26 oktober 2008

Problematische procreatie

.
Het bedrijven der liefde, hier verderop meer bepaald met als oogmerk het verwekken van nakomelingschap, is een onderwerp dat op deze plek geloof ik niet eerder aan de orde was.
Men kan dit betreuren, en zeker vanuit propagandistisch standpunt bezien gaat het om een nalatigheid –het thema bezit ontegenzeggelijk een wervende kracht, zelfs met veronachtzaming van het beoogde doel– maar hoe verheven het onderwerp van de vereniging der lichamen ook is, op deze plek komt nu eenmaal sneller de splitsing der lichamen ter sprake, wezen het kiesarrondissementen, gerechtelijke arrondissementen, of zelfs landen.
En weliswaar vormen in logische zin de begrippen splitsing en vereniging een paar, maar voor de doorsnee amateur of dilettant blijven alleszins de genoemde onderwerpen tot onderscheiden registers behoren. Mijzelf bijvoorbeeld valt het niet licht om in dezen het Grote Denkraam te ontdekken, en die zaken naturel en ongedwongen met elkaar in verband te brengen.
Voor professionele verbandenleggers ligt dat anders, en inderdaad zien wij in de Libre Belgique dat hun columnist, prof. dr. Armand Lequeux van de UCL, er geen moeite mee heeft.
De man is verloskundige en in zijn praktijk ziet hij vaak koppels die tijdens hun vruchtbare periode te lang zijn blijven treuzelen. Hij vraagt zich af wat hen daarbij heeft bewogen. De adolescentie is langer geworden, dat is één reden, en de professor spreekt hier van “adulescence”. Maar er zijn er ook andere:

Ensuite parce qu’une grande insécurité habite les couples contemporains en âge de procréer. Ils ne sont pas insensibles aux dangers venus de l’extérieur (le chômage, la crise financière, les modifications climatiques, l’avenir incertain de l’arrondissement de BHV, etc.), mais c’est au creux même de leur relation qu’ils perçoivent une vraie menace. […]

Brussel-Halle-Vilvoorde is voor prof. Lequeux dus zeker niet de hoofdoorzaak, maar welke politicus kan na zijn analyse nog zeggen dat de mensen daar niet wakker van liggen?
Zelfs de bijslaap laten zij.

________________

Verder omdat er bij koppels in de vruchtbare leeftijd vandaag een grote onzekerheid heerst. Zij zijn niet ongevoelig voor de gevaren van buitenaf (de werkloosheid, de financiële crisis, de klimaatveranderingen, de onzekere toekomst van het arrondissement BHV, enz.), maar het is binnen hun relatie zelf dat zij een reële bedreiging gewaarworden. [...]
.

21 oktober 2008

En die kerel doceert Strafrecht !

.
Vóór twee jaar schreef ik hier een zin neer, die mij (mondeling) nogal kwalijk werd genomen door enkele journalisten, maar die ik toch wens te herhalen.
En al stond de arme Brice natuurlijk niet op de eerste rij toen het verstand werd uitgedeeld […]
Maar oordeelt u zelf of ik mij toen liet gaan.


De Standaard, 21 oktober

Mark Eeckhaut

'Jahjah is een haatprediker'
Brice De Ruyver, voormalige veiligheidsexpert van ex-premier Verhofstadt: 'Gaat Jahjah klacht indienen tegen mij? Dat hij maar doet. Kijk, ik spreek me niet uit over de inhoud van het gerechtelijk dossier en over of hij al dan niet strafbare feiten heeft gepleegd.
Hij mag dat, maar het is nergens nog voor nodig dat burger Brice ons zijn mening geeft: het Hof heeft gesproken. Een goede raad die ik hem als leek kan geven is, om Jahjah alvast niet openlijk dingen in de schoenen te schuiven waar de rechtbank hem net van heeft vrijgesproken.

Wat ik wel weet, is dat we honderd procent gelijk hadden tegen hem en de AEL op te treden. Jahjah is een haatprediker.'
Wát, “we ? . Brave Brice, maken in jouw hoofd adviseurs (vet betaald of niet) dan al integraal deel uit van de Uitvoerende Macht? Of van een andere Macht, of misschien gewoon van alle Machten? Ook zit jouw rechtsfiguur van “haatprediker” mij niet lekker. Je blijft toch min of meer een jurist, De Ruyver? .dan moet je niet zo sentimenteel worden in de terminologie die je hanteert.

'Voor mij is Jahjah een objectieve bondgenoot van Vlaams Belang. Hij hanteert net dezelfde taal. Dat soort mensen vergeet dat de vrijheid van meningsuiting niet alleen voor hen geldt maar ook voor mensen die de democratische rechtsstaat verdedigen.
Ik zal je een lectuurtip geven Brice: “objectieve bondgenoot” is een begrip dat je wellicht ergens gehoord hebt, en dat nu door jouw geest kwam gedwarreld, maar voor een oorspronkelijke en goede definitie moet je bij Lenin zijn.

Wat Jahjah en de zijnen deden met hun burgerpatrouilles is not done in een democratie. Ik zeg niet dat de AEL een criminele organisatie was maar veel mensen die Jahjah rond zich verzamelde, waren sociaal zwakkere jongeren, van wie sommige kleine criminelen die opkeken naar hem en die organisatie. Dat is gevaarlijk.'
Die “sociaal zwakkeren” van je, dat doet er niet toe. Je moet de zaken eens bij hun naam leren noemen. Niet flauw doen. Feit is echter dat je hier een intentieproces maakt. Of is “opkijken naar” nu ook al een misdrijf in jouw penologie?

De Ruyver begrijpt ook niet waarom de voormalige Antwerpse korpschef Luc Lamine de feiten nu minimaliseert. 'In die tijd hing Lamine bijna dagelijks aan de telefoon om ons te smeken Antwerpen te helpen. De situatie was gevaarlijk met de AEL, zei hij, we moesten onze verantwoordelijkheid nemen. En nu is dat blijkbaar helemaal veranderd.'
Aan de telefoon hangen dus. Misschien is de politieke druk op getuige Lamine vandaag wat minder Brice? waardoor hij zijn getuigenis heeft kunnen bijstellen, meer in overeenstemming met de feiten heeft gebracht, wat zijn recht is, of niet soms, professor?

Over het feit dat premier Verhofstadt de arrestatie van Jahjah live leek aan te kondigen in de Kamer zegt De Ruyver. 'De premier heeft vrijheid van meningsuiting. We hadden toen heel de tijd contact met politie en justitie. Het is evident dat wij wisten dat ze de zaak niet blauwblauw gingen laten.'
Het was al geen schitterend idee om Brice te interviewen in de Week van de Taal, en hij gebruikt hier inderdaad twee keer een begrip dat hij niet begrijpt: “vrijheid van meningsuiting”.
Een premier die iets aankondigt, die geeft niet zomaar een mening, beste Brice !

Het begrip performatieve zin is jou uitstekend bekend? Dan zul je weten dat de zin van Verhofstadt in het Parlement dichter in die buurt kwam, dan bij het loutere verkondigen van een mening.
En dat hij inderdaad ongepast was, not done in een democratie, Brice.

Oh, wat ongelukkig! dat hele begrip performatief zegt je niets?
Wel zoek het dan vanavond op, De Ruyver, niet bij Lenin deze keer, maar bijvoorbeeld bij de filosoof John Searle.
Saai? ...weet ik, maar echt, het komt nog van pas, in een verstandige les van je ...ooit, later.
.

18 oktober 2008

Hebben wij nog een voldoend aantal paarden ?

..
Wellicht hebt uzelf de opmerking al gemaakt, lezer, maar de laatste tijd is er nogal wat te doen rond aandelen. Aanvankelijk bankaandelen, vervolgens alle aandelen.
Dat onderwerp heeft van in mijn prille jeugd mijn belangstelling weggedragen, ook al kende ik het woord toen nog niet –grote mensen die daarover spraken, hadden het altijd over acties– en is de belangstelling altijd van puur theoretische aard gebleven.
Dat die zaak mij zo interesseerde komt door de radio. Op werkdagen werden ’s middags de beurskoersen van Brussel voorgelezen, vlak na het Nieuws. Het kan ook vlak ervoor geweest zijn, laten wij dit in het midden.
Wat ik mij ook niet meer juist herinner is of de rubriek werd ingeleid met wat wij tegenwoordig een jingle noemen. U zult echter van mij aannemen dat ook zonder jingle namen als Rio Tinto, Kilo Moto, Compagnie du Kasai, zelfs Wagons-Lits mij als muziek in de oren klonken. Die leken wel uit Jules Verne of Karl May of Nowee te komen.

Ook zag ik, met vakantie bij mijn grootouders in het boerendorp Wezembeek-Oppem, soms meewarige lachjes aan tafel als toevallig mijn groottante ter sprake kwam die op haar zolder een malle had staan, vol met acties van de Tramways de Buenos Ayres. Die waren nog het papier niet waard waarop zij gedrukt waren, wist mijn grootvader.
Het woord penny-aandelen had toen nog niemand gehoord denk ik, maar nu begrijpen wij allemaal dat die arme tante wellicht was opgelicht door de Lippensen van haar tijd. En aangezien ik op school de hoofdsteden van alle grote landen al had moeten leren, vond ik het toch eigenaardig van die tante dat zij zo’n grote belangstelling had voor trams die tenslotte in Argentinië moesten rijden.

Het aandeel echter dat altijd mijn grootste aandacht trok, meer zelfs dan Kilo Moto, was dat van de Paardenreserve. .Paarden genoten mijn grote achting, meer nog dan moto’s.
Meestal schommelde dat aandeel rond de zeventienduizend frank meen ik mij te herinneren (vierhonderd tweeëntwintig euro zouden wij tegenwoordig zeggen), soms een beetje meer en soms een beetje minder.
Als mijn grootmoeder hoorde dat het onder de zeventienduizend was geraakt, dan keek zij verschrikt naar haar man, maar die bleef onverstoord aangezien hij enkel kippen, konijnen en duiven kweekte voor aan tafel, en zo kon de maaltijd in alle rust afgewerkt worden.
.
.

13 oktober 2008

Neue Zürcher Zeitung over slavenhouderij

.
NZZ 13 oktober 2008

Gedoogd, verdrongen en vergoelijkt

De geschiedenis van de slavernij is een pijnlijk hoofdstuk in de islamwereld

Theorie en praktijk van de slavenhandel zijn een der donkerste hoofdstukken in de geschiedenis van de islamwereld, en tot op de huidige dag blijven er situaties bestaan die veel weg hebben van slavernij. Er rust een sterk taboe op dit thema, maar het wordt nu toch aangepakt door een nieuwe generatie vorsers, mediamensen en geëngageerde burgeressen, met op kop de antropoloog Malek Chebel.


Beat Stauffer

Waar in het oude gedeelte van Marrakech bevond zich de slavenmarkt? Wanneer werden hier de laatste slaven verhandeld? Welke families en dynastieën profiteerden van deze mensenhandel? En komen er ook vandaag in de “Parel van het Zuiden” eventueel nog toestanden voor die veel weg hebben van slavernij?
Zulke vragen zouden toeristen in Arabische landen eigenlijk moeten stellen; niet enkel in Marrakech, maar ook in Ghadames, Cairo en andere voormalige centra van de slavenhandel. Maar toeristen die vandaag deze landen aandoen, worden, als het al gebeurt, hoogstens terloops en anekdotisch geconfronteerd met het feit van de slavernij; en de omstandigheid dat een deel van de slavinnen en slaven in harems belandden lijkt het hele ding niet enkel fascinerender, maar ook nog draaglijker te maken. Gedenkplaatsen die herinneren aan de meer dan duizendjarige handel, die miljoenen mensen tot slaaf maakte, vernederde en tot het niveau van lastdieren verlaagde, zul je in de vroegere centra van de Arabische slavenhandel vergeefs zoeken, en ook de handboeken in de scholen van de islamwereld bevatten nauwelijks verwijzingen naar dit donkere kapittel.
Tot voor kort was het een uitgemaakte zaak dat het fenomeen van de slavernij gold voor het Westen, en in de eerste plaats Europese landen en de Verenigde Staten betrof. De jongste tijd wordt deze zienswijze evenwel meer en meer in twijfel getrokken.
In de jaren tachtig al had de Zürichse historicus, wijlen Albert Wirz, erop gewezen dat de slavenhandel al van vóór de aankomst van de Europeanen in Afrika bedreven werd door Arabisch-moslimse handelaars, en dat dezen bij het bezorgen van slaven voor de Europese behoeften een centrale rol hebben gespeeld. Tot gelijkaardige besluiten kwamen ook andere auteurs. Het brede publiek heeft van de meeste van hun publicaties echter nooit kennis genomen.

Nieuw wetenschappelijk onderzoek

De laatste tijd echter begint wat dit betreft een andere zienswijze stilaan opgang te maken. Eén factor hierbij is, dat er intussen zulke solide documentatie voorhanden is over toestanden, in meerdere islamlanden, die zo met slavernij verwant zijn dat het probleem zich niet langer laat afdoen met een verwijzing naar het gebrek aan precisie van de bronnen. Overigens zijn er de jongste tijd enige publicaties over dit thema verschenen.
In de eerste plaats dient hier het werk van de Algerijns-Franse antropoloog en psychoanalyticus Malek Chebel vermeld te worden, dat eind 2007 verscheen onder de titel «L'esclavage en terre d'Islam». Het betreft hier de eerste studie die op een grondige manier de slavernij in de islamitische ruimte onder de loep neemt.
Chebel, die met zijn talrijke wetenschappelijke werken internationaal erkenning vond, komt er duidelijk voor uit dat hij een humanist is, en als zodanig is slavernij hem een gruwel. Toch heeft de auteur zijn nuchtere kijk op dit moeilijke thema weten te behouden, en weerstond hij de verleiding om een pamflet tegen de slavernij te publiceren.
Dat Chebel uit de Maghreb stamt en zelf moslim is, speelt in dit verband mogelijk een beslissende rol; want doordat hij hardnekkig tegen de praktijk van de slavernij argumenteert op basis van de islamitische geschriften, haalt hij het (voor de hand liggende) verwijt van islamvijandigheid meteen onderuit. “God heeft niets geschapen dat hij meer liefheeft dan de bevrijding van slaven, en hij haat niets meer dan het zondigen hiertegen”, luidt één van de hadiths, overgeleverde uitspraken van de profeet waarop Chebel zich steunt.
Men kan inderdaad niet zomaar van de hand wijzen, dat een deel van de auteurs die over dit thema gepubliceerd hebben, van hun principieel islamkritische houding geen geheim maken. Hetzelfde geldt voor een reeks van hulporganisaties, die zich inspannen voor het “vrijkopen” van slaven; voor het merendeel zijn die onder te brengen in een Evangelisch-christelijke omgeving.

Verdringing en afweer

Het onderzoek naar het thema slavernij, waarin Chebel volgens zijn eigen woord eerder toevallig was terechtgekomen, bleek al gauw de “moeilijkste opgave” in zijn leven. In de Arabische wereld zou op het thema “slavernij” namelijk een sterk taboe rusten, en momenteel zouden er noch een bewustzijn van de betekenis van dit fenomeen, noch ernstige wetenschappelijke studies voorhanden zijn.
Des te heftiger, zo meldt Chebel, waren alle slag van aanmaningen en bedreigingen waar hij in de loop van zijn meerdere maanden durend onderzoek mee geconfronteerd werd. Meer in het bijzonder de waarschuwing, dat een dergelijke studie enkel aan de vijanden van de islam munitie zou leveren, sloeg Chebel in de wind, en hij stelde zich eenvoudig ten doel om “de ganse waarheid omtrent de slavernij” te registreren, niettegenstaande mogelijke gevolgen. Hij is daar grotendeels in geslaagd.
Chebels onderzoek was van tweeërlei aard. Ten eerste doorzocht hij, vanuit het oogpunt der slavernij, schriftelijke bronnen uit de hele islamitisch traditie en geschiedenis. Daarbij gelukte het hem, om praktische handleidingen voor de slavenhouderij en andere documenten te ontdekken, die op schrikbarende manier aantoonden hoe alledaags, ja “normaal” het tot slaaf maken van mensen eeuwenlang is geweest in de islamitische wereld. Volledigheidshalve dient vermeld te worden dat de auteur ook enkele “lichtpuntjes” wist op te delven, zo bijvoorbeeld een pamflet van een Marokkaanse abolitionist.
Ten tweede ondernam Chebel een uitvoerig onderzoek naar de hedendaagse praktijk van de slavenhouderij, en dat bracht hem in zowat alle islamitische landen. In interviews met slachtoffers, in gesprekken met juristen, theologen, politici en mensenrechten-activisten poogde de auteur zoveel mogelijk aan de weet te komen over dit fenomeen, het liefst uit de eerste hand.
Het resultaat is een indrukwekkend overzicht van de theorie en praktijk van de slavernij in de islamitische wereld.
Daarbij komt dat, in weerwil van zijn openlijk partijkiezen voor de rechtelozen en zijn diepe humanistisch engagement, de “correspondenties ter plaatse” die Chebel ons heeft bezorgd een voorzichtige indruk maken, nuchter blijven, en geenszins dramatiseren; .kortom, in hoge mate geloofwaardig zijn. Enkel de omstandigheid al, dat de auteur tot nu toe door niet één islamitische staat voor de rechter is gedaagd, spreekt voor de ernst van zijn analyse.

Vrijlating als “godgevallig werk”

Maar eens temeer, hoe staat de islam dan wel tegenover het tot slaaf maken van mensen? Had de profeet werkelijk de bedoeling om de in zijn tijd wijdverbreide praktijk van het slavendom stap voor stap uit te roeien? of ging het eerder hem erom, de meest stuitende en vernederende uitingen te milderen? Chebel houdt nadrukkelijk vol dat de koranische passages waarin de slavernij aan de orde is, verhoudingsgewijs verbazend “slaafvriendelijk” zijn. Zo wordt bijvoorbeeld de vrijlating van slaven als een “godgevallig werk” uitdrukkelijk aanbevolen, en wordt het tot slaaf maken van moslims – en in principe ook van de aanhangers van de andere boekreligies – zelfs duidelijk verboden.
Naar de mening van Chebel vertoont de houding van de profeet inzake het fenomeen der slavernij evenwel een niet geringe ambivalentie. Er zijn immers ook passages die ondubbelzinnig wijzen op de godgegeven hiërarchie tussen “heer” en “knecht”, en in het kader van oorlogsvoering en razzia’s geldt het tot slaaf maken van niet-moslims uitdrukkelijk als legitiem.
Wat ook zwaar weegt, is vooreerst de omstandigheid dat het nogal “slaafvriendelijke” standpunt van de profeet in de volgende eeuwen niet goed terrein wist te winnen.
Oorzaken daarvoor ziet Chebel in de eerste plaats hierin, dat de bevrijding van slaven in de koran “geen sterk leidmotief” is, en voor de gelovigen ook geen verplichting. Veeleer werd het louter aan het persoonlijk initiatief en de goede wil van slavenhouder overgelaten om een “godgevallig werk” te verrichten.
De islamitische rechtspraak zou met betrekking tot de slavenhouderij altijd “vaag, dubbelzinnig en deels tegenstrijdig” blijven, schrijft Chebel, en in de praktijk zou zij “absolutistische potentaten, rijke handelaars en feodale heersers van alle categorieën” er nooit van weerhouden hebben om zich met zoveel slaven te omringen, als zij wenselijk achtten.
“Op die manier is de slavernij van dynastie tot dynastie tot een moslims feit geworden”, noteert Chebel. Wel zouden in de geschiedenis van de islam de religieuze autoriteiten af en toe enig voorbehoud hebben geformuleerd wat betreft de gangbare praktijken van de slavernij, maar zij stuitten daar op dovemansoren.
Zijn slotsom is duidelijk: in de beginfase van de islam was er beslist een emancipatoire tendens merkbaar, maar die heeft zich in de volgende eeuwen nooit kunnen doorzetten, en heeft plaats gemaakt voor een verregaande aanvaarding van de slavernij.
Het zou een van de “meest ontnuchterende en treurigste resultaten” van zijn onderzoek zijn geweest, dat zelfs vooraanstaande islamitische geleerden zich hebben willen lenen tot het codificeren van de slavernij. “Dit houdt in dat de ‘moskee’ niet neutraal stond tegenover dit kwaad”, schrijft Chebel. “In plaats van de wortels van de slavernij aan te pakken, namelijk de hebzucht van de slavenhandelaars en de criminele achteloosheid van de eigenaars, heeft zij hen van de nodige juridische middelen voorzien, om een handel uit te oefenen die daardoor bijna alledaags, banaal en onschuldig werd.”
De oeroude traditie van de slavenhouderij heeft zich in de voorbije eeuwen als het ware op de islam “geënt”, en heeft zodoende diens oorspronkelijke, emancipatoire boodschap gecamoufleerd.
Ja, in zekere zin is de islam “aan de mentaliteit van de slavenhouders ten offer gevallen”, verklaart Chebel in een bijgevoegd interview.
Daarmee haalt hij de islam duidelijk uit de schootslijn, en laat hij de mogelijkheid open voor een “progressieve” lectuur van de heilige geschriften. Slechts in bedekte termen werpt hij de vraag op, of de “onderwerping” aan de goddelijke wil – een van de mogelijke vertalingen voor de term islam – niet ook als “voorspel” zou kúnnen begrepen zijn voor een geheel en al wereldlijke onderwerping en ondergeschiktheid, waar de slavenhouders zich al te graag op zouden hebben gesteund.
Precies zo zien conservatieve islamtheologen het tot vandaag; het standsverschil tussen heer en slaaf is voor hen onderdeel van de goddelijke ordening. Een prominente Saoedische islamgeleerde, genaamd sjeik Saleh al-Fazwan zou zich nog vóór een paar jaar openlijk tegen de afschaffing van de slavernij hebben uitgesproken, zo bericht bijvoorbeeld de Amerikaanse journalist en islamcriticus Daniel Pipes. Slavernij zou een “onderdeel van de islam zijn, net als de jihad” en zulks ook blijven zolang de islam zou bestaan, zo moet de geleerde, die deel uitmaakt van het hoogste religieuze orgaan van Saoedi-Arabië, verkondigd hebben.
Ook andere – zelfverklaarde of deugdelijk erkende – religieuze autoriteiten hebben zich in deze zin uitgelaten.

Slavernij in Mauritanië

Dat het debat over het thema slavernij volstrekt niet academisch van aard is, blijkt in alle scherpte in Mauritanië. Op papier was de slavernij in dit West-Afrikaanse land in de loop van de 20ste E. al drie keer afgeschaft, zonder dat er in de praktijk veel veranderde: in 1905 per Frans koloniaal decreet, in 1960 met het verwerven van de onafhankelijkheid, en tenslotte een derde keer in het jaar 1980. Drieëntwintig jaar later, in het jaar 2003, werd een wet afgekondigd die mensenhandel in gelijk welk vorm strafbaar stelde, maar die het woord slavernij naar beste vermogen vermeed.
Maar dat volstond niet: goed een jaar geleden, in september 2007, nam het Mauritaanse Parlement een bijkomende wet aan ter veroordeling van de slavernij, en besloot het parallel daarmee tot een reeks van begeleidende maatregelen.
Achter deze verordening staat in de eerste plaats een niet-gouvernementele organisatie genaamd SOS Esclaves, die al jaren kampt voor de afschaffing van de slavernij, en poogt om internationale druk op te bouwen. In 1995 werd deze organisatie opgericht door afstammelingen van voormalige slaven, maar drie jaar later al werd zij per rechterlijk besluit verboden, en tegelijk werden haar leidende figuren veroordeeld tot hoge boetes en gevangenisstraf. Pas in 2005 verkreeg “SOS Esclaves” legaal bestaansrecht, dat zij meteen benutten om een reeks voorbeeldprocessen te voeren tegen feitelijke slavenhouders.
Voor Boubacar Messaoud, medestichter en voorzitter van “SOS Esclaves”, staat het buiten kijf dat het bestaan van zijn organisatie gerechtvaardigd is. “In Mauritanië gaat de slavernij gewoon door, en wel in de traditionele, zelfs archaïsche vorm, waarin een persoon direct van zijn heer afhangt”, verklaart Messaoud aan de NZZ. Concreet wil dat zeggen dat een mens net als een zaak overgeërfd kan worden, niet zonder de instemming van zijn heer een huwelijk kan aangaan en de facto ook niet de voogdij over zijn eigen kinderen kan uitoefenen. Daarnaast stelt de mensenrechtenactivist het voortbestaan vast van talrijke bezwaarlijke afhankelijkheidsrelaties, die van slavernij in enge zin niet essentieel verschillen.
De nieuwe wet van het jaar 2007 heeft naar de mening van Messaoud daadwerkelijk geleid tot een juridische lotsverbetering van slaven en “vrijgelatenen”. De omzetting in de praktijk geschiedt echter zeer halfslachtig, en de geplande sensibiliseringscampagne is tot de grote steden beperkt gebleven. Op die manier heeft zij de slachtoffers, die grotendeels op het platteland leven, in het geheel niet bereikt, merkt Messaoud afkeurend op. Tegelijk zou zijn organisatie onder aanzienlijke druk staan, omdat haar van staatswege verweten wordt dat haar activiteiten het imago van het land schaden.
Slotsom: het thema slavernij heeft – minstens in het geval Mauritanië – niets aan explosiviteit ingeboet. In een aantal andere islamitische landen, Soedan bijvoorbeeld, zal de situatie nauwelijks beter zijn.

Rekensommetjes leiden nergens toe

Volgens de onderzoekingen van Chebel, en volgens andere studies, komen er ook in vele andere landen van de islamitische wereld traditionele vormen van slavernij voor, zowel als moderne vormen van lijfeigenschap en brutale uitbuiting – van dienstmeisjes en boerenknechten bijvoorbeeld.
Slavernij is dus ongetwijfeld een sociaal probleem met grote explosieve kracht, dat dringend aan een oplossing toe is. Maar zowel Malek Chebel, als verschillende mensenrechtenorganisaties roepen nadrukkelijk op om het heikele thema in geen geval ideologisch aan te pakken, en de “oriëntaalse” slavernij af te wegen tegen die welke ooit door Westerse staten werd bedreven, of tegen hedendaagse vormen van “slavernij” in industrielanden.
Effectiever veeleer zou het zijn om alle vormen van dwangarbeid, seksuele uitbuiting en mensenhandel radicaal te bekampen, waar zij ook plaats mogen hebben.
Amper betwistbaar is evenwel het gegeven dat de impuls tot afschaffing van de slavernij zich uit de Europese cultuur heeft ontwikkeld, en geenszins vanuit de islamwereld kwam; vele islamkritische auteurs situeren het verbod op het houden van slaven dan ook onder de grootste prestaties van de Westerse cultuur.
Afgezien van de huidige cultuurconflicten tussen de moslimwereld en het Westen, lijkt het intussen duidelijk dat enkel een universalistische houding, die aan de fundamentele mensenrechten een onbeperkte gelding toekent, het mogelijk maakt om het tot slavernij brengen van mensen in de ban te doen; als een misdaad tegen de gehele mensheid.

___________________________


Malek Chebel: L'Esclavage en Terre d'Islam. Éditions Fayard, Paris 2007.
Albert Wirz: Sklaverei und kapitalistisches Weltsystem. Edition Suhrkamp, Neue Historische Bibliothek. Suhrkamp-Verlag, Frankfurt am Main 1984.

Beat Stauffer leeft als onafhankelijke publicist in Bazel. Zijn belangstelling gaat hoofdzakelijk naar de islamwereld, inzonderheid de Maghreb.
.

7 oktober 2008

La langue de bois

.
Om eerlijk te zijn gun ik het die Hollanders wel, dat ze hun bank terug hebben. Niet dat het mij veel kan schelen, maar mij fel verwonderen ook niet.
Die Lippens .(“Maurice moet van zijn dokter rusten” zegt zijn antwoordapparaat, hoorden wij op de radio) en zijn entourage wogen natuurlijk een stuk te licht voor wat zij met ABN-Amro hebben willen verhapstukken. Iedereen zag dat gebeuren, behalve de heren zelf dan, en die brave Albert Coburg. Het is met deze kerels zoals met goede Belgische schaakspelers: .eens de grens over –doet er niet toe welke– betekenen ze niet veel meer. In andere sporten net zo, hoor ik.
En dan mag Karel De Gucht nog homilieën afsteken:

Achteraf roepen dat Barbertje moet hangen is gemakkelijk. […] Let wel, ik wil de figuur van Maurice Lippens hier niet witwassen. Ik ken de man niet, maar ik veroordeel niemand zonder de feiten te kennen.
…maar die De Gucht wordt de laatste tijd ook te pas en te onpas geïnterviewd. De man slaat kennelijk niéts af, en lijkt te grossieren in edel en humanitair gedachtegoed. Over welk onderwerp maakt hem niet uit, hij vertelt altijd wel iets.

Journalisten zijn zulke brave kuddedieren. Dat De Gucht Balkenende (die hij toen wellicht nog nooit had ontmoet) beschreef als een Harry Potter, en daar achteraf staalhard over loog, dat zijn zij allang vergeten. Dat Karel op een moment zelfs het bestaan van dat interview probeerde te ontkennen, en dus een journalist wilde kapotmaken die hij nochtans wél kende, en in één zucht ook maar de dode Pim Fortuyn een “relnicht” noemde, ook dat vergeten zij graag.
Nochtans blijven het moreel onwaardige uitspraken van onze pastoor. Ook op dát soort van dom Belgisch gekwaak hebben de Hollanders misschien wel wraak willen nemen? .met mijn zegen zoals gezegd. En dan spreken we nog niet over het slechte voorbeeld dat Karel aan de jeugdige Freya gaf.

Eén ding moeten we Karel nageven toch: hij probeerde zich daarna te beteren. Maar een solide moreel kompas lijkt hij vooreerst niet te bezitten, want nu slaat hij in de andere richting door, en wil niets of niemand nog veroordelen:
Ik ben ervan overtuigd dat Patrick daar niets van wist. Hij zit zo niet ineen, hij houdt zich met dat soort zaken niet bezig. [...] Ik zeg u dat Dewael van die hele situatie niets wist. Daarop heeft hij de inschatting gemaakt of hij kon blijven functioneren. Volgens hem kon dat, en ik vind dat hij de juiste keuze maakte.
De grote charme van Karel is natuurlijk dat hij journalisten blij kan maken, bijvoorbeeld in dit geval met zijn vermeende kennis van de Havelaar. Direct voelen zich die jongens en meisjes dan opgenomen in het kleine clubje van mensen met een uitgebreid referentiekader, “those in the know”.

Nu, “Barbertje moet hangen is ook een prachtige Nederlandse uitdrukking en we zijn er blij mee – al slaat ze, zoals wij weten, eigenlijk nergens op want bij Multatuli was het niet Barbertje, maar Lothario die moest hangen – maar de uitdrukking wordt wel altijd gebruikt om een manifest onschuldige aan te duiden. En dat is Patrick niet, en de gestreepte graafkikker Lippens natuurlijk niet.

Ach, Karel: op de duur zou ik Reynders nog prefereren, die als men hem iets vraagt altijd krek hetzelfde antwoord geeft, gelijk of het nu over communautaire kwesties gaat of over banken. Gegarandeerd komt zijn passe-partout-zinnetje:

Een stanvanzaak opmaak, tistoch normál?.


Gerechtsdienaar – Mynheer de rechter, daar is de man die Barbertje vermoord heeft.
Rechter – Die man moet hangen. Hoe heeft hy dat aangelegd?
Gerechtsdienaar – Hy heeft haar in kleine stukjes gesneden, en ingezouten.
Rechter – Daaraan heeft hy zeer verkeerd gedaan. Hy moet hangen.
Lothario – Rechter, ik heb Barbertje niet vermoord! Ik heb haar gevoed en gekleed en verzorgd. Er zyn getuigen die verklaren zullen dat ik 'n goed mensch ben, en geen moordenaar.
Rechter – Man, ge moet hangen! Ge verzwaart uw misdaad door eigenwaan. Het past niet aan iemand die... van iets beschuldigd is, zich voor 'n goed mensch te houden.
Lothario – Maar, rechter, er zyn getuigen die het zullen bevestigen. En daar ik nu beschuldigd ben van moord...
Rechter – Ge moet hangen! Ge hebt Barbertje stukgesneden, ingezouten, en zyt ingenomen met uzelf... drie kapitale delikten! Wie zyt ge, vrouwtje?
Vrouwtje – Ik ben Barbertje.
Lothario – Goddank! Rechter, ge ziet dat ik haar niet vermoord heb!
Rechter – Hm... ja...zoo! Maar het inzouten?
Barbertje – Neen, rechter, hy heeft me niet ingezouten. Hy heeft my integendeel veel goeds gedaan. Hy is 'n edel mensch!
Lothario – Ge hoort het, rechter, ze zegt dat ik 'n goed mensch ben.
Rechter – Hm... het derde punt blyft dus bestaan. Gerechtsdienaar, voer dien man weg, hy moet hangen. Hy is schuldig aan eigenwaan. Griffier, citeer in de praemissen de jurisprudentie van Lessing's patriarch.

1 oktober 2008

Niet actueel, wél toepasselijk

.
Marc Reynebeau kwam gisteren in zijn rubriekje “Overstekend Wild” met een gedurfde stelling op de proppen:

Want beurskoersen staan in geen enkele verhouding tot de reële economie, de welvaart, laat staan het levensgeluk van wie van de economie moet leven, wij allen dus.
De waarde van aandelen zegt in principe niets over de concrete gezondheidstoestand van concrete bedrijven. Wat koersen wel uitdrukken zijn emoties, verwachtingen, ambities, vertrouwen en angst. Wat dat betreft verschilt de beursvloer niet van een gemiddeld N-VA-congres.
Afgezien van de wat onnozele laatste verwijzing, getuigt deze analyse van een misschien benijdenswaardige, maar naar mijn smaak toch onbezonnen jongensachtigheid. “In principe niets”, is net iets te weinig, en iets te principieel. Dat weet iedereen die niet voor het eerst over het fenomeen nadenkt.
Vermoedelijk bedoelt Reynebeau iets anders dan wat hij zegt. Dat overkomt hem. Toen Bart De Wever met zijn camionette naar Wallonië trok om de transfers te illustreren, schreef Reynebeau nog dat er helemaal geen transfers wáren. Ook toen drukte hij zich ongelukkig uit, want hij bedoelde natuurlijk: die transfers zijn er wel maar je mag dat niet zeggen.
En beurskoersen weerspiegelen allicht niet uitsluitend de reële economie, maar spreken inderdaad ook verwachtingen uit, zoals Reynebeau gelukkig nog opmerkt, en zo begrepen kan ik onze analist goed volgen.

Toch stel ik voor dat wij naast zijn stukje, nog een stukje lezen van een andere beursspecialist.

De dichter, journalist en essayist Heinrich Heine beschreef in 1832 een mooie Parijse beurs-scène, en hij lijkt hier en daar met onze man van mening te verschillen.
Heine lóóft juist de luciditeit van beursspeculanten, en maakt een prachtige vergelijking. Over hun moraliteit denkt hij ongeveer zoals Marc Reynebeau, vermoed ik, al moet de dichter zich hier wellicht een beetje forceren, want hijzelf bezat ook aandelen, bijvoorbeeld in de maatschappij die de spoorweg Parijs-Lyon aanlegde, die “tijd en ruimte zou vernietigen”. Zijn aandelen brachten weinig of niets op, integendeel zij kelderden, maar ze waren hem wel aangeraden door baron Rothschild.
De baron (in die dagen werd men nog baron, niet meteen graaf) was een vriend van Heines oom, Salomon Heine, ook bankier en de rijkste man van Duitsland na Rothschild zelf.
Als Heine in het fragment hierna dus spreekt over enkel een brief die hij op de post ging doen, mogen wij argwanend zijn. Misschien waren er op de beurs ook andere zaken gaande, die, naast de brief, om zijn aandacht vroegen.




De Beurs lacht

De veldtocht naar België, de blokkade van Lissabon en de inname van Ancona zijn de drie karakteristieke heldendaden, waarmee onze juste-milieu-regering naar buiten uit haar kracht, haar wijsheid en haar heerlijkheid heeft laten gelden;* .in het binnenland plukte zij al even roemrijke lauweren, onder de pijlers van het Palais Royal, en in Lyon en Grenoble. Nooit stond Frankrijk lager aangeschreven in het buitenland, zelfs niet in de tijd van Madame de Pompadour of Madame Dubarry. Men kan tegenwoordig wel zien dat er erger dingen bestaan dan een maîtressenbewind. In het boudoir van een galante dame valt er nog altijd meer eer te vinden dan aan de comptoir van een bankier.
En de aanhangers van het ministerie – het is te zeggen de ambtenaren, de bankiers, de gezette burgers en de boutiquiers – die maken het alleen maar erger, als ze ons weer eens lachend verzekeren dat we met zijn allen in de allervreedzaamste toestand leven, dat de thermometer van het volksgeluk – namelijk de koers van de staatspapieren – gestegen is, dat de Opéra nooit eerder zo heeft gefloreerd** en dat we deze winter in Parijs meer bals hebben gezien dan ooit tevoren.
Dat laatste nu was werkelijk het geval; die lui hebben ook de middelen om bals te geven en ze dansten daar om te laten zien hoe gelukkig Frankrijk wel was; ze dansten voor hun systeem, voor de vrede, voor de rust in Europa; ze wilden de beurskoersen de hoogte in dansen, ze dansten
à la hausse. Hier moet evenwel worden opgemerkt dat tijdens hun luchtsprongen, tijdens hun vrolijkste entrechats, het corps diplomatique wel eens kwam aanzetten met allerhande jobstijdingen uit België, Spanje, uit Engeland en Italië – maar ze lieten geen ontsteltenis blijken en dansten vertwijfeld-vrolijk verder. Die mensen dansten voor hun renten, en hoe gematigder gezind zij waren, des te vuriger dansten ze: zelfs de dikste en deugdzaamste bankiers waagden zich aan de beruchte Nonnenwals uit Robert le Diable, de beroemde opera van Meyerbeer.
Ik erger mij altijd weer als ik de Beurs binnenstap, dat mooie marmeren huis, gebouwd in de edelste Griekse stijl en toegewijd aan het meest waardeloze handeltje. Hier, in die enorme ruimte van de hooggewelfde Beurshal, hier is het dat het gesjacher met staatspapieren plaatsheeft; al die rondstuivende personages met hun doordringend gekrijt: ze deinen heen en weer als een zee van eigenbaat, en de bankiers schieten dan als haaien naar voren uit die woeste mensengolven, en háppen. Het ene monster verslindt het andere. Boven in de galerie kan men zelfs speculerende dames zien, als loerende roofvogels op een klip. Hier is het ook dat de belangen wonen, die in deze tijd over oorlog en vrede beslissen.
Het is anderzijds een hele klus om de aard van die belangen juist in te schatten, en hun werking te begrijpen, of om zicht te krijgen op de gevolgen. Zeer zeker, de koers van de staatspapieren en de discontovoet zíjn een politieke thermometer; niettemin, het zou een vergissing zijn te geloven dat die thermometer kan dienen om de ontwikkelingen aan te tonen bij de ene of de andere grote vraag die de mensheid tegenwoordig beweegt. Het stijgen en dalen van de koersen is geen indicator voor het stijgen of dalen van de liberalen of de reactionairen. Die draaien veeleer rond de grotere, of juist geringere hoop die men heeft op pacificatie in Europa, en rond het in stand houden van de bestaande orde, of liever nog, de hoop dat alles bij het oude blijft, want daarvan hangt de terugbetaling van de staatsschuld af.
En – bij alle bedenkingen die je kunt hebben – in dít beperkte opzicht dwingen beursspeculanten bewondering af. Niet gestoord door enige overweging van geestelijke aard, richten zij al hun zinnen op de platte feiten, en met de dierlijke zekerheid van de weerkikvors worden zij gewaar of een bepaalde gebeurtenis, die er op het eerste gezicht misschien geruststellend uitziet, niet óóit een bron van stormen zou kunnen worden – en omgekeerd, of een groot onheil niet te langen leste de rust zou kunnen consolideren. In het geval van Warschau vroegen zij niet: hoeveel ongeluk daar nu voor de mensheid uit zou voortkomen, maar of de zege van Kantschu geen ontmoedigend effect zou hebben op de onruststokers – zij bedoelen natuurlijk de vrijheidsgezinden. Ze dachten inderdaad dat zulks het geval was, en de koersen schoten de hoogte in.
Veronderstel even dat er op de beurs een telegram aankomt met de boodschap dat mijnheer Talleyrand geloof hecht aan een Vergelding in het Hiernamaals: de Franse staatspapieren zouden direct tien procent zakken; de speculanten gaan er dan rekening mee houden dat hij zich misschien met God zal willen verzoenen. Hij zou Louis-Philippe en het hele juste-milieu dan vast laten vallen, hen sacrifiëren, en tegelijk de weldadige rust die wij nu genieten op het spel zetten. Niet to be or not to be is de grote vraag op de Beurs, maar wel – rust of onrust? Dáár houdt de disconto rekening mee.
In onrustige tijden is het geld angstig en trekt het zich terug in de koffers van de rijken, zoals in een vesting, en het houdt zich gedeisd; de disconto stijgt. In rustiger dagen wordt het geld weer zorgeloos, biedt zich te koop aan, toont zich in het openbaar en doet erg uit de hoogte; de disconto staat laag. Zo'n ouwe
louis-d'or heeft meer verstand dan een mens, en weet beter of het nu oorlog wordt of vrede.
Toen ik gisteren naar de Beurs ging,*** .om daar een brief op de post te doen, toen stond daar dat hele speculantenvolkje onder de colonnes voor de brede trappen van het Beursgebouw. Net was het bericht aangekomen dat de nederlaag van de vrijheidsgezinde patriotten zo goed als vaststond. De zoetste tevredenheid straalde van alle gezichten; je kon zeggen dat de hele Beurs lachte. Onder het gebulder van de kanonnen gingen de fondsen tien stuiver hoger. Er werd namelijk geschoten tot vijf uur; omstreeks zessen was heel de revolutiepoging onderdrukt.

Heinrich Heine

Französische Zustände
in: Sämtliche Werke, Ernst Elster, 1893

_______________________

* Het gaat om de regering van Casimir-Pierre Périer (1777–1832); rijke bankier; autoritair premier in 1831; gehaat om de bloedige manier waarop hij de opstand van de zijdewerkers van Lyon liet neerslaan; stuurde een scheepseskader naar Lissabon, om bepaalde Franse schade-eisen kracht bij te zetten; stuurde een leger naar België om dit tegen de Hollanders te verdedigen; liet de Adriatische haven van Ancona afzetten om de Oostenrijkers de pas af te snijden naar de Pauselijke Staten. Périer stierf aan de cholera die Parijs trof, en die door Heine zó onnavolgbaar en gruwelijk mooi werd beschreven, dat ik zijn verslag vertaalde.
** Later in de XIXde E. kwam iemand tot de vaststelling dat er in Europa vijf instituties waren die, wat er ook gebeurde, altijd onverstoord bleven doorwerken: de Romeinse Curie, het Britse Parlement, het Russisch Ballet, de Franse Opera, en de Pruisische Generale Staf.
*** 6 juni 1832.
.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html