Over journalistieke geloofwaardigheid in 1840
Kwaadwilligen hoor je vaak zeggen dat in alle kranten altijd hetzelfde staat. Diversiteit is er ver te zoeken vinden ze. Als dat waar is, moet dat een oorzaak hebben.
Heinrich Heine dacht honderd éénentachtig jaar geleden dat die oorzaak gezocht moest worden bij de eigenaars en geldschieters van de titels. Als puntje bij paaltje komt leggen zij op wat Nieuws mag worden en wat niet:
De Franse Pers
Tot op zekere hoogte is de Franse dagbladpers een oligarchie, geen democratie. Dat komt omdat een krant stichten in Frankrijk met zoveel kosten en moeite gepaard gaat, dat alleen mensen die in staat zijn zeer grote sommen op tafel te leggen een dagblad kunnen oprichten. Bijgevolg zijn het gewoonlijk kapitalisten, of al eens een industrieel die het geld voorschieten om een krant te stichten. Daarbij speculeren zij op de afzet die het blad zou kunnen vinden zodra het zich als orgaan van de een of andere partij weet te profileren. Of ze koesteren in hun achterhoofd nog de gedachte die titel later, zo gauw er een voldoend aantal abonnenten gewonnen is, met nog grotere winst aan de regering te verkopen.
Die kranten zijn natuurlijk gedwongen om te dansen naar het pijpen van de voorhanden zijnde partijen of van de regering. Ze zitten dus in een heel nauw keurslijf, of wat nog erger is, in een exclusiviteit, een eenzijdigheid bij alle berichten, waarbij de obstakels van de Duitse censuur haast op een fraaie rozenguirlande zouden lijken.
De RÉDACTEUR EN CHEF van een Franse krant is eigenlijk een CONDOTIERRE:* hij vecht met zijn colonnes en verdedigt de belangen en de passies van de partij die hem met subsidies of met een gewaarborgde oplage heeft ingehuurd. Zijn redacteurs, zijn luitenants en soldaten, luisteren in militaire gehoorzaamheid en geven hun artikelen de verwachte tendens en kleur, en zo bereikt zo'n krant een éénheid en een precisie die wij vanuit de verte niet genoeg kunnen bewonderen.
Hier heerst de strengste discipline, niet alleen wat de gedachte maar zelfs wat de formulering betreft.
Mocht nu ergens een verstrooide medewerker een commando niet goed hebben gehoord, en een stuk hebben geschreven dat niet volkomen aan de CONSIGNES beantwoordt, dan snijdt de RÉDACTEUR EN CHEF in het vlees van dat opstel, met een militaire onbarmhartigheid die men bij geen Duitse censor zou vinden. Een Duitse censor is tenslotte ook een Duitser, en in zijn gemoedelijke veelzijdigheid geeft hij welwillend gehoor aan redelijke opwerpingen.
Maar de RÉDACTEUR EN CHEF van een Franse krant is een praktische, eenkennige Fransman: hij heeft zijn stellige overtuiging, die hijzelf eens en voorgoed in een bepaalde bewoording heeft geformuleerd, of die hem netjes geformuleerd door zijn opdrachtgever aangeleverd werd.
Komt er nu iemand bij hem aanzetten met een stuk dat voor de bewuste doelstellingen van zijn krant niet meteen bevorderlijk lijkt – dat laten we zeggen een thema aansnijdt dat niet meteen de interesse zal wekken van het publiek waarvoor het blad als orgaan fungeert – dan wordt dat artikel streng afgewezen met de sacrale woorden: CELA N'ENTRE PAS DANS L'IDÉE DE NOTRE JOURNAL.
Zodoende, aangezien elke krant hier zijn eigen politieke kleur en zijn eigen gedachtesfeer** heeft, valt het licht te begrijpen dat iemand die iets te vertellen heeft dat buiten die sfeer valt en evenmin een partijkleur heeft – dat die man beslist geen orgaan voor zijn mededelingen zal vinden.
Ja, zodra men afstand neemt van het geroezemoes van de dag, de zogenaamde actualiteiten, zodra men ideeën wenst te ontvouwen die de banale partijkwesties vreemd zijn, zodra men zaken wil bespreken die alleen maar van algemeen-menselijk belang zijn, zullen de krantenredacteurs hier een dergelijk artikel met hoffelijke ironie afwijzen.
Maar men kan hier enkel door die kranten zelf, of doordat zij ergens gewag van maken, het publiek kan aanspreken, en dus is de CHARTE, die elke Fransman toelaat om zijn ideeën via de drukpers te verspreiden, een bittere belediging geworden voor geniale denkers en wereldburgers. In de praktijk bestaat er voor hen absoluut geen persvrijheid: – CELA N'ENTRE PAS DANS L'IDÉE DE NOTRE JOURNAL.
Heinrich Heine
Lutezia, Paris, 3.VI.1840
in: Ernst Elster, 1893, Sämtliche Werke, sechtster Band,
Meyers Klassiker-Ausgaben
_________Meyers Klassiker-Ausgaben
* Aanvoerder van huursoldaten, condotte. Vaak huurden de Italiaanse stadstaten hen in, maar ze stonden bekend om hun ontrouw tegenover de werkgever. Het kwam zelfs voor dat zij in het heetst van de strijd overliepen naar de vijand als die beter betaalde. Dat lijkt mij nog van een andere orde dan een journalist die bijvoorbeeld van een katholieke naar een socialistische krant overloopt of omgekeerd.
** In het Nederlands zeggen wij nu desk opinion. Een specifieke politieke kleur hebben de gevestigde media tegenwoordig niet meer. Ze zijn het allemaal ongeveer eens namelijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten