes d’être fonctionnaires. J’avais heureusement un contrat direct avec l’association des parents, sans quoi j’aurais été licencié. En tant qu’extrémiste je n’avais pas le droit d’être avec des enfants. C’était trop dangereux. L’interdiction d’exercer des fonctions dans l’enseignement frappe les gauchistes, les communistes et même parfois les sociaux-démocrates de gauche.
Daniel Cohn-Bendit
Le Grand Bazar
Mai et Après
Entretiens avec Michel Lévy, Jean-Marc Salmon, Maren Sell
Bibliothèque Méditations, Denoël/Gonthier, Paris, 1975, p. 203
Geen opmerkingen:
Een reactie posten