Vakantielectuur
Een mooi verhaal las ik bij Louis de Rouvroy, duc de Saint-Simon, in zijn Mémoires, deel 5, hoofdstuk 4, dat het jaar 1705 behandelt.
Deze heren waren de kruim van het Hof en van de galanterie, en allemaal stonden ze toen op volkomen vertrouwelijke voet met de koning. Ze vertelden hem van hun avontuur, van hun schitterende ontvangst, en zongen enorm de lof van de gastheer, van zijn spijzen en zijn huis. De koning vroeg naar zijn naam; hij had die nog maar gehoord of zei: ‘Wat? woont Fargues hier zo dichtbij?’ De heren verdubbelden nog hun loftuitingen, en de koning zei niets meer. Hij ging langs bij de koningin-moeder [Anna van Oostenrijk; Louis XIV was toen 27] en verhaalde haar dit avontuur, en allebei vonden ze dat Fargues wel heel onbeschaamd was om zo dicht bij het paleis te komen wonen, en dat het wel bijzonder vreemd was dat ze enkel door dit jachtavontuur hiervan lucht hadden gekregen, terwijl hij er al zo lang woonde.
Fargues had zich in Parijs fel laten opmerken in alle stromingen die zich tegen het hof en kardinaal Mazarin hadden gekeerd. Dat hij niet was opgehangen, was zeker niet te wijten aan een gebrek aan ijver om zich in het bijzonder op hem te wreken; maar zijn medestanders hadden hem in bescherming genomen, en hij viel uitdrukkelijk onder de amnestiemaatregel. De haat die had ontmoet, en waaronder hij toen dacht te zullen bezwijken, deed hem besluiten Parijs voor altijd te verlaten om alle ruzies te vermijden, en zich in stilte terug te trekken op zijn landgoed, en tot nog toe leidde hij daar een vergeten bestaan. Kardinaal Mazarin was dood; de zaken uit het verleden waren voor niemand nog een punt; maar omdat hij zozeer in het oog had gelopen, vreesde hij dat men hem nieuwe narigheid zou kunnen bezorgen, en daarom leefde hij sterk teruggetrokken en in volle vrede met al zijn buren, zonder zorgen over de voorbije troebelen, in volle vertrouwen op de amnestiewet, en dat al lange tijd. De koning en zijn moeder de koningin, die hem enkel onder dwang hadden vergeven, ontboden de eerste voorzitter Lamoignon, en droegen hem op om in het geheim het leven en de handel en wandel van Fargues uit te pluizen; om nauwlettend na te gaan of er niet ergens een middel bestond om zijn vroegere onbeschaamdheden te bestraffen, en het hem te laten berouwen dat hij hen zo dicht bij het Hof was komen tarten met zijn weelde en rust. Ze vertelden hem het jachtavontuur dat hen zijn woonplaats ter kennis had gebracht; en ze gaven Lamoignon hun vurigste wens te kennen dat hij wettelijke middelen zou weten te vinden om hem de das om te doen.
Lamoignon, een gretige en goede hoveling, nam zich voor hen alle voldoening te schenken en daar zelf wel bij te varen. Hij deed zijn opzoekwerk, bracht daar verslag van uit, en speurde zo fel en goed dat hij een middel vond om Fargues te betrekken bij een moord die in Parijs was gepleegd op het hoogtepunt van de oproer, waarna hij in stilte een aanhoudingsbevel uitvaardigde en op een ochtend hem door poortwachters liet aanhouden en overbrengen naar de gevangeniscellen van de Conciergerie. Fargues, die volslagen zeker wist dat hij na de amnestie bij niets laakbaars betrokken was geraakt, was bijzonder verbaasd. Maar dat was hij nog veel meer toen hij bij het verhoor vernam waarover het ging. Hij verdedigde zich heel goed tegen de beschuldiging die men inbracht, en wat meer is, hij voerde aan dat aangezien de moord waarvan sprake gepleegd was op het hoogtepunt van de revolte in Parijs, en in Parijs zelf, de amnestie die daarop was gevolgd elke herinnering uitwiste aan wat er was gebeurd in die tijd van verwarring, en dat deze amnestie sloeg op al deze gebeurtenissen, waarvan men ten aanzien van wie ook niet had mogen toelaten dat ze werden opgeworpen, geheel volgens de geest, het recht, de gewoonte en het effect van een amnestie, zaken die tot dan nooit aan enige twijfel onderhevig waren geweest.
De hooggeplaatste hovelingen die bij deze ongelukkige man zo goed waren ontvangen, verzetten hemel en aarde bij zijn rechters en bij de koning; maar het was allemaal vergeefs. Fargues werd prompt onthoofd, en zijn geconfisqueerde goed werd als beloning aan de eerste voorzitter gegeven.
De gebeurtenissen hier verhaald hadden plaats in 1665, dus tien jaar voor de geboorte van Saint-Simon. De geleerden zijn het erover eens dat zijn verslag niet helemaal betrouwbaar mag heten (zonder voetnoten zijn die oude teksten ook niet te begrijpen).
Zo werd Fargues niet onthoofd, maar op vrijdag 27 maart om vijf uur in de namiddag gehangen, in Abbeville want het was de intendant van Picardië, Machault, die Fargues veroordeelde. Die was speciaal daartoe aangesteld, nadat zijn voorganger Courtin de zaak had geweigerd. Ook sloeg de beschuldiging niet langer op moord, maar op diefstal, verduistering van overheidsgeld, valsheid in geschrifte, malversaties in verband met krijgsrantsoenen enzovoort.
Een tijdgenoot van Fargues schreef dat de man op weg naar de galg driemaal de grond kuste, ook driemaal de galgpaal kuste, en dat hij heel moedig en als goede christen stierf.