.
NZZ 13 oktober 2008
Theorie en praktijk van de slavenhandel zijn een der donkerste hoofdstukken in de geschiedenis van de islamwereld, en tot op de huidige dag blijven er situaties bestaan die veel weg hebben van slavernij. Er rust een sterk taboe op dit thema, maar het wordt nu toch aangepakt door een nieuwe generatie vorsers, mediamensen en geëngageerde burgeressen, met op kop de antropoloog Malek Chebel.
Beat Stauffer
Waar in het oude gedeelte van
Marrakech bevond zich de slavenmarkt? Wanneer werden hier de laatste slaven verhandeld? Welke families en dynastieën profiteerden van deze mensenhandel? En komen er ook vandaag in de “
Parel van het Zuiden” eventueel nog toestanden voor die veel weg hebben van slavernij?
Zulke vragen zouden toeristen in Arabische landen eigenlijk moeten stellen; niet enkel in Marrakech, maar ook in
Ghadames,
Cairo en andere voormalige centra van de slavenhandel. Maar toeristen die vandaag deze landen aandoen, worden, als het al gebeurt, hoogstens terloops en anekdotisch geconfronteerd met het feit van de slavernij; en de omstandigheid dat een deel van de slavinnen en slaven in harems belandden lijkt het hele ding niet enkel fascinerender, maar ook nog draaglijker te maken. Gedenkplaatsen die herinneren aan de meer dan duizendjarige handel, die miljoenen mensen tot slaaf maakte, vernederde en tot het niveau van lastdieren verlaagde, zul je in de vroegere centra van de Arabische slavenhandel vergeefs zoeken, en ook de handboeken in de scholen van de islamwereld bevatten nauwelijks verwijzingen naar dit donkere kapittel.
Tot voor kort was het een uitgemaakte zaak dat het fenomeen van de slavernij gold voor het Westen, en in de eerste plaats Europese landen en de Verenigde Staten betrof. De jongste tijd wordt deze zienswijze evenwel meer en meer in twijfel getrokken.
In de jaren tachtig al had de Zürichse historicus, wijlen
Albert Wirz, erop gewezen dat de slavenhandel al van vóór de aankomst van de Europeanen in Afrika bedreven werd door Arabisch-moslimse handelaars, en dat dezen bij het bezorgen van slaven voor de Europese behoeften een centrale rol hebben gespeeld. Tot gelijkaardige besluiten kwamen ook andere auteurs. Het brede publiek heeft van de meeste van hun publicaties echter nooit kennis genomen.
Nieuw wetenschappelijk onderzoek
De laatste tijd echter begint wat dit betreft een andere zienswijze stilaan opgang te maken. Eén factor hierbij is, dat er intussen zulke solide documentatie voorhanden is over toestanden, in meerdere islamlanden, die zo met slavernij verwant zijn dat het probleem zich niet langer laat afdoen met een verwijzing naar het gebrek aan precisie van de bronnen. Overigens zijn er de jongste tijd enige publicaties over dit thema verschenen.
In de eerste plaats dient hier het werk van de Algerijns-Franse antropoloog en psychoanalyticus
Malek Chebel vermeld te worden, dat eind 2007 verscheen onder de titel «
L'esclavage en terre d'Islam». Het betreft hier de eerste studie die op een grondige manier de slavernij in de islamitische ruimte onder de loep neemt.
Chebel, die met zijn talrijke wetenschappelijke werken internationaal erkenning vond, komt er duidelijk voor uit dat hij een humanist is, en als zodanig is slavernij hem een gruwel. Toch heeft de auteur zijn nuchtere kijk op dit moeilijke thema weten te behouden, en weerstond hij de verleiding om een pamflet tegen de slavernij te publiceren.
Dat Chebel uit de Maghreb stamt en zelf moslim is, speelt in dit verband mogelijk een beslissende rol; want doordat hij hardnekkig tegen de praktijk van de slavernij argumenteert op basis van de
islamitische geschriften, haalt hij het (voor de hand liggende) verwijt van
islamvijandigheid meteen onderuit.
“God heeft niets geschapen dat hij meer liefheeft dan de bevrijding van slaven, en hij haat niets meer dan het zondigen hiertegen”, luidt één van de
hadiths, overgeleverde uitspraken van de profeet waarop Chebel zich steunt.
Men kan inderdaad niet zomaar van de hand wijzen, dat een deel van de auteurs die over dit thema gepubliceerd hebben, van hun principieel islamkritische houding geen geheim maken. Hetzelfde geldt voor een reeks van hulporganisaties, die zich inspannen voor het “vrijkopen” van slaven; voor het merendeel zijn die onder te brengen in een
Evangelisch-christelijke omgeving.
Verdringing en afweer
Het onderzoek naar het thema slavernij, waarin Chebel volgens zijn eigen woord eerder toevallig was terechtgekomen, bleek al gauw de
“moeilijkste opgave” in zijn leven. In de Arabische wereld zou op het thema “slavernij” namelijk een sterk taboe rusten, en momenteel zouden er noch een bewustzijn van de betekenis van dit fenomeen, noch ernstige wetenschappelijke studies voorhanden zijn.
Des te heftiger, zo meldt Chebel, waren alle slag van aanmaningen en bedreigingen waar hij in de loop van zijn meerdere maanden durend onderzoek mee geconfronteerd werd. Meer in het bijzonder de waarschuwing, dat een dergelijke studie enkel aan de vijanden van de islam munitie zou leveren, sloeg Chebel in de wind, en hij stelde zich eenvoudig ten doel om
“de ganse waarheid omtrent de slavernij” te registreren, niettegenstaande mogelijke gevolgen. Hij is daar grotendeels in geslaagd.
Chebels onderzoek was van tweeërlei aard. Ten eerste doorzocht hij, vanuit het oogpunt der slavernij, schriftelijke bronnen uit de hele islamitisch traditie en geschiedenis. Daarbij gelukte het hem, om praktische handleidingen voor de slavenhouderij en andere documenten te ontdekken, die op schrikbarende manier aantoonden hoe alledaags, ja
“normaal” het tot slaaf maken van mensen eeuwenlang is geweest in de islamitische wereld. Volledigheidshalve dient vermeld te worden dat de auteur ook enkele
“lichtpuntjes” wist op te delven, zo bijvoorbeeld een pamflet van een Marokkaanse abolitionist.
Ten tweede ondernam Chebel een uitvoerig onderzoek naar de hedendaagse praktijk van de slavenhouderij, en dat bracht hem in zowat alle islamitische landen. In interviews met slachtoffers, in gesprekken met juristen, theologen, politici en mensenrechten-activisten poogde de auteur zoveel mogelijk aan de weet te komen over dit fenomeen, het liefst uit de eerste hand.
Het resultaat is een indrukwekkend overzicht van de theorie en praktijk van de slavernij in de islamitische wereld.
Daarbij komt dat, in weerwil van zijn openlijk partijkiezen voor de rechtelozen en zijn diepe humanistisch engagement, de
“correspondenties ter plaatse” die Chebel ons heeft bezorgd een voorzichtige indruk maken, nuchter blijven, en geenszins dramatiseren;
.kortom, in hoge mate geloofwaardig zijn. Enkel de omstandigheid al, dat de auteur tot nu toe door niet één islamitische staat voor de rechter is gedaagd, spreekt voor de ernst van zijn analyse.
Vrijlating als “godgevallig werk”
Maar eens temeer, hoe staat de islam dan wel tegenover
het tot slaaf maken van mensen? Had de profeet werkelijk de bedoeling om de in zijn tijd wijdverbreide praktijk van het slavendom stap voor stap uit te roeien? of ging het eerder hem erom, de meest stuitende en vernederende uitingen te milderen? Chebel houdt nadrukkelijk vol dat de koranische passages waarin de slavernij aan de orde is, verhoudingsgewijs verbazend
“slaafvriendelijk” zijn. Zo wordt bijvoorbeeld de vrijlating van slaven als een
“godgevallig werk” uitdrukkelijk aanbevolen, en wordt het tot slaaf maken van
moslims – en in principe ook van de aanhangers van de andere boekreligies – zelfs duidelijk verboden.
Naar de mening van Chebel vertoont de houding van de profeet inzake het fenomeen der slavernij evenwel een niet geringe ambivalentie. Er zijn immers ook passages die ondubbelzinnig wijzen op de godgegeven hiërarchie tussen
“heer” en
“knecht”, en in het kader van oorlogsvoering en razzia’s geldt het tot slaaf maken van
niet-moslims uitdrukkelijk als legitiem.
Wat ook zwaar weegt, is vooreerst de omstandigheid dat het nogal
“slaafvriendelijke” standpunt van de profeet in de volgende eeuwen niet goed terrein wist te winnen.
Oorzaken daarvoor ziet Chebel in de eerste plaats hierin, dat de bevrijding van slaven in de koran
“geen sterk leidmotief” is, en voor de gelovigen ook geen verplichting. Veeleer werd het louter aan het persoonlijk initiatief en de goede wil van slavenhouder overgelaten om een
“godgevallig werk” te verrichten.
De islamitische rechtspraak zou met betrekking tot de slavenhouderij altijd
“vaag, dubbelzinnig en deels tegenstrijdig” blijven, schrijft Chebel, en in de praktijk zou zij
“absolutistische potentaten, rijke handelaars en feodale heersers van alle categorieën” er nooit van weerhouden hebben om zich met zoveel slaven te omringen, als zij wenselijk achtten.
“Op die manier is de slavernij van dynastie tot dynastie tot een moslims feit geworden”, noteert Chebel. Wel zouden in de geschiedenis van de islam de religieuze autoriteiten af en toe enig voorbehoud hebben geformuleerd wat betreft de gangbare praktijken van de slavernij, maar zij stuitten daar op dovemansoren.
Zijn slotsom is duidelijk: in de beginfase van de islam was er beslist een emancipatoire tendens merkbaar, maar die heeft zich in de volgende eeuwen nooit kunnen doorzetten, en heeft plaats gemaakt voor een verregaande aanvaarding van de slavernij.
Het zou een van de
“meest ontnuchterende en treurigste resultaten” van zijn onderzoek zijn geweest, dat zelfs vooraanstaande islamitische geleerden zich hebben willen lenen tot het
codificeren van de slavernij.
“Dit houdt in dat de ‘moskee’ niet neutraal stond tegenover dit kwaad”, schrijft Chebel.
“In plaats van de wortels van de slavernij aan te pakken, namelijk de hebzucht van de slavenhandelaars en de criminele achteloosheid van de eigenaars, heeft zij hen van de nodige juridische middelen voorzien, om een handel uit te oefenen die daardoor bijna alledaags, banaal en onschuldig werd.”
De oeroude traditie van de slavenhouderij heeft zich in de voorbije eeuwen als het ware op de islam “
geënt”, en heeft zodoende diens oorspronkelijke, emancipatoire boodschap gecamoufleerd.
Ja, in zekere zin is de islam
“aan de mentaliteit van de slavenhouders ten offer gevallen”, verklaart Chebel in een bijgevoegd interview.
Daarmee haalt hij de islam duidelijk uit de schootslijn, en laat hij de mogelijkheid open voor een
“progressieve” lectuur van de heilige geschriften. Slechts in bedekte termen werpt hij de vraag op, of de
“onderwerping” aan de goddelijke wil – een van de mogelijke vertalingen voor de term islam – niet ook als
“voorspel” zou kúnnen begrepen zijn voor een geheel en al
wereldlijke onderwerping en ondergeschiktheid, waar de slavenhouders zich al te graag op zouden hebben gesteund.
Precies zo zien conservatieve islamtheologen het tot vandaag; het standsverschil tussen
heer en
slaaf is voor hen onderdeel van de goddelijke ordening. Een prominente Saoedische islamgeleerde, genaamd sjeik
Saleh al-Fazwan zou zich nog vóór een paar jaar openlijk tegen de afschaffing van de slavernij hebben uitgesproken, zo bericht bijvoorbeeld de Amerikaanse journalist en islamcriticus
Daniel Pipes. Slavernij zou een
“onderdeel van de islam zijn, net als de jihad” en zulks ook blijven zolang de islam zou bestaan, zo moet de geleerde, die deel uitmaakt van het hoogste religieuze orgaan van Saoedi-Arabië, verkondigd hebben.
Ook andere – zelfverklaarde of deugdelijk erkende – religieuze autoriteiten hebben zich in deze zin uitgelaten.
Slavernij in Mauritanië
Dat het debat over het thema slavernij volstrekt niet academisch van aard is, blijkt in alle scherpte in Mauritanië. Op papier was de slavernij in dit West-Afrikaanse land in de loop van de 20
ste E. al drie keer afgeschaft, zonder dat er in de praktijk veel veranderde: in 1905 per Frans koloniaal decreet, in 1960 met het verwerven van de onafhankelijkheid, en tenslotte een derde keer in het jaar 1980. Drieëntwintig jaar later, in het jaar 2003, werd een wet afgekondigd die mensenhandel in gelijk welk vorm strafbaar stelde, maar die het woord
slavernij naar beste vermogen vermeed.
Maar dat volstond niet: goed een jaar geleden, in september 2007, nam het Mauritaanse Parlement een bijkomende wet aan ter veroordeling van de slavernij, en besloot het parallel daarmee tot een reeks van begeleidende maatregelen.
Achter deze verordening staat in de eerste plaats een niet-gouvernementele organisatie genaamd
“SOS Esclaves”, die al jaren kampt voor de afschaffing van de slavernij, en poogt om internationale druk op te bouwen. In 1995 werd deze organisatie opgericht door afstammelingen van voormalige slaven, maar drie jaar later al werd zij per rechterlijk besluit verboden, en tegelijk werden haar leidende figuren veroordeeld tot hoge boetes en gevangenisstraf. Pas in 2005 verkreeg
“SOS Esclaves” legaal bestaansrecht, dat zij meteen benutten om een reeks voorbeeldprocessen te voeren tegen feitelijke slavenhouders.
Voor
Boubacar Messaoud, medestichter en voorzitter van
“SOS Esclaves”, staat het buiten kijf dat het bestaan van zijn organisatie gerechtvaardigd is.
“In Mauritanië gaat de slavernij gewoon door, en wel in de traditionele, zelfs archaïsche vorm, waarin een persoon direct van zijn heer afhangt”, verklaart Messaoud aan de NZZ. Concreet wil dat zeggen dat een mens net als een zaak overgeërfd kan worden, niet zonder de instemming van zijn heer een huwelijk kan aangaan en
de facto ook niet de voogdij over zijn eigen kinderen kan uitoefenen. Daarnaast stelt de mensenrechtenactivist het voortbestaan vast van talrijke bezwaarlijke afhankelijkheidsrelaties, die van slavernij
in enge zin niet essentieel verschillen.
De nieuwe wet van het jaar 2007 heeft naar de mening van Messaoud daadwerkelijk geleid tot een
juridische lotsverbetering van slaven en
“vrijgelatenen”. De omzetting in de praktijk geschiedt echter zeer halfslachtig, en de geplande sensibiliseringscampagne is tot de grote steden beperkt gebleven. Op die manier heeft zij de slachtoffers, die grotendeels op het platteland leven, in het geheel niet bereikt, merkt Messaoud afkeurend op. Tegelijk zou zijn organisatie onder aanzienlijke druk staan, omdat haar van staatswege verweten wordt dat haar activiteiten het imago van het land schaden.
Slotsom: het thema slavernij heeft – minstens in het geval Mauritanië – niets aan explosiviteit ingeboet. In een aantal andere islamitische landen,
Soedan bijvoorbeeld, zal de situatie nauwelijks beter zijn.
Rekensommetjes leiden nergens toe
Volgens de onderzoekingen van Chebel, en volgens andere studies, komen er ook in vele andere landen van de islamitische wereld traditionele vormen van slavernij voor, zowel als moderne vormen van lijfeigenschap en brutale uitbuiting – van dienstmeisjes en boerenknechten bijvoorbeeld.
Slavernij is dus ongetwijfeld een sociaal probleem met grote explosieve kracht, dat dringend aan een oplossing toe is. Maar zowel Malek Chebel, als verschillende mensenrechtenorganisaties roepen nadrukkelijk op om het heikele thema in geen geval ideologisch aan te pakken, en de
“oriëntaalse” slavernij af te wegen tegen die welke ooit door Westerse staten werd bedreven, of tegen hedendaagse vormen van
“slavernij” in industrielanden.
Effectiever veeleer zou het zijn om alle vormen van dwangarbeid, seksuele uitbuiting en mensenhandel radicaal te bekampen, waar zij ook plaats mogen hebben.
Amper betwistbaar is evenwel het gegeven dat de impuls tot afschaffing van de slavernij zich uit de Europese cultuur heeft ontwikkeld, en geenszins vanuit de islamwereld kwam; vele islamkritische auteurs situeren het verbod op het houden van slaven dan ook onder de grootste prestaties van de Westerse cultuur.
Afgezien van de huidige cultuurconflicten tussen de moslimwereld en het Westen, lijkt het intussen duidelijk dat enkel een universalistische houding, die aan de fundamentele mensenrechten een onbeperkte gelding toekent, het mogelijk maakt om het tot slavernij brengen van mensen in de ban te doen; als een misdaad tegen de gehele mensheid.
___________________________
Malek Chebel: L'Esclavage en Terre d'Islam. Éditions Fayard, Paris 2007.
Albert Wirz: Sklaverei und kapitalistisches Weltsystem. Edition Suhrkamp, Neue Historische Bibliothek. Suhrkamp-Verlag, Frankfurt am Main 1984.
Beat Stauffer leeft als onafhankelijke publicist in Bazel. Zijn belangstelling gaat hoofdzakelijk naar de islamwereld, inzonderheid de Maghreb.
.