Iets anders dan de brieven die men vandaag in alle gazetten uitwisselt
Louise d'Épinay (1726-1783) was een femme de lettres die de grote geesten van haar tijd in haar salon ontving en bijvoorbeeld ook, en met veel succes een antwoord schreef op Rousseau's Émile: "Conversations d'Émilie".
Een goede vriend van haar was Ferdinando Galiani (1728-1787), de Napolitaanse economist wiens studies over de waardeleer ver op hun tijd vooruit waren: waarom is goud iets waard? waarom is papier iets waard? &c.
Galiani was "abate", "abbé": had lagere wijdingen gekregen, maar was niet de meest ijverige gelovige. Hij werkte tien jaar in Parijs (1759-69), als secretaris van de ambassadeur van de koning van Napels. Daarna werd hij economisch raadgever van de regering daar, een soort consultant zouden wij nu zeggen.
Galiani schreef in het Frans en Italiaans, correspondeerde met Diderot, Voltaire, Turgot en vele anderen. Met de fysiocraat abbé André Morellet (die had een scherpe tong en Voltaire noemde hem abbé Mords-les, bijt ze!) ging hij een levendig economisch debat aan. Als jongeman was hij in heel Europa beroemd geworden met Della moneta (1750), een waardetheorie, en later in 1770 schreef hij Dialogues sur le commerce des bleds (blés), werken die uitblinken door methodische klaarte ...én door hun grappigheid! Diderot, Grimm en Louise d'Épinay verzorgden de uitgave in 1770, want hijzelf was door de koning naar Napels teruggeroepen, en had zijn manuscript in Parijs moeten achterlaten.
In het eerste werk baseerde hij zijn waardetheorie op nut en schaarste. In het tweede benadrukt hij de noodzaak van regelgeving in de handel, tegen de fysiocraten in, die een volledige vrijheid van handel voorstonden. Galiani ging ervan uit, evengoed overigens als de fysiocraten en ook Voltaire, dat één land maar kan winnen wat een ander land verliest. Hij verdedigde zo bijvoorbeeld de muntdevaluatie.
Zijn brieven aan Louise, en die van haar aan hem, geven een goed beeld van het intellectuele leven in het Europa van de XVIIIde eeuw.
De Dialogues sur le Commerce des Blés zijn gesprekken tussen een Markies en een Ridder (Galiani zelf). In onderstaand fragment, niet uit die Dialogues afkomstig, treden deze twee personages weer aan, maar het werd nooit een boek. Het bleef bij een fragment van tien bladzijden en Galiani stuurde het aan Louise, die verstandig genoeg was om een grapje te kunnen smaken, zeker als het van haar geliefde abbé kwam. Hij mocht haar in alle vriendschap veel wijsmaken, ook in een
Correspondance III, mars 1772 - mai 1773
De Ridder: […] ik houd dus vol dat de vrouw zwak is door de opbouw van haar spierstelsel; vandaar ook haar teruggetrokken levenswijze, haar gehechtheid aan het mannetjesdier van haar soort dat haar onderhoudt, ook haar lichte kledij, haar bezigheden en taken &cet.
De Markies: En waarom noemt u haar een zieke?
De Ridder: Omdat zij dat van nature is. Eerst is ze zoals alle beesten ziek tot ze tot volle wasdom komt. Maar dan verschijnt dat zo bekende symptoom, eigen aan de hele klasse van de tweehandigen.* Elke maand is ze tenminste zes dagen aan een stuk ziek, wat overeenkomt met een vijfde van haar leven, en vervolgens komen de zwangerschappen en het zogen van de kinderen, wat weloverwogen twee zeer lange en hinderlijke ziektes zijn. Tijdens die aanhoudende ziekte kennen zij dus maar enkele schemeringen van gezondheid. Haar karakter ondervindt de gevolgen van die bijna vertrouwde toestand. Ze zijn aanhalig en knuffelachtig zoals alle zieken, en tegelijk soms bruusk en onberekenbaar, zoals alle zieken. Worden makkelijk kwaad, en maken het makkelijk weer goed, net als de zieken. Ze zoeken verstrooiing, amusement, en een niemendalletje amuseert hen, net als de zieken. Hun verbeelding is voortdurend aan het werk, angst, hoop, vreugde, wanhoop, verlangen, afkeer wisselen elkaar sterk af in haar hoofden, en worden er nog makkelijker weer uitgewist. Gulzig leren ze bij, en evengoed vergeten ze. Ze houden van een lange afzondering en van opgewekt gezelschap in de tussenpozen, zoals alle zieken. En als we nu onder ogen nemen hoe wij hen behandelen: we verzorgen hen, we tonen belangstelling voor hen, we proberen ze te verstrooien, te amuseren, we laten ze met rust in hun appartementen, dan bezoeken we hen, we strelen ze, en vervolgens nemen wij…
De Markies: Komaan, het woord moet eruit, nu niet stilvallen terwijl u zo flink op dreef was.
De Ridder: Ja, wij proberen ze te genezen en bezorgen hen zo een nieuwe ziekte.
De Markies: U moet er wel bij zeggen dat ze daar niet rouwig om zijn; integendeel, ze ondergaan dit met evenveel geduld als zieken een aderlating of een branderig medicijn.
De Ridder: En wel om dezelfde reden die zieken hebben om te geloven dat het allemaal om hun bestwil is, en dat ze zich navenant beter zullen voelen.
De Markies: Ridder, u mag me nog zo graag ervan willen overtuigen dat vrouwen per definitie ziekelijke wezens zijn, ik kan me maar slecht met die idee verzoenen. Misschien zijn uw Napolitaansen dat wel, maar wat mijn dierbare Parisiennes betreft zit u er lelijk naast. Ga eens naar de Vauxhall,** naar de boulevards, naar de operabals, en zie me hoe die zieken daar tekeer gaan: tien grenadiers zouden ze afmatten door hen de hele nacht te doen dansen. Het hele carnaval door blijven zij wakker, en houden er nog niet een kuchje aan over. En dat noemt u zieken?
De Ridder: Markies, u maakt mijn eigen argumenten tot de uwe, om ze dan als tegenwerpingen te gebruiken. Precies wat u daar allemaal verteld hebt, moet u toch aantonen dat vrouwen wezens zijn die wij mannen, met ons verstand niet beter kunnen omschrijven dan door hen zieken te noemen; het komt hierop neer dat zij het sterkst op ons lijken wanneer wijzelf in die toestand verkeren. Hebt u het nog nooit meegemaakt dat vier man alle moeite hebben om een zieke in bedwang te houden die spasmen vertoont, een gek, een zinneloze? En dat in vele gevallen zieken een kracht bezitten die gezonden niet zouden opbrengen? Die veranderlijke, excessieve, onregelmatige, onstandvastige kracht is juist een ziektesymptoom, een effect van de immense prikkeling van de zenuwen door een verhitte verbeelding. De zenuwspanning vult de natuurlijke zwakte der spieren aan. Neem die verbeelding weg en alles valt plat. Jaag dus de violisten weg, doof de kaarsen, laat de feestvreugde wegebben en die eeuwige danseressen zullen nog nauwelijks thuisraken al is het maar een klein eindje lopen. Ze zullen een fiaker laten voorrijden enkel om de Pont-Neuf over te steken.
De Markies: Zoals altijd verslaat u me nu weer, omdat God dat zo wil, maar ik heb toch een kleine tegenwerping die ik u wil maken.
De Ridder: Gaat u alstublieft uw gang.
De Markies: Probleem is dat ik niet overtuigd ben door alles wat u zojuist hebt verteld: ik geloof er geen woord van. Ik begrijp wel dat u gelijk hebt voor wat de huidige toestand betreft, maar dat alles lijkt mij een effect van de opvoeding, niet van de natuur, en ik geloof dat als men de natuur onbedorven liet doen, vrouwen evenveel waard zouden zijn als wij, misschien met dat verschil dat ze wat zwakker zouden zijn en gevoeliger.
De Ridder: Mijn beste markies, alle scherts nu daargelaten, gelooft u dat er in de wereld zoiets bestaat als opvoeding?
De Markies: Nee zeg, die paradox is te sterk, ik moet u in alle vriendschap aanraden om hem te milderen, te verzachten, of als u dat wilt hem van een uitlegging te voorzien, nu we weten dat dat woord intrekking betekent, zoals bij de Verklaringen van de koning met betrekking tot eerdere edicten.
De Ridder: Ik wil uw raad opvolgen want uw raadgevingen zijn altijd het opvolgen waard, en ik heb mij daar altijd goed bij bevonden. Ik zal uitleg geven, zonder nochtans mijn woorden in te trekken. Over opvoeding hoort men veel spreken, en zoals gewoonlijk moet er dan weer een boek geschreven worden. […]
__________
* tweehandigen, bimanes was toen een categorie in de biologie.
** Vauxhall was de benaming voor publieke, betalende pretparken waar bals en feesten werden gegeven (naar de Londense tuin in Kensington waar de Engelse beau monde zich liet zien).