28 juli 2018

Vakantielectuur


Een mooi verhaal las ik bij Louis de Rouvroy, duc de Saint-Simon, in zijn Mémoires, deel 5, hoofdstuk 4, dat het jaar 1705 behandelt.

Een dubbele jachtpartij

In Saint-Germain was er een grote jachtpartij. In die tijd waren het de honden en niet de mensen die de herten aanpakten. Men kende toen nog niet die immense aantallen honden, paarden, hondenmeesters, poststations en wegen het hele land door. De jacht ging de kant van Dourdan op, en liep zodanig uit dat de koning er zeer laat van terugkeerde en het jagen liet voor wat het was. Graaf Guiche, en graaf, later hertog du Lude, Vardes, mijnheer de Lauzun die me het verhaal heeft gedaan, en nog anderen die ik niet meer weet, raakten verdwaald en daar stonden ze in de zwarte nacht zonder idee waar ze waren. Na lang rijden op hun afgematte paarden ontwaarden ze een lichtpunt. Ze gingen eropaf en kwamen tenslotte aan de poort van een soort kasteel. Ze klopten aan, riepen, noemden hun namen en vroegen gastvrijheid. Het liep tegen het eind van de herfst aan, en het was tussen tien en elf ’s avonds. Men deed open. De heer des huizes ging hen voor, liet hen uit hun laarzen helpen en zich opwarmen, liet hun paarden in zijn stallingen onderbrengen, en liet onderwijl een souper voor hen klaarmaken waar ze grote behoefte aan hadden. Het maal deed niet op zich wachten; het was uitstekend, en de wijnen van verschillende soorten evenzo. De heer was beleefd, respectvol, noch plechtstatig noch overijverig, met helemaal het voorkomen en de omgangsvormen van de beste milieus. Ze vernamen dat hij Fargues heette, en tot het huis Courson behoorde; dat hij zich had teruggetrokken; dat hij al meerdere jaren niet meer naar buiten was gekomen; dat hij soms vrienden ontving en dat hij vrouw noch kinderen had. De staf van bedienden leek hen toereikend, en het huis gaf een indruk van welstand. Nadat ze goed hadden gesoupeerd, liet Fargues hen niet op hun bed wachten. Elkeen vond een uitstekend bed, ze hadden elk hun eigen kamer en de huisknechten van Fargues bedienden hen zeer behoorlijk. Ze waren flink moe en sliepen lang. Zodra zij aangekleed waren stond er een excellent ontbijt voor hen klaar, en als zij van tafel kwamen stonden hun paarden klaar, even verkwikt als zijzelf. Gecharmeerd door de voorkomendheid en de stijl van Fargues, en aangedaan door zijn goede ontvangst, boden zij hem hun diensten aan en vertrokken naar Saint-Germain. Dat zij verdwaald waren was daar het nieuws van de dag; hun terugkeer en wat er die nacht van hen geworden was niet minder.
Deze heren waren de kruim van het Hof en van de galanterie, en allemaal stonden ze toen op volkomen vertrouwelijke voet met de koning. Ze vertelden hem van hun avontuur, van hun schitterende ontvangst, en zongen enorm de lof van de gastheer, van zijn spijzen en zijn huis. De koning vroeg naar zijn naam; hij had die nog maar gehoord of zei: ‘Wat? woont Fargues hier zo dichtbij?’ De heren verdubbelden nog hun loftuitingen, en de koning zei niets meer. Hij ging langs bij de koningin-moeder [Anna van Oostenrijk; Louis XIV was toen 27] en verhaalde haar dit avontuur, en allebei vonden ze dat Fargues wel heel onbeschaamd was om zo dicht bij het paleis te komen wonen, en dat het wel bijzonder vreemd was dat ze enkel door dit jachtavontuur hiervan lucht hadden gekregen, terwijl hij er al zo lang woonde.
Fargues had zich in Parijs fel laten opmerken in alle stromingen die zich tegen het hof en kardinaal Mazarin hadden gekeerd. Dat hij niet was opgehangen, was zeker niet te wijten aan een gebrek aan ijver om zich in het bijzonder op hem te wreken; maar zijn medestanders hadden hem in bescherming genomen, en hij viel uitdrukkelijk onder de amnestiemaatregel. De haat die had ontmoet, en waaronder hij toen dacht te zullen bezwijken, deed hem besluiten Parijs voor altijd te verlaten om alle ruzies te vermijden, en zich in stilte terug te trekken op zijn landgoed, en tot nog toe leidde hij daar een vergeten bestaan. Kardinaal Mazarin was dood; de zaken uit het verleden waren voor niemand nog een punt; maar omdat hij zozeer in het oog had gelopen, vreesde hij dat men hem nieuwe narigheid zou kunnen bezorgen, en daarom leefde hij sterk teruggetrokken en in volle vrede met al zijn buren, zonder zorgen over de voorbije troebelen, in volle vertrouwen op de amnestiewet, en dat al lange tijd. De koning en zijn moeder de koningin, die hem enkel onder dwang hadden vergeven, ontboden de eerste voorzitter Lamoignon, en droegen hem op om in het geheim het leven en de handel en wandel van Fargues uit te pluizen; om nauwlettend na te gaan of er niet ergens een middel bestond om zijn vroegere onbeschaamdheden te bestraffen, en het hem te laten berouwen dat hij hen zo dicht bij het Hof was komen tarten met zijn weelde en rust. Ze vertelden hem het jachtavontuur dat hen zijn woonplaats ter kennis had gebracht; en ze gaven Lamoignon hun vurigste wens te kennen dat hij wettelijke middelen zou weten te vinden om hem de das om te doen.
Lamoignon, een gretige en goede hoveling, nam zich voor hen alle voldoening te schenken en daar zelf wel bij te varen. Hij deed zijn opzoekwerk, bracht daar verslag van uit, en speurde zo fel en goed dat hij een middel vond om Fargues te betrekken bij een moord die in Parijs was gepleegd op het hoogtepunt van de oproer, waarna hij in stilte een aanhoudingsbevel uitvaardigde en op een ochtend hem door poortwachters liet aanhouden en overbrengen naar de gevangeniscellen van de Conciergerie. Fargues, die volslagen zeker wist dat hij na de amnestie bij niets laakbaars betrokken was geraakt, was bijzonder verbaasd. Maar dat was hij nog veel meer toen hij bij het verhoor vernam waarover het ging. Hij verdedigde zich heel goed tegen de beschuldiging die men inbracht, en wat meer is, hij voerde aan dat aangezien de moord waarvan sprake gepleegd was op het hoogtepunt van de revolte in Parijs, en in Parijs zelf, de amnestie die daarop was gevolgd elke herinnering uitwiste aan wat er was gebeurd in die tijd van verwarring, en dat deze amnestie sloeg op al deze gebeurtenissen, waarvan men ten aanzien van wie ook niet had mogen toelaten dat ze werden opgeworpen, geheel volgens de geest, het recht, de gewoonte en het effect van een amnestie, zaken die tot dan nooit aan enige twijfel onderhevig waren geweest.
De hooggeplaatste hovelingen die bij deze ongelukkige man zo goed waren ontvangen, verzetten hemel en aarde bij zijn rechters en bij de koning; maar het was allemaal vergeefs. Fargues werd prompt onthoofd, en zijn geconfisqueerde goed werd als beloning aan de eerste voorzitter gegeven.

De gebeurtenissen hier verhaald hadden plaats in 1665, dus tien jaar voor de geboorte van Saint-Simon. De geleerden zijn het erover eens dat zijn verslag niet helemaal betrouwbaar mag heten (zonder voetnoten zijn die oude teksten ook niet te begrijpen).
Zo werd Fargues niet onthoofd, maar op vrijdag 27 maart om vijf uur in de namiddag gehangen, in Abbeville want het was de intendant van Picardië, Machault, die Fargues veroordeelde. Die was speciaal daartoe aangesteld, nadat zijn voorganger Courtin de zaak had geweigerd. Ook sloeg de beschuldiging niet langer op moord, maar op diefstal, verduistering van overheidsgeld, valsheid in geschrifte, malversaties in verband met krijgsrantsoenen enzovoort.
Een tijdgenoot van Fargues schreef dat de man op weg naar de galg driemaal de grond kuste, ook driemaal de galgpaal kuste, en dat hij heel moedig en als goede christen stierf.

27 juli 2018

Spiegel online en het Volksempfinden


Bij Spiegel online lees je soms dingen die je elders niet leest. Dit ging onder de titel: 'Der Präsident und sein Rüpel', de president en zijn hufter.

'Benalla draagt een baard en heeft een Noord-Afrikaanse migratieachtergrond. Daarmee heeft hij voor enkele critici op het eerste gezicht meer gemeen met een terrorist dan met een politieman. Macron had dat vooruit kunnen zien – maar hij dankte Benalla pas af toen de kranten al voorpagina's met zijn konterfeitsel drukten.'
Benalla trägt Bart und hat einen nordafrikanischen Migrationshintergrund. Damit hat er für einige Kritiker auf den ersten Blick mehr mit einem Terroristen gemein als mit einem Polizisten. Macron hätte das vorausahnen können - doch er entließ Benalla erst, als die Zeitungen schon Titelseiten mit seinem Konterfei druckten.

Dat lijkt me bijzonder scherp, en toch ook weer vaag. Wie zijn die ‘einige Kritiker’? Ik las ze niet in Franse bronnen, ook niet in tweets van bijvoorbeeld Marine Le Pen, die zich beperkte tot de politieke verantwoordelijkheid van Macron (wat vanzelfsprekend niet betekent dat de gedachte nergens te vinden zou zijn: zo origineel is ze tenslotte niet). Duitse bronnen dan? Spiegel online had preciezer kunnen zijn.

Of was het een gedachte die de redacteur wel kwijt wilde, maar niet zelf gezegd wilde hebben? Hij lijkt te insinueren dat je zulke mensen beter niet kunt aanwerven voor vertrouwensposten: gouverner c'est prévoir! Verder slaat zijn ‘doch’ nergens op: Manu ontsloeg Alexandre niet om zijn uiterlijk, maar om zijn eigen roomblanke velletje te redden.

16 juli 2018

Bedenk ook eens de koninklijke bastaards, Philippe!*


Nu we bij de Nationale Feestdag in ons koninkrijk alweer een hoop nieuwe baronnen en baronessen mogen begroeten, wellicht wat nieuwe graven en gravinnen ook, ridders, jonkvrouwen enzovoort – de oogst is mij nog niet bekend – is het misschien interessant te lezen wat Louis de Rouvroy, duc de Saint-Simon (1675-1755) in zijn Memoires te vertellen had over zulke carnavalsprinsen.
Eerst heeft hij het over een bepaalde demoiselle die aan het Franse hof voor een schoonheid doorging maar die, zegt Saint-Simon, sluwer was dan mooi. Vervolgens haalt hij de voormalige eerste minister Mazarin aan:

M. Le Prince maakte haast met zijn goedkeuring van haar huwelijk met de zoon van maarschalk de Châtillon, een veelbelovende jongeman die zeer aan hem gehecht was, nog voor die liefde goed en wel zou uitkomen, en hij verleende hem in 1646 een brevet van Hertog.**
Kardinaal Mazarin had dit soort onderscheidingen nieuw leven ingeblazen, die enkel niet-erfelijke eerbewijzen zonder rang zijn. Men kende die onder François I en zijn opvolgers, maar ze waren al enige tijd in onbruik geraakt. Het leek de eerste minister passend ze te bewaren om aanzienlijke figuren te belonen, of mensen die hij aan zich wilde binden. Het was over hen dat hij zei «dat hij zoveel van die hoogwaardigen zou bijmaken dat het beschamend zou zijn er géén te zijn, en even beschamend er wel een te zijn.» Op den duur verleende hij zichzelf een titel, om zijn brevetten aantrekkelijker te maken.
M. de Châtillon, een goede en zachtaardige echtgenoot, die niettemin fel in de mode was, heeft er maar drie jaar het genot van gehad.

Deze man, Gaspard IV de Coligny, 1er duc de Châtillon, stierf namelijk in dienst van de koning een heldendood, une mort héroique, in de slag om Charenton in 1649.
De droefenis van Mme de Châtillon (lezen we elders) werd hierbij «getemperd door de vriendschap die haar echtgenoot koesterde voor Mlle de Guerchy, van wie hij bij elke veldslag een kousenband om zijn arm geknoopt hield.»
Mevrouw zelf overigens had al kort na hun huwelijk haar gunsten verleend aan de hertog van Nemours (die in een duel het leven liet), en later werd ze hertogin van Mecklenburg-Schwerin.

Kijk Philippe, als het zo gaat jongen, met duelleren en sneuvelen en zo, dan zie ik er wel wat in. Maar elk jaar met bakken nieuwbakken edelen aankomen, láát dat.***
_____________________

* Robert Graves signaleerde in 1927 al – in Lars Porsena: Or, The Future of Swearing and Improper Language –  dat in de hogere kringen een uitroep als 'you bastard' een koosnaampje was geworden, en dat ook de naam van God ijdel gebruiken heel gewoon was. Men geloofde niet meer in god of gebod, en beledigen of vloeken werd dus moeilijker. Alleen in de lagere kringen geloofde men nog in afstamming ... maar in Laken zijn ze zoals bekend wat achterlijk.
** Een 'brevet van hertog' was niet hetzelfde als de erfelijke  titel «duc et pair» (benaming die zoals het Engelse 'peer' teruggaat op het Latijnse 'parus'). Deze laatsten hadden het recht om per koets of te paard het Louvre binnen te rijden, de koning noemde hen «cousin», en ze konden telkens als zij dat wensten parlementszittingen bijwonen, waarbij zij tot ergernis van velen hun zwaard niet eens dienden af te leggen. Ook hadden hun echtgenotes een eigen taboeret in de vertrekken van de koningin.
Een «duc à brevet» kwam niet in aanmerking voor zulke dingen, en de duc et pair de Saint-Simon had het niet op die nieuwlichters begrepen.

*** Saint-Simon spreekt in zijn Mémoires over 'la fournée des ducs et pairs de 1663'.  Die woordkeuze werd hem toen niet ten kwade geduid.

14 juli 2018

Met al die nationale feestdagen deze maand...


Oude krantenartikelen lezen is vaak interessant, zeker als ze meer dan een eeuw oud zijn. Bij Doorbraak las u misschien dat stukje van Jules Gheude, onze stem uit Namen, dat ging over de aansluiting van Wallonië (inclusief Brussel!) bij Frankrijk. Een mooi onderwerp voor deze Quatorze Juillet.

Maar het artikel uit The New York Times van 1903 behandelde nog twee andere onderwerpen (zonder tussentitels en dergelijke, gewoon met telkens een nieuwe alinea). Een ervan ging over de bouwlust van Leopold II, en in bredere zin ook over de schaamteloze immoraliteit van de Coburgs. We lazen net dat ook Philippe zeer kostbare verbouwingen aan ‘zijn’ paleis van Laken wil laten uitvoeren, en daarmee toont die kerel zin voor traditie. Lijkt me een onderwerp voor 21 juli.

Het derde onderwerp in de New York Times betrof de hachelijke toestand van de kantklosnijverheid 
(meer iets voor 11 juli of 1 mei), en daar zijn wel kanttekeningen bij te maken, maar leest u eerst het verslag van hun correspondent:

Nieuws uit Brussel
Een pro-Franse partij in de Waalse provincies van België.
Buitenlandse verslaggeving The New York Times.

Brussel, 17 februari. – Onderwerp van de dag hier is het ontslag uit de diplomatieke dienst van graaf Albert du Bois, secretaris van het Belgische gezantschap in Parijs. In een recent werk met als titel «Belges ou Français» bepleitte graaf du Bois de aanhechting van de Belgisch-Waalse provincies bij Frankrijk. Dit leidde tot de onmiddellijke terugroeping van de jonge diplomaat,* en in de Moniteur officiel van gisteren werd aangekondigd dat hij op de lijst van gepensioneerden is gezet.
Dit incident vestigt de aandacht op het feit dat naast de pan-Germanisten, die de annexatie van de Belgische Vlaamse provincies bij Duitsland bepleiten, er in België ook een pro-Franse stroming bestaat die voorstander is afstand van de Waalse provincies aan Frankrijk. Graaf du Bois behoort tot de literair meest begaafde exponenten van het programma van deze partij. Hij stamt uit een welbekende adellijke familie, en het feit dat hij – ook al was hij in Belgische diplomatieke dienst – lucht gaf aan de gezindte van de pro-Franse Walen, is zeker betekenisvol.
De Waalse provincies die de graaf en zijn aanhangers door de Franse Republiek opgeslorpt wensen te zien, zijn Henegouwen, Luik, Namen, Luxemburg, en een deel van Brabant, inclusief de stad Brussel. De totale oppervlakte van dit territorium bedraagt 6000 vierkante mijl, met andere woorden de helft van het Koninkrijk, en met een bevolking van ongeveer 3.000.000. Deze provincies zijn in vele opzichten de schitterendste van België, en omvatten de grote industriële centra van Luik, Namen en Charleroi. Door hun taal, ras, en nationale kenmerken zijn de Walen een Frans volk, en even verschillend van de Vlamingen als de mensen van Massachusetts dat zijn van deze van Mexico.
In de hogere klassen, en graaf du Bois is daar een typische vertegenwoordiger van, bestaat er al langer een tendens ten gunste van die annexatie bij Frankrijk. Tot nu toe echter is er vanwege Waalse schrijvers nog niet openlijk campagne gevoerd voor die zaak. In die zin markeert het boek van graaf du Bois dus een nieuw vertrekpunt, en is het als dusdanig meer dan een voorbijgaande aandacht waard.

In weerwil van de geruchten over zijn nakend aftreden, heeft Koning Leopold nog nooit een grotere activiteit aan de dag gelegd dan nu het geval is. De koning lijkt er bijzonder op gebrand zijn nieuwe bijnaam ‘Léopold le Bâtisseur’ waardig te zijn. Dat blijkt hieruit dat zijne Majesteit tezelfdertijd het kasteel van Laken aan het verbouwen is, een nieuwe koninklijke residentie in Oostende neerzet, zijn domeinen verfraait, nieuwe toevoegingen aan zijn villa in Villefranche** aanbrengt, en in Wenduine een Noorse cottage optrekt voor zijn neef Albert. Dit alles terwijl hij persoonlijk de gang van zaken in zijn groot Afrikaans imperium beheert, en ter bevordering van de Belgische handelsrelaties met China over nieuwe commerciële verdragen onderhandelt.
Alleen al de werken aan het kasteel van Laken zullen 4.000.000 frank kosten. Bedoeling is dat Laken na afwerking het nieuwe Versailles*** wordt, en nu al wordt het zo genoemd. Het vernieuwde paleis zal een theaterzaal hebben die zowel wat afmetingen als wat artistieke pracht betreft op het continent haar gelijke niet zal kennen. Het kasteel van Laken is altijd de voornaamste koninklijke residentie geweest in België. Daar was het dat Napoleon I het plan opvatte voor de Russische campagne. Napoleon schonk Laken aan Joséphine. Koningin Victoria bezocht tweemaal Leopold I in Laken, in 1847 en 1852.

De Minister van Arbeid stelde onlangs een comité aan, dat een onderzoek moet instellen naar de toestand van de kantklosnijverheid in België. De heer Verhaegen, voorzitter van het comité, heeft hieromtrent zopas een bijzonder interessant rapport gepubliceerd. Volgens dit verslag zit de fabricage van kant, ooit zo’n bloeiende nijverheid in Vlaanderen, in een crisis en dreigt ze zelfs volledig teniet te gaan. De twee voornaamste oorzaken hiervan zijn enerzijds de toegenomen competitie van machinaal gemaakte kant, en anderzijds de overdreven hebzucht van de tussenpersonen die verantwoordelijk zijn voor de hongerlonen van de kantwerksters in Vlaanderen. In 1875 bedroeg het totale aantal kantwerksters in het koninkrijk 150.000; in 1900 was dit aantal geslonken tot 47.000.
De beste markten voor Belgische kant zijn vandaag Parijs en New York. Eigenaardig genoeg wordt Vlaamse kant niet geapprecieerd door Belgische vrouwen van de upper class. Alle dure kant wordt in België verkocht aan vreemdelingen. Om de kantindustrie te redden stelt de heer Verhaegen voor dat er door de staat een beschermcomité in het leven wordt geroepen, met als bedoeling een kantklossters-school op te richten waar alle soorten kant zouden gefabriceerd worden, en speciaal die waarvan het maken een verloren gegane kunst dreigt te worden, zoals de Mechelse, die van Valenciennes en van Chantilly. Dit beschermcomité zou voor de leerlingen van de staatsschool alle zakelijke aspecten behartigen voor een verkoop tegen billijke prijzen, en het zou daar van regeringswege een jaarlijkse dotatie voor ontvangen. Volgens het plan van de heer Verhaegen zouden er in de voornaamste Belgische centra en daarbuiten verkooppunten worden ingericht voor deze kant.

De kantnijverheid redden is een nobele taak, maar het ging de heer Pierre Verhaegen ook om andere dingen. Voor linkse publicisten was de hartverscheurende situatie van de kantwerksters een voorbeeld van slavenarbeid, waartegen men in opstand moest komen. Voor anderen was het ‘een heel gezonde, niet bijzonder vermoeiende bezigheid die men bij mooi weer en in de openlucht beoefende.’
Verhaegen stond nog meer voor ogen: dat thuiswerk voor vrouwen moest Vlaanderen behoeden voor moreel verval «la sauvegarde morale des Flandres». Werklust, respect voor traditie en wantrouwen tegen de wereld buitenshuis moesten ervoor zorgen dat de kantwerksters ongevoelig bleven voor revolutionaire verleidingen, «complètement étrangères aux idées de révolte».
De conservatieve partij, de katholieke dus, spande zich flink in voor de kantnijverheid, om zo de vrouwen thuis te houden en hen te beletten zich onder het fabrieksvolk te begeven: «les empêcher d’aller se perdre dans les foules des grandes fabriques.»
Met die aspecten heeft de Brusselse correspondent zijn lezers van The New York Times niet willen vermoeien.

________
* du Bois was inderdaad pas éénendertig.
** In 1902 had Léopold II, die al een groot deel van Cap Ferrat bezat, deze villa voor één symbolische frank gekocht.
*** Encore ce Versailles de Louis XIV, ce chef-d’œuvre si ruineux et de si mauvais goût... (Saint Simon, Mémoires, Tome XII - Chapitre XIX)

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html