Kinderboeken zijn de belangrijkste
Een intrigerende boektitel kan veel doen, en zo kocht ik een
paar maanden terug On lit mieux dans une langue qu’on sait mal van de Franse
mediëvist en académicien Michel Zink. Van die man had ik nog nooit gehoord. Maar van het een
komt het ander – een lezer bepaalt niet zelf wat hij zal lezen, dat doen de
boeken voor hem – en nu las ik ook zijn Seuls les enfants savent lire, en D'autres langues que la mienne ligt alweer te wachten.
De liefde voor boeken is een kinderliefde. Niet alleen zijn de indrukken van een kind levendiger, maar het begrijpt ook met een instinctieve scherpzinnigheid die het kwijtraakt bij het volwassen worden. Zelfs wat het niet begrijpt, begrijpt het beter dan wanneer het dit begrijpen zal. Alleen kinderen kunnen lezen.
L’amour des livres est un amour d’enfance. Non seulement l’enfant a des impressions plus vives, mais il comprend avec une pénétration instinctive qu’il perd en devenant adulte. Même ce qu’il ne comprend pas, il le comprend mieux que quand il le comprendra. Seuls les enfants savent lire.
Jeugdlectuur is de meest ingrijpende in het leven van een lezer zegt hij verder, en hij hanteert daarbij helemaal geen 'geleerde' stijl. Integendeel, hieronder bijvoorbeeld geeft hij ongezouten zijn mening:
Niets in heel de wereldliteratuur is met de kindertijd nauwer verbonden dan de sprookjes, en er is niets dat met meer aandrang een geleerde interpretatie vergt. Om erover te spreken moet je mytholoog, antropoloog, psychanalist zijn. Men moet een beroep doen op Dumézil, Lévi-Strauss of Soriano. Die vereiste is legitiem. Dat erken ik zonder terughoudendheid of ironie. Als enige uitzondering valt buiten mijn bewondering het werk van de befaamde Bruno Bettelheim over de psychoanalyse van sprookjes. Dat is een van de meest stupide boeken die mij ooit onder ogen kwamen. [...]
Niets in heel de wereldliteratuur is met de kindertijd nauwer verbonden dan de sprookjes, en er is niets dat met meer aandrang een geleerde interpretatie vergt. Om erover te spreken moet je mytholoog, antropoloog, psychanalist zijn. Men moet een beroep doen op Dumézil, Lévi-Strauss of Soriano. Die vereiste is legitiem. Dat erken ik zonder terughoudendheid of ironie. Als enige uitzondering valt buiten mijn bewondering het werk van de befaamde Bruno Bettelheim over de psychoanalyse van sprookjes. Dat is een van de meest stupide boeken die mij ooit onder ogen kwamen. [...]
En in het zevende studiejaar heb ik voor de eerste keer, zonder
dat ik ertoe verplicht was, zonder enige schoolse dwang een gedicht van buiten
geleerd dat ik, ik weet niet hoe, gelezen had en dat mij buitengewoon was
bevallen: het was De Hoorn van Vigny. Me dunkt dat, al met al, mijn echte contact met de poëzie er eerder kwam toen ik Duits begon te studeren, dankzij de kleine gedichtjes van Goethe, Heine en Eichendorff die we toen te leren kregen, en meer nog, voor zover ik mij kan herinneren, dankzij de oude Franse liederen, waarvan ik er veel kende en nog ken, en die mij altijd hebben geraakt in een mate die ik nauwelijks durf toe te geven, zo overdreven lijkt het, vergeleken met het effect dat zij hebben op de mensen in mijn kennissenkring.
De toute la littérature universelle, rien qui soit plus lié à l’enfance que les contes, et rien dont on soit plus impérieusement sommé de donner une interprétation savante. Il faut, pour en parler être mythologue, anthropologue, psychanalyste. Il faut se réclamer de Dumézil, de Lévi-Strauss ou de Soriano. Exigence légitime. Je le reconnais sans réticence et sans ironie. J’excepte seulement de mon admiration l’ouvrage du fameux Bruno Bettelheim sur la Psychanalyse des contes de fées, qui est un des livres les plus stupides qu’il m’ait jamais été donné de lire. [...]
Et en septième, pour la première fois, j’ai appris par cœur sans y être contraint, hors de toute obligation scolaire, un poème que j’avais lu je ne sais comment et qui m’avait extraordinairement plu : c’était Le Cor de Vigny. À tout prendre, il me semble que mon véritable contact avec la poésie s’est fait plutôt, dès que j’ai commencé à étudier l’allemand, grâce aux petits poèmes de Goethe, de Heine, de Eichendorff, qu’on nous faisait alors apprendre, et plus encore, aussi loin que remontent mes souvenirs, grâce aux vieilles chansons françaises, dont je savais, dont je sais encore un grand nombre, et qui m’ont toujours touché à un point que j’ose à peine avouer tant il paraît excessif, comparé à l’effet qu’elles produisent sur les personnes de ma connaissance.
De toute la littérature universelle, rien qui soit plus lié à l’enfance que les contes, et rien dont on soit plus impérieusement sommé de donner une interprétation savante. Il faut, pour en parler être mythologue, anthropologue, psychanalyste. Il faut se réclamer de Dumézil, de Lévi-Strauss ou de Soriano. Exigence légitime. Je le reconnais sans réticence et sans ironie. J’excepte seulement de mon admiration l’ouvrage du fameux Bruno Bettelheim sur la Psychanalyse des contes de fées, qui est un des livres les plus stupides qu’il m’ait jamais été donné de lire. [...]
Et en septième, pour la première fois, j’ai appris par cœur sans y être contraint, hors de toute obligation scolaire, un poème que j’avais lu je ne sais comment et qui m’avait extraordinairement plu : c’était Le Cor de Vigny. À tout prendre, il me semble que mon véritable contact avec la poésie s’est fait plutôt, dès que j’ai commencé à étudier l’allemand, grâce aux petits poèmes de Goethe, de Heine, de Eichendorff, qu’on nous faisait alors apprendre, et plus encore, aussi loin que remontent mes souvenirs, grâce aux vieilles chansons françaises, dont je savais, dont je sais encore un grand nombre, et qui m’ont toujours touché à un point que j’ose à peine avouer tant il paraît excessif, comparé à l’effet qu’elles produisent sur les personnes de ma connaissance.
Seuls les enfants savent lire
Paris, ÉditionsTallandier, 2009
Les belles Lettres, 2019
On lit mieux dans une langue qu'on sait mal
Paris, Les belles Lettres, 2021
D'autres langues que la mienne
Paris, Odile Jacob, 2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten