Paladijnen
Waarom de klassieken lezen? vroeg Italo Calvino zich een halve eeuw geleden af. Die vraag wordt nu niet meer gesteld wegens te elitair en te discriminatoir, maar ik moest er deze namiddag aan denken. Ja, waarom inderdaad?
Misschien hebben sommige lezers het défilé gadegeslagen dat ze elk jaar in Brussel organiseren de éénentwintigste juli. Dan zullen zij ongetwijfeld enkele vertegenwoordigers van een republikeinse partij hebben gezien, die nederig naast hun vorst stonden of zaten. Blijkbaar kun je een derde van de kiezers achter je krijgen met een republikeins programma, en kort daarop door het stof kruipen voor de eerste de beste citoyen Coburg.
Au fond is dit niets speciaals. Jean de La Bruyère wist dat al. En hij mag dan geen klassieke auteur zijn zoals Calvino het bedoelde, geen Griek of Romein, maar hij schreef zijn «Les Caractères» in 1698, en wordt nog altijd gedrukt. Dus toch een beetje klassiek.
Wat lezen we bij hem in het hoofdstuk «De la Cour et des Grands»?
Il n’y a rien qui enlaidisse certains courtisans comme la présence du prince: à peine les puis-je reconnaître à leurs visages; leurs traits sont altérés, et leur contenance est avilie.
Niets kan zekere paladijnen er zo slecht laten uitzien, als de aanwezigheid van de vorst. Nauwelijks kan ik ze van gezicht nog herkennen. Hun trekken zijn veranderd en hun houding is er een van zelfvernedering.
Zij inderdaad kunnen de klassieken beter niet lezen.
L'air de cour est contagieux; il se prend à V**, comme l'accent normand à Rouen ou à Falaise; on l’entrevoit en des fourriers, en de petits contrôleurs, et en des chefs de fruiterie: l’on peut avec une portée d’esprit fort médiocre y faire de grands progrès.
Hofmaniertjes zijn besmettelijk; je doet ze op in Versailles, zoals in Rouen of in Falaise het Normandische accent; je merkt dat bij foeriers, bij kleine controleurs, en bij de bazen van fruitkramen: met een zeer middelmatig begripsvermogen kom je al een heel end.