14 oktober 2010

Lezing van Oskar Freysinger, Brussel, 9 oktober


Staat u mij, bij wijze van inleiding, deze vaststelling toe: dat het in de EU, tegen het eind van het eerste decennium van de 21ste eeuw, een waagstuk is geworden om vragen op te werpen, en daarover te debatteren. Eerst hield het centrum Diamant in Schaarbeek voor mij de deur dicht, onder druk van burgemeester en politie op de zaalverhuurder, en dan was het Crowne Plaza hotel aan de beurt om mij een zaal te weigeren. Deze eigenaar had tenminste nog de beleefdheid, nadat hij de lezing eerst had toegezegd en vervolgens geweigerd, om ons, Marcel Castermans en mijzelf te ontmoeten, en zijn verlegenheid uit te drukken met het feit dat hij zijn toezegging niet kon inlossen. “Let wel,” liet hij ons tijdens dit onderhoud weten, “Crowne Plaza vormt hier geen uitzondering met zijn weigering. Op dit moment zult u in Brussel niet één hotel of zaal bereid vinden om u te ontvangen, zo sterk is de politieke druk. Ziet u, ik ben zakenman, en kan niet tegen het systeem ingaan.”
De directeur van het Crowne Plaza had meer gelijk dan hijzelf vermoedde, want vanochtend zelf nog heeft een derde zaaleigenaar zich teruggetrokken, terwijl ook hij eerst had toegezegd.
Hier zien we hoe het komt dat Europa op drift raakt: niet door de fanatici die het terrein bezetten, maar door de lafaards die hen laten begaan. Intussen ben ik wel blij met de ontknoping van deze kwestie, waardoor ik mij nu in een zaal van het Vlaams Parlement in het Frans kan uitdrukken. Een dankwoord aan Filip Dewinter die als enige vanmorgen zich heeft ingezet voor de vrije meningsuiting in deze stad Brussel, die onder de domper van een kliek van vrijheidverkrachters zit. Intolerantie en censuur zijn tegenwoordig het voorrecht van diegenen die de woorden “ruimdenkendheid” en “verdraagzaamheid” voortdurend op de lippen hebben.
En al proberen zij ons te muilkorven, paradoxaal genoeg voeren wij ook voor hún kinderen onze strijd voor de vrijheid. De komende drie kwartier zal ik alvast een poging doen om de argumenten samen te vatten, die ons in Zwitserland hebben bewogen om een krachtig signaal te geven aan de islam, door de bouw van minaretten te verbieden.

Is de islam een bedreiging? Zo ja, op welk vlak, en door welke aspecten ervan? Dat zijn dus de vragen die ik zal proberen te beantwoorden, zonder de minste vijandigheid ten opzichte van de individuele moslims, want vaak zijn zij de eerste slachtoffers van het onverbiddelijke dogma dat hen slechts in zeer beperkte mate toelaat om een zelfgekozen leven te leiden.

1. Alle religies op voet van gelijkheid

Bij het begin van deze overdenking dienen wij ons af te vragen op welke manier om het even welke Rechtsstaat intern de religieuze vrede vrijwaart. Hij slaagt daar slechts in door middel van een eeuwenoud regime van wettelijkheid, dat zich boven de religieuze dogma’s stelt en dezelfde behandeling waarborgt aan alle geloofsovertuigingen. Om de bescherming doelmatig te laten zijn, en te zorgen dat zij aan allen gelijkelijk wordt verleend, dient de beschermende instantie boven de beschermde te staan.
Een religieus geloof is fundamenteel onbewijsbaar en ontsnapt zodoende aan elke verificatie. Voor een wetgever die een gelijke behandeling wil waarborgen aan alle religies, betekent dit dat geloof X en geloof Y noodzakelijkerwijs op gelijke hoogte staan, en dat het de mensen vrijstaat om een geloof te kiezen, en dus ook om van de ene religie op de andere over te gaan.
Godsdienstvrijheid is trouwens het oudste fundamentele recht in gelijk welke moderne constitutionele Staat. Zodra echter geloofsovertuigingen verpolitiekt raken, dreigt de politiek dogmatisch te worden. De godsdienst beïnvloedt de politiek dan in zulke mate dat deze laatste alle andere religieuze overtuigingen tenslotte verbiedt, isoleert of verdrukt (zie Iran, Afghanistan etc.), en daarbij een dogma oplegt (dat onveranderlijk en onbewijsbaar is). Staat u mij toe dat ik enkele stichtelijke gevallen aanhaal, in verband met de wet op de godslastering, die enige tijd geleden werd ingevoerd in Pakistan, dat zich nochtans als een democratie voordoet:
– De familie van een zesentwintigjarige vrouw van de Punjab, moeder van drie kinderen, beschuldigd en gevangen gezet op valse aantijgingen van blasfemie, overweegt nu wanhopig om een regeling te treffen met de aanklagers: intrekking van de klacht, en dus de vrijheid, in ruil voor bekering tot de islam. In maart 2010 werd Rubina beschuldigd door een muzelmaanse winkelierster, als gevolg van een twist over een voedingsproduct. De zittingen van de rechtbank verliepen onder sterke druk van de extremistische islamitische groeperingen. Om tot een buitengerechtelijk akkoord te komen, werd er aan de familie van Rubina gezegd dat de beschuldigingen zouden worden ingetrokken, in geval van bekering tot de islam.
– In februari 2010 werd Qamar David, een christen uit Lahore, in 2006 gevangengezet, tot levenslang veroordeeld wegens godslastering. Al drie jaar zijn zijn familie en zijn advocaat het voorwerp van bedreigingen en intimidatie. “De veroordeling is gebaseerd, enkel op verklaringen en getuigenissen die artificieel tot stand zijn gebracht, als vrucht van haat en vooroordelen”, laat de advocaat Parvez Choudry weten.
– In januari 2010 werd Imran Masih, 26 jaar, van Faisalabad, veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, voor godslastering. Een buur heeft hem beschuldigd van het verbranden van een koran. De jongeman was in de val gelokt: bij het opruimen van zijn winkel wilde hij zich inderdaad ontdoen van enkele boeken die in Arabisch schrift gesteld waren (taal die hij niet begrijpt). Hij had de raad ingewonnen van een buur die hem eerst toestemming gaf om dat te doen, en hem vervolgens beschuldigde van godslastering.
– Begin juli 2010 werd Zahid Masih van Model Town, niet ver van Lahore, gedwongen de vlucht te nemen en onder te duiken met zijn familie, nadat hij van godslastering was beschuldigd door de moslim Manat Ali, die een menigte fundamentalisten ophitste in een poging hem te laten lynchen. Zahid wordt er van beschuldigd een paneel met daarop enkele koranverzen te hebben gebruikt om een badkamer te bekleden.
Als wij deze feiten onder ogen nemen, dan is het probleem dat de islam stelt aan westerse democratieën niet in de eerste plaats theologisch van aard, maar vooral politiek en juridisch.

2. Tegengestelde rechtsopvattingen

In Zwitserland, zoals in elke democratie die naam waardig, is er voor elke wet een democratische legitimatie. Dit houdt in dat onze wetten gewijzigd kunnen worden, in tegenstelling tot het religieuze islamitische recht dat onomkeerbaar en autonoom is, want het geldt van goddelijke oorsprong te zijn; het is eens en voor altijd gegeven, en hoeft geen rekenschap te geven aan wie dan ook. De sharia berust op de koran, die aan de profeet Mohammed is gegeven terwijl die in een staat van mystieke extase verkeerde. De koran bestond als ongeschapen wet in het paradijs al, en door de tussenkomst van Mohammed is die ter beschikking van de mensen gekomen. De sharia gaat terug op nog een andere oorsprong, de hadiths, die door hun status als bron op hetzelfde niveau staan als de koran, en die inlichtingen verschaffen over het leven van de profeet en de handelingen die hij stelde. Er bestaan desbetreffend, al naargelang de koranscholen, verschillende opvattingen. Sommige hadiths worden door de enen wel, door anderen niet geaccepteerd. De religieuze teksten vertonen een grote interne verscheidenheid die tot sterk uiteenlopende interpretaties en praktijken leidt. Tot slot worden de contradicties binnen de koran zelf, en de domeinen die hij niet bestrijkt, vaststaand geïnterpreteerd door de ijmā , die een consensus naar voren brengt van zelfverklaarde juristen (de ulema), en die fatwa’s formuleert (juridische arresten).
Het probleem zit hem hier dat de alim (meervoud: ulema) doorgaat voor iemand die “weet”, die bijgevolg wetenschappelijke kennis bezit, terwijl het om vragen van geloof gaat. Zo wordt het begrijpelijk dat in de islam het geloof doorgaat voor kennis, en als een wetenschappelijk verifieerbaar domein van kennis. Deze opvatting is slecht te verenigen met onze idee over geloof, en zij brengt extreem kwalijke gevolgen mee voor het dagelijks leven.
In tegenstelling met de inwoners van de 57 lidstaten van de Organisatie der Islamitische Conferentie, kan het Zwitserse volk, dankzij onze rechtsopvatting, in ruime mate deelnemen aan de politieke besluitvorming, door middel van de instrumenten van de directe democratie. Het volk zou bijvoorbeeld in staat zijn om de verwijzing naar de Almachtige in de Federale Grondwet te schrappen. Geen enkel volk van de islamitische staten daarentegen, heeft het recht om de sharia ter discussie te stellen, die in die landen gelijkstaat met onwrikbaar wetenschappelijk inzicht, ongeveer zoals wijzelf, Zwitsers, voor een feit aannemen dat de aarde rond is, en rond de zon draait.
De tijd dat de kerk pogingen ondernam om zulke directe kennis te verbieden is voorbij; Galileo belichaamt om zo te zeggen de aanvang van de emancipatie van de moderne wetenschap ten overstaan van de religie. Het Turkse Constitutioneel Hof stelde in een arrest, dat door het Europees Hof voor de Mensenrechten werd bevestigd, dat de sharia de antithese is van de democratie, en dat zij de Staat zijn rol als bewaarder van de individuele vrijheden en rechten wilde ontzeggen. In dit verband is de volgende uitspraak van Dalil Boubakeur, oud-voorzitter van de Franse Raad van de islamgemeenschap, opmerkenswaard: “De islam is tegelijk religie, gemeenschap, wet en beschaving.” De Organisatie van de Conferentie der Islamitische Staten –die zoals gezegd 57 staten omvat– deed een soortgelijke vaststelling: “De islam is religie, Staat en complete levensregel”.
In overeenstemming met dit principe accepteert de Organisatie van de Conferentie der Islamitische Staten de Algemene Verklaring van de Rechten van de Mens slechts in zoverre deze niet in tegenspraak is met de sharia.
Het is precies deze neiging van de islam om zowel het privéleven als de publieke organisatie in een samenleving te beheersen, zijn omvattende invloed dus op de manier van leven van de mensen, die de islam onderscheidt van de andere religies. Het boeddhisme, judaïsme, hindoeïsme etc. beleven religie in de eerste plaats als een individuele mening over het leven, zonder een merkbaar politiek-juridisch bestanddeel. Zij respecteren de politiek, het recht, maar ook de wetenschap en de kunst als autonome “systemen”, terwijl schrijvers of tekenaars die kritiek op de islam leveren zich aan gewelddadige reacties mogen verwachten van de kant van de bewakers van de islamitische religie. We mogen in dit verband de terdoodveroordeling van Salman Rushdie in herinnering brengen, het werk van ayatollah Khomeiny in 1989, of nog de vernieling van Deense eigendommen in de islamitische staten, na de publicatie van de mohammedcartoons in 2006. Kurt Westergaard, een van de tekenaars, leeft trouwens nog steeds met de bedreiging van een fatwa. Na drie keer aan een aanslag ontsnapt te zijn, wisselt hij vaak van stad en land, komt nooit buiten zonder gewapende escorte, en heeft hij zijn huis tot een fort omgebouwd. Vijf jaren duurt die hel nu al. Ruim voldoende om andere adepten van de “misplaatste humor” te ontmoedigen.

3. Historische wortels van de islamitische rechtsopvatting

De islamitische religieuze teksten zijn niet enkel van ethische of morele aard, maar zij beogen ook de Staatsvorm te beïnvloeden. De koran werd samengesteld en geschreven na het jaar 800, toen de islamitische veroveringen tot in Spanje reikten. de invoering van een geheel van juridische regels met normatief karakter. De invoering van een geheel van juridische regels met normatief karakter was een vereiste om organisatie te brengen onder de veroverende stammen en clans, die zichzelf in die tijd niet als muzelmannen betitelden, maar als Saracenen.
In tegen,stelling met wat men gewoonlijk denkt, zijn moskeeën niet te vergelijken met onze kerken; ze lijken veeleer op kantoren van de burgerlijke staat, want het gaat er meestal over juridische geschillen en burgerlijk recht.
De bevoorrechte relatie tussen de muzelman en Allah passeert via de sharia, de islamitische regel. In de islam is de moraal gebaseerd op de wet, terwijl in onze opvatting de wet gebaseerd is op de moraal.
Een voorbeeld om dit te illustreren: bij ons bestaat er een moreel principe dat zegt dat doodslag een kwaad is; daarbij moet de wet, die uit dit principe volgt, in aanmerking nemen dat in het geval van zelfverdediging het kan voorkomen dat iemand een ander doodt, zonder dat hij naderhand daarvoor gestraft wordt. Doodslag blijft een kwaad, maar de wetgever erkent in bepaalde noodgevallen een wettige grond. Heel anders gaat dat in de islam. De sharia schrijft juist heel nauwkeurig voor wanneer, en in welke omstandigheden, en hoe bepaalde personen mogen gedood worden of niet. De moraal vereist eenvoudig dat deze catalogus gerespecteerd wordt; omgekeerd is het immoreel om deze catalogus niet te respecteren. Moraal wordt afgeleid uit de wettelijk norm, komt pas na de wet, hetgeen overigens logisch is binnen het islamitische stelsel, want de wet is goddelijk en ongeschapen en geldt bijgevolg eens en voor altijd.
Als een muzelman de koran reciteert, dan reciteert hij een tekst die in zekere zin dicht bij onze Code Civil staat; het verschil is dat de wetten van de islam van goddelijke oorsprong zijn en door dat enkele feit onveranderlijk.
Het hoeft dus niet te verbazen dat een muzelman die aan zijn geloof verzaakt zich blootstelt aan de doodstraf, en dat 94 procent van de zonden die de koran bestraft met verblijf in de hel te maken hebben met twijfel aan, of kritiek op Mohammed en de islam.
Alleen op zich al, geven deze tegenstrijdige opvattingen over de oorsprong van de het recht aan, hoe moeilijk de twee uitgangspunten verenigbaar zijn, en hoe zo goed als onmogelijk in de praktijk realiseerbaar.

4. Territorialiteitsproblemen

Als de problematische compatibiliteit van de islamitische cultuur en die van het Westen niet van religieuze, maar van juridische aard is, dan is dat omdat de sharia voorafgaat aan de vorming van de Staat, en als het ware de sokkel is waarop de Staat wordt opgericht (de islamitische nomocratie, de voorrang van de wet).
De islam kent drie soorten grondgebied: in het Dar al Islam (huis van de vrede) heeft de islam getriomfeerd, en heerst hij zonder tegenspraak; in het Dar al Harb (huis van de oorlog) zijn de ongelovigen aan de macht; en in het Dar al Suhl (wat te vertalen is als het huis van het wapenbestand), is de islam nog in de minderheid en moet hij zich dus flexibel opstellen, maar het is de plicht van elke muzelman die daar leeft om alles in het werk te stellen om zijn religie daar op een dag te laten triomferen.
In deze gedachtegang worden minaretten, gescheiden begraafplaatsen, koranscholen ook en moskeeën, kleine extraterritoriale gebiedjes op onrein terrein, kleine bruggenhoofden van de islam, op het grondgebied waarvan, zelfs al gebeurt dat op kleine schaal, enkel de islamitische wet van toepassing is.
In het Dar al Islam, het heilige land waar de islam gevestigd is, kan er geen wet concurrerend met de sharia –ons strafrecht of burgerlijk recht bijvoorbeeld – toegelaten worden.
Dit “heilig land” van de islam omvat in Europa vele stadskwartieren in Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland. De muzelmannen zijn er de meerderheid; zij hebben hun begraafplaatsen, hun moskeeën, hun koranscholen. Deze plekken liggen verspreid over heel het Westen, en groeien in oppervlakte en bevolking. Minaretten staan hoogstens symbool voor deze penetratiegraad, ongeveer zoals de vlaggetjes die generaals op hun stafkaarten prikken, om aan te geven hoever hun troepen zijn opgerukt.
Het woord minaret komt van “al manar”, vuurtoren. Maar deze “vuurtorens van de jihad”, of “bajonetten van de islam”, om de woorden van de Turkse eerste minister Erdoğan te hernemen, beantwoorden niet aan enig koranisch voorschrift, en spelen in het religieuze ritueel van de islam geen rol. De muezzin is pas later uitgevonden, maar zijn aanwezigheid wordt vaak verantwoord door een betwistbare parallel met de klokken van de christelijke kerken. In werkelijkheid is de minaret voor alles een symbool voor de totale onderwerping aan een doctrine, en aan de daaruit volgende onverdraagzaamheid – zelfs al is deze laatste voorwerp van controverse tussen de verschillende strekkingen in de islam.
Als wij op het Zwitserse grondgebied de bouw van minaretten toestaan, dan zullen de conflicten die in de Oriënt plaatshebben, bijvoorbeeld tussen muzelmaanse ottomanen en alevieten, zich bij ons voortzetten.
In plaats van de wederzijdse verdraagzaamheid en de religieuze vrede aan te moedigen, wakkeren wij conflicten aan in de grote doctrinaire verscheidenheid van de islam. Inderdaad zijn voor de alevieten en de geseculariseerde moslims minaretten een belediging, en het teken dat een bepaalde interpretatie van de islam probeert zich door te zetten als enige representant van deze religie in Zwitserland. Onder radicale islamieten geldt algemeen de opvatting dat alle gebieden, waar ook ter wereld, die ooit islamitisch waren, dat opnieuw worden. Het middel daartoe is de jihad, die in 97% van de gevallen waar de term voorkomt in de koran, “heilige oorlog tegen de ongelovigen” betekent, en in slechts 3% van de gevallen moet dat woord begrepen worden als “innerlijke strijd”, “geestelijke loutering” of “zoektocht”.
Elke plek van waaraf een minaret zichtbaar is, en elke streek die men van op een minaret kan zien, moeten islamitisch worden. Deze aanspraak in acht genomen wordt het begrijpelijk dat zulk bouwsel, door de Europeanen vaak onderschat, een veel belangrijkere rol speelt dan gemeenlijk wordt aangenomen.
In Poitiers is men nu een minaret van 21 meter aan het bouwen, de stad waar Karel Martel in 732 de Saracenen op de vlucht dreef. Er worden luidsprekers geïnstalleerd. Maar aan de bevolking heeft men beloofd dat ze stom zullen blijven. Waar worden ze dan voor geïnstalleerd? Feit is dat op vele plekken waar men de bouw van een minaret heeft toegestaan, de stem van de muezzin nu meermaals dagelijks weerklinkt. Dat is het geval bijvoorbeeld in Granada, in Bosnië, in Oxford, in Londen, in Nieuw-Delhi, en zelfs in Lhassa, de hoofdstad van Tibet.
Hiertegen groeien ook elders weerstanden, en dat is goed te begrijpen: het doel van deze beweging is het installeren van de islamitische orde in de hele wereld, en de minaretten zijn enkel het zichtbare –en vaak luidruchtige– gedeelte van deze penetratie.
De Islamitische Raad van Groot-Brittannië sprak zich duidelijk uit in maart 2008: “De oproep tot het gebed moet een wezenlijk deel worden van het leven in Groot-Brittannië en Europa.” Welnu, deze oproep herhaalt vijfmaal dagelijks volgend beginsel: “Allah is de grootste. Ik getuig dat er geen god is buiten Allah. Ik getuig dat Mohammed de boodschapper is van Allah. Kom naar het gebed. Treed toe tot de vreugde. Allah is de grootste. Er is geen waarachtiger god dan Allah.”
Naast deze geloofsbelijdenis klinken de klokken van onze kerken opmerkelijk neutraal – temeer omdat zij hoofdzakelijk dienen om het uur aan te geven.

5. Godsdienstbeoefening is geen absoluut recht

De vrije uitoefening van godsdienstige praktijken –rituele slachting bijvoorbeeld– wordt in het nationale en internationale recht slechts toegestaan binnen de grenzen van de wet. Restricties zijn perfect mogelijk. Artikel 9 alinea 2 van het Europees Verdrag over de Rechten van de Mens, artikel 29 alinea 2 van het Charter van de Mensenrechten van de VN, zoals ook artikel 36 van de Federale Grondwet laten een inperking van de godsdienstvrijheid toe, als deze inperking het algemeen belang dient, en als gezien de omstandigheden de inperking passend is.
Het is om die reden dat Senaat en Kamer zich genoopt zagen ermee in te stemmen dat het volksinitiatief tegen de minaretten niet inging tegen de wet, en bijgevolg aan het volk diende te worden voorgelegd. Wat we nu echter zien is dat de regering zich weinig gelegen laat aan de klaar uitgedrukte wil van het volk in de stemming die daarop gevolgd is, want zij heeft niet de intentie zich te verzetten tegen de bouw van een minaret in Langenthal, met als valse voorwendsel dat de bouwaanvraag al ingediend werd voor 29 november 2009. Nochtans had de minister van justitie op de avond van het referendum bij hoog en laag bevestigd dat de volkswil zou gerespecteerd worden, en dat er geen enkele minaret in Zwitserland nog zou gebouwd worden. Nog erger: in zijn antwoord van 15 september, aan het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, permitteert de minister zich, in een totaal misprijzen voor het begrip soevereiniteit, en met veronachtzaming van de volkswil zoals uitgedrukt in een algemene raadpleging, permitteert hij het zich te bevestigen dat “de recente jurisprudentie van het Grondwettelijk Hof voorbeelden kent waar een internationaal verdrag (en een federale wet) voorrang krijgt boven een bepaling in de Grondwet.”
En iets verder voegt hij nog toe: “Deze jurisprudentie zou kunnen toegepast worden op de relatie tussen internationale normen en grondwettelijke, temeer daar artikel 190 van de Grondwet geen gewag maakt van de Grondwet zelf als zijnde relevant recht.” Op die manier wijkt de directe democratie en het algemeen stemrecht voor een “democratie van de rechters”, die op een veel kleinere democratische legitimatie kan bogen, want zij zijn gecoöpteerd door het bestaand systeem. Door zo te werk te gaan slaagt het systeem erin om het volk te muilkorven, en de democratie voor antidemocratisch te verklaren, en de politieke besluitvorming als illegaal, overal waar deze ingaat tegen de rechte leer van de globalisering.

6.Dhimmitude en integratie

Als in de VS de staat Michigan niet langer vereist dat gesluierde vrouwen bij de controle van personen hun hoofd ontbloten, dan creëert hij op zijn eigen grondgebied een concurrerende juridische situatie. In naam van een postmodern, wettelijk en tolerant pluralisme, wordt het wettelijk regime op dat grondgebied geleidelijk aangelengd. Hetzelfde, als men in een lyceum van de Oise, aan de adolescenten toestaat dat zij integraal gesluierd hun eindexamen afleggen (Le Figaro, 19 juni 2010). De beroepscommissie inzake asielkwesties heeft beslist dat “het Zwitserse recht zich niet mocht veroorloven zich boven een buitenlands recht verheven te voelen”; als gevolg van deze bevestiging, heeft zij een huwelijk toegestaan met een minderjarige, in afwezigheid van de man.
Een bijzonder treffend voorbeeld van dit juridisch pluralisme: in Duitsland heeft een rechter geweigerd een echtscheiding uit te spreken “want de echtgenote lijfelijk straffen is in de islam toegestaan”.
Deze voorbeelden tonen aan dat de westerse democratieën vandaag bereid zijn om op hun eigen grondgebied een afwijkend en concurrerend rechtssysteem toe te laten, ten koste van hun eigen stelsel. Ons zelfrespect, en voorzichtigheid zouden ons er nochtans moeten toe aanzetten om te beletten dat op ons grondgebied een rechtstelsel uitbreiding neemt, dat in tegenspraak is met de Zwitserse wet, en dat berust op een totaal andere interpretatie van de mensenrechten. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft vastgesteld, is de sharia onverenigbaar met onze opvattingen over recht, meer bepaald op het gebied van het huwelijksrecht, de mensenrechten, of nog het strafrecht.
Accepteren dat moslimonderwijzeressen de sluier dragen, of gescheiden zwemlessen voor moslimkinderen aanvaarden, zijn voorbeelden van toegevingen die door de tolerantie voor vreemde culturen gerechtvaardigd worden, en ze lijken ook weinig belangrijk, terwijl in werkelijkheid, vanuit juridisch oogpunt, zij de doos van Pandora openmaken. Deze ogenschijnlijk bescheiden aanpassingen van wetten en regels hebben tot doel om in Zwitserland een parallel rechtstelsel te doen erkennen, dat aan het onze compleet vreemd is.
Waar het bijvoorbeeld gaat om gearrangeerde huwelijken met minderjarigen, laat men toe dat fundamentele rechten (het recht te huwen), geschonden worden in naam van andere mensenrechten (de godsdienstvrijheid als groepsrecht). Maar een samenleving waar het inmiddels de bon ton is om dhimmitude te betonen –deze profylactische dienstbaarheid die geacht wordt de bliksems van Allah van onze koppen af te wenden– laat zich niet in met beschouwingen over de draagwijdte van de toegevingen die aan de islam worden gedaan.
Zagen we niet M. Delanoë, burgemeester van Parijs, de moslims feliciteren met de ramadan, en minister Hugues Hiltpold hetzelfde doen in Genève? Nooit hebben we deze mensen de christenen horen feliciteren met de Vasten? En nooit zullen we hen felicitaties zien geven aan de deelnemers van een groot straataperitief met wijn en worst! Deze dhimmitude (onderwering aan de islamitische vereisten, door “ongelovigen”) is evenwel niet enkel aan de Europese landen voorbehouden. Als ik dan verneem (Le Temps de Genève, van 28 mei 2010) dat Marokko vreemde christenen versneld van zijn grondgebied verdrijft, dan moet ik wel denken dat deze manoeuvres vanwege de koning een toegeving zijn aan de islamisten wier invloed groeiend is. Met zulke toegevingen riskeert hij, zoveel Marokkaan en koning als hij is, aan het eind een kalifaat in de plaats van een natiestaat aan te treffen. Het is niet door zich voor te doen als nog islamistischer dan de islamisten, dat het hem zal lukken om hun voortgang af te remmen, want gods gekken laten zich weinig gelegen aan reputaties, verblind als zij zijn door de vereisten van hun leer.

7. Culturele getto’s, individualistische samenleving en clansysteem

Dit parallelle voorkomen van twee verschillende rechtssystemen op het grondgebied van eenzelfde staat is bijzonder gevaarlijk, door het toenemende isolement van bepaalde etno-religieuze groepen in getto’s. Al sinds de eeuw van de Verlichting, wordt onze samenleving opgebouwd volgens beginsel van het individualisme; zij is er dus niet klaar voor, om groepen te ontvangen en te integreren die als quasi-ontoegankelijk collectief functioneren. Individualisme begunstigt de vrije opinievorming, en daardoor ook de vernieuwende kracht die karakteristiek is voor de westerse gemeenschappen. Parallel wordt het nepotisme afgeremd, omdat het clansysteem verzwakt wordt. Omdat het individualisme de persoon uit de greep van zijn clan haalt, laat het aan elke persoon toe om toenadering te zoeken tot een andere, die hem daarvoor nog vreemd was. Het eindresultaat is dat het algemeen belang, het welzijn van alle burgers dus, voorrang krijgt op particuliere clanbelangen. Maar zulk systeem werkt enkel in een min of meer homogene samenleving, met leden die de algemene regels kennen en respecteren. Wat meer is, de Staat moet ook bereid zijn deze regels op te leggen.
Probleem is, dat het merendeel van de buiten-Europese staten functioneert op een manier die van deze uitgangspunten totaal verschilt; de clan- en familiebelangen gaan voor op het algemeen belang, dat hoogstens een abstract begrip blijft in dergelijk kader. Naarmate het aantal immigranten afkomstig uit staten met een uitgesproken clansysteem groter is, des te meer kent onze maatschappij problemen.
Zo gezien is het ontstellend dat men toelaat, onder het voorwendsel van “familiehereniging” –een concept dat steunt op de Europese kernfamilie–, dat niet enkel de echtgenote en kinderen, maar ook broers, zussen, grootouders en neven de EU-ruimte binnenkomen. Het grootste probleem van de Europese staten komt voort uit het feit dat de ongecontroleerde immigratie, en de verzwakking of zelfs opheffing van de buitengrenzen, voor gevolg hebben dat er talrijke, en soms onzichtbare binnengrenzen ontstaan.
Als wij weigeren om op deze problemen geschikt te reageren, als wij er een taboe van maken om ze niet te hoeven aanpakken, dan riskeert het gebied van de EU, met zijn belofte van grote vrijheid, een gebied te worden van groepen die met elkaar in conflict leven.
Zwitserland ontkomt niet aan deze evolutie, want de gecumuleerde gevolgen van Schengen/Dublin, het vrij verkeer van personen en de toevloed van asielzoekers laten ons land nauwelijks nog toe om strenge regels aan het grensverkeer op te leggen. Dit heeft voor gevolg dat er handelwijzen worden geïmporteerd die slecht assimileerbaar zijn, en beschermd worden door clans die zich gehergroepeerd hebben.
Zo komt het dat zowat overal in Europa de polygamie weer opduikt. Ik breng hier het emblematische geval van Lies Hebbadi in herinnering, voorpaginanieuws de 23ste april 2010, omdat hij publiekelijk protesteerde tegen het proces-verbaal dat aan een van zijn gezellinnen te beurt was gevallen, die achter het stuur een niqab droeg. Op 9 juni werd hij aangehouden op verdenking van sociale fraude –een toestand van “feitelijke polygamie” die hem toeliet om ten onrechte van uitkeringen te genieten–, oplichting en zwartwerk. Hij is sedertdien opnieuw aangehouden voor verkrachtingen met verzwarende omstandigheden. Wordt vervolgd.
Ook in de ziekenhuizen doen de integristische buitenissigheden hun intrede: de man die weigert om zijn vrouw te laten verzorgen door een mannelijke arts, weigering van behandelingen etc. Dit levert absurde situaties op. In “Libération” van 7 juli 2010 vertelt Isabelle Lévy het geval van een patiënte die tijdens haar zwangerschap nooit onderzocht was, en die zich aanmeldde bij de spoeddienst, want zij had contracties. Zij weigerde onderzocht te worden door een mannelijke arts, en is met haar contracties weer vertrokken. Plots hoorde het personeel kreten. De vrouw in kwestie was aan het bevallen op het grasperk. De verpleegster zei haar: “U wilde niet onderzocht worden door een man, maar nu bent u bevallen in het zicht van misschien honderd man!”
Maar het rijtje stopt daar niet. Soms neemt de sociale en culturele onverenigbaarheid heel wat dramatischere vormen aan.
Wat te zeggen van het dramatische geval van de zestienjarige Swera, een Zwitserse van Pakistaanse origine die net als haar klasgenootjes het Schwyzerdütsch sprak, en die door haar vader werd gedood omdat zij een pakje sigaretten had gestolen, wat naar het oordeel van de vader, getrouw aan zijn religieuze overtuigingen, in bloed moest worden uitgewist?
Kind van zijn eigen bloed? Voor de eer, om de schande weg te vegen. Maar achter dit verschrikkelijke fait-divers, hoeveel meisjes worden er niet gemuilkorfd, bevoogd, geslagen? In clanmilieus is de heersende omerta totaal. Haar doorbreken is dodelijk. Uitgaand van deze vaststellingen wil ik mijn exposé besluiten met volgende aanbevelingen:

1. Onze rechtsstaat heeft de plicht om van de immigranten volledig respect te eisen voor ons wettelijk regime, en dient elke toegeving –hoe bescheiden deze ook mag lijken– uit de weg te gaan, die een aanmoediging zou kunnen zijn, hoe vaag ook, om parallelle rechtssystemen op poten te zetten. Door toe te geven aan de segregatie van groepen, in het bijzonder van de islamitische populatie, door de kunstgreep van uitzonderingsrechten, zoals gescheiden begraafplaatsen, algemene vrijstelling van zwemlessen, gedwongen huwelijken, verhinderen wij deze groepen om dichter bij ons cultureel patrimonium te komen, met als resultaat dat de veelgeprezen integratie enkel nog een schertsoefening is.
2. Zelfs als wij aan de vrijheid van vestiging dreigen te raken, moeten wij beletten dat er zich etnische getto’s vormen, dat er parallelle werelden groeien die onverschillig staan tegenover elkaar. Naast elkaar leven in etnische groepen heeft met integratie geen uitstaans.
3. Wij moeten beletten dat religieuze chefs bepaalde etnische groepen op sleeptouw nemen, door deze extremistische menners strenger aan te pakken.
4. Wij moeten pogen om de instroom van immigranten in te dijken, zodat wij immigranten in kleinere aantallen, maar beter kunnen opvangen, met het oog op integratie. Tenslotte moeten wij hopen dat in de komende jaren de islam zich van binnenuit hervormt, en dat hij ook een soort eeuw van Verlichting meemaakt die aan het fanatieke islamisme een eind stelt.
Zolang dat niet het geval is, hebben wij de plicht om onze eigen staat te beschermen tegen elke vorm van subversie. Het is onaanvaardbaar dat de liberale beginselen van onze Staat gebruikt zouden worden als instrumenten van zijn desintegratie, en op de duur zijn vernietiging.

Het gaat tenslotte ook om de vrijheid en de veiligheid van de moslims zelf, vooral van hen die zich bij ons echt wensen te integreren. Ik veroorloof mij in dit verband het droeve lot van de imam van Drancy, Hassan Chalgoumi, in herinnering te brengen, die zich publiek had uitgesproken voor een verbod in heel Frankrijk, van de alles bedekkende sluier. Sinds die dag worden alle gebedsdiensten die hij leidt verstoord. De 43 geestelijken die hij in 2009 bij elkaar had gebracht in de “Conferentie van Franse Imams”, om “de dubbele missie van de imams, cultureel zowel als republikeins” te bevorderen, laten een na een verstek gaan. Chalgoumi raakt inmiddels meer en meer geïsoleerd, en leeft onder politiebescherming, bedreigd als hij wordt voor die paar woorden gericht tegen het integrisme en antisemitisme. Op christelijk grondgebied vechten tegen de uitwassen van de islam, is misschien wel in de eerste plaats: de moslims beschermen tegen hun eigen “broeders”.
.

1 opmerking:

traveller zei

Beste Marc


ik heb op IFF niet gereageerd maar je hebt me wel verrast met die video.
Freysinger is meer dan een politicus, hij is een vlotte scherpe denker, iets wat het VB mist.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html