Dobberen en dobbelen op het Schip van Staat
Voor een goede werking vereist de democratie betrokkenheid en inzet van alle burgers. Van sommigen worden zelfs offers gevraagd. Dit laatste geldt natuurlijk niet voor iedereen en in gelijke mate.
Zaterdag in De Tijd, op de pagina’s zesenvijftig en zevenenvijftig, in een lang onderhoud naar aanleiding van een pamfletje van hem over kansberekening, lazen we deze klacht van David Van Reybrouck:
“Ik had ook liever wat theater of poëzie geschreven. Maar ik kon niet anders. De westerse democratieën zijn tikkende tijdbommen. Het hele systeem dreigt op de klippen te lopen.”
Kennelijk voelt David zich ein bißchen überfragt zoals de Duitsers zeggen, en dat is begrijpelijk na de beslommeringen met zijn G1000/G708/G32 die ons allen nog vers in het geheugen liggen.
Maar David is te bescheiden. In deze enkele vier zinnen van hem zit meer poëzie, theater en zelfs geschiedenis dan in menig lang interview met een gewone sterveling.
De vergelijking maken met een psalm van David zou overdreven zijn, maar dat neemt niet weg: wie heeft er bij zijn woorden niet gedacht aan Maarten Luther, in 1521 voor de Reichstag van Worms: “Hier stehe ich, ich kann nicht anders”?
Weliswaar staat het niet vast dat Luther die woorden werkelijk gezegd heeft, maar hij had ze wel kúnnen zeggen. “En toch beweegt ze”, is misschien ook niet gezegd door Galileo. En zei Caesar werkelijk “καὶσύ, τέκνον” zoals Suetonius wist, of toch “tu quoque fili mi”, of helemaal niets? Zeker weten we dat niet, en zo is het best mogelijk dat in latere tijden ook David woorden in de mond zullen worden gelegd die hij niet echt gezegd heeft.
Laat hem in elk geval kracht putten uit een ander woord van Maarten: “Anstrengungen machen gesund und stark.” Die zei dat in zijn beroemde tafelgesprekken, die vaak grappig zijn, soms op het grove af, dit natuurlijk in tegenstelling met de ernstige maar soms wat saaie David. (De onbetaalbare Tischreden kosten 8 euro bij Reclam.) →
En hebben wij in bovenstaande vier zinnen geen poëzie gelezen? Wat is die eigentijdse beeldspraak over de tikkende tijdbommen, met die sprekende alliteratie dan anders? En die maritieme beeldspraak, over die klippen?
Bij deze laatste is de intertekstualiteit onmiskenbaar: David denkt aan Horatius die –in de veertiende Ode van Boek I– vreest dat het schip van staat de veilige haven niet meer zal bereiken. O navis, referent in mare te novi fluctus. O schip, zullen aankomende golven u de zee weer indrijven?
Nee, ik wil vele moderne gedichten inruilen voor één paragraaf uit een promospotje met David Van Reybrouck.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten