21 maart 2006

De woorden hebben inderdaad hun kracht verloren

.
De filosoof George Steiner heeft een paar onuitstaanbare trekjes vinden velen, en zo ook ik, al was het maar omdat hij gedurig zijn zelfde stokpaardjes berijdt, en daarbij een geweldige stelligheid aan de dag legt. Zo beweert hij bijvoorbeeld dat woorden en begrippen, door abusief gebruik hun kracht kunnen verliezen. Niet na één verkeerd gebruik maar gaandeweg, door herhaald en systematisch verkeerd gebruik. Hij gaat nog verder, en zegt dat ook een volledige Taal versleten kan raken! Die stelling herhaalt hij in bijna al zijn boeken, tot je het met Steiner wel gehad hebt.
Hij voegt daar altijd iets aan toe: de Taal en haar woorden verslijten traag of nauwelijks in een democratie, maar snel onder een dictatuur.
Ik moest vanmiddag aan hem denken. Ik geloof nu dat de goede man niets heeft overdreven en dat integendeel zijn stelling nog kan worden uitgebreid.

Louise Arbour, de hier eerder genoemde United Nations High Commissioner for Human Rights, heeft het nodig gevonden om een affiche uit te brengen waarin de Denen, en meer bepaald hun lego-blokjes rechtstreeks met racisme in verband worden gebracht. Dit is zonder meer een schande en wij weten dat zij eerder in ons aller UNO-naam, voor enkele tekeningetjes haar verontschuldigingen heeft aangeboden aan 56 voorbeeldige moslimlanden.


Maar wat blijkt nu? Onze 58-jarige Louise is niet meer helemaal bij de pinken, en na protest van Lego verklaart zij dat er nooit een lego-blokje is bedoeld. Zij verontschuldigt zich bij mensen die hier een lego-blokje meenden te herkennen!

"The Geneva-based Office of the High Commissioner for Human Rights said no affiliation to Lego was intended and apologised for the misunderstanding."
Het zijn niet enkel de woorden dus, geachte professor Steiner: beelden verslijten evengoed ...onder het stelsel van de dictatuur.

P.S. "apologise for the misunderstanding", dat zouden eerder wij moeten doen, niet jij Louise: tenslotte hebben wij jouw scheve puzzeltje en eilandblokje misbegrepen.
Misschien toch een goede raad, Wiske: "apologise", "misunderstanding": dat zijn afgezaagde en versleten termen, kortom dat is slechte communicatie, of zoals men vroeger zei: haatzaaierij en leugen.
Hoe zou iemand u nog anders dan als verachtelijk kunnen omschrijven, Louise?
.

17 maart 2006

Een Oekraïense auteur evalueert de morele waarde van een EU-figuur als Günter Verheugen maar ook van ons, "burgers".

Leipziger Boekenprijs voor Europese Verstandhouding 2006
voor Joeri Androechovitsj, Oekraïne

Dankrede

Europa, en mijn neurosen

Zeer geachte Dames en Heren,
dit optreden wil voor alles uitdrukking geven aan dankbaarheid. Literatuurprijzen bestaan wellicht enkel daarvoor, dat er in deze wereld wat meer van dit door en door positieve gevoel zou komen. Ik wil dus van deze prachtige gelegenheid en van uw aanwezigheid in deze zaal gebruik maken om nogmaals mijn diepe dankbaarheid tot uitdrukking te brengen, eerst en vooral aan hen die hebben bijgedragen tot het verschijnen in het Duits, van mijn “Twaalf Ringen” – hartelijke dank gaat hierbij uit naar mijn uitgever en vertaalster. Het is in de eerste plaats hun verdienste dat wij, u en ik, elkaar in deze wereld niet zijn misgelopen. Ten tweede dank ik hen die het boek hebben opgemerkt, en erover hebben geschreven, waardoor het in de Duitse literaire wereld een brede weerklank kreeg – ik ben zonder uitzondering alle literatuurrecensenten diep dankbaar. Ten derde ben ik de eenvoudige lezer ongelooflijk dankbaar (al is in werkelijkheid geen enkele lezer eenvoudig, dus staat u mij toe dit begrip te relativeren).
Zoals gezegd, ik ben al diegenen dankbaar die ik bij mijn talrijke lezingen, in kleine of grote steden in dit deel van Europa heb gesproken en ontmoet, die de zalen hebben gevuld en belangstelling hebben getoond – voor hun aandacht en sensibiliteit, hun lachen, hun vragen en hun potloodaantekeningen in de marge. Maar vanzelfsprekend ook dankbaar aan die lezers – en dat zijn er veel meer – die ik helaas nooit heb ontmoet, ook al kon ik, zo hoop ik toch, ergens ijl de gevoelens opsnuiven die mijn tekst had opgeroepen. Hen allen ben ik verschrikkelijk dankbaar.
Natuurlijk dank ik de stad Leipzig en de stichters van deze prijs – die mij des te kostbaarder is, omdat er in zijn benaming plaats was voor twee begrippen die voor mij sleutelbegrippen waren en zijn: Europa en Verstandhouding. Ik moet de jury daarvoor danken, dat zij mijn inspanningen zo hoog heeft ingeschat en paradoxalerwijze er toe heeft besloten om haar prijs van Goede Verstandhouding toe te kennen aan een werk waarvan het hoofdmotief juist de onmogelijkheid daarvan is.
Ik dank evenzeer jou daarvoor, Ingo Schulze, dat jij bereid was om met mij samen rond te reizen, voor je commentaar bij die reis, en omdat jij mijn aandacht hebt getrokken op zaken die ik eerst niet had opgemerkt, ook al keek ik er heel de tijd op.
Van al diegenen onder u die ik zeer dankbaar ben, zou ik de opsomming eindeloos verder kunnen zetten – want vandaag koester ik zeer grote dankbaarheid.
Maar net die dankbaarheid kreeg ook flinke deuken. Op de 20 februari 2006 verscheen er in „Die Welt“ een interview met de heer Verheugen – en voor hen die de zaken niet zo op de voet volgen, dit terzijde – dat is een van de vice-presidenten van de Europese Commissie; zeggen dat het hier een officiële persoon betreft zou een onderschatting zijn – hij is een superofficiële superpersoon. Op vragen van journalisten naar de toekomst van het Verenigde Europa gaf hij ten antwoord: over twintig jaar zullen alle Europese landen EU-lid zijn – met uitzondering van de opvolgstaten van Sovjetunie die op dit moment nog geen lid zijn.
Op mij heeft die uitspraak van mijnheer Verheugen een verwoestende werking. Alweer mag ik mijn hoop opbergen en krijg ik verlof om alles te zeggen wat mij op het hart ligt. Wellicht is dat onwaardig, en wellicht ontsnappen mij nu geen dankbaarheden maar enkel beledigingen. Wellicht, of beter gezegd heel zeker, bent u niet het publiek dat dit verdient, en het is hier evenmin de juiste plek om uw aandacht op dit drama te vestigen. Maar ik moet eenvoudigweg hierover spreken, en als ik dit niet deed dan was ik niet oprecht tegenover u.
Dat elke andere toekomst, waar al mijn hoop en inspanning op gericht was, nog maar eens werd weggeveegd, die omstandigheid lijkt mij reden genoeg voor een soort neurose.
In december 2004, op dat wonderlijk moment tussen de voltrekking van onze oranjekleurige revolutie en de herhaling van de tweede ronde van de presidentsverkiezingen, kreeg ik de kans om in Straatsburg voor Europarlementsleden te spreken. De kern van mijn boodschap bestond hierin dat ik hen smeekte, en met hen heel de Europese gemeenschap, om een bepaald, vervloekt land te hulp te komen, zodat het zichzelf kon redden. Ik vertelde hen, wat ikzelf min of meer van hen wilde horen: dat Europa op ons wacht, dat het zonder ons niet rond raakt, dat het slechts kans op slagen heeft en volledig is, met Oekraïne erbij. Vandaag is definitief duidelijk dat ik om teveel heb gesmeekt.
Sinds die tijd zijn er 15 maanden verstreken, en twee derden daarvan heb ik hier bij u doorgebracht. Met andere woorden – en ik veroorloof mij om sarcastisch te worden – in Europa. In die periode heb ik dozijnen interviews, open debatten, ronde tafels en weer dozijnen lezingen afgewerkt. Bij mijn optredens was ik zo goed als exclusief de hervertolker van één enkele, eigenlijk niet eens zo onzinnige gedachte – ook wij wonen in Europa.
Deze laatste vijf woorden zijn een citaat, en zij werden op het eind van de 19de eeuw, honderd en tien jaar geleden dus uitgesproken. Met deze woorden wilde de publicist, essayist en vertaler Iwan Franko de aandacht van de bewuste Europeanen vestigen op de onverdraaglijke buitenstaanderpositie van de Oekraïners in Galicië, en van de Oekraïners in het algemeen. Het is een zeer pijnlijke formulering, luistert u goed: ook wij wonen in Europa. Een eenzaam roepende in de woestijn.
Dat is honderd en tien jaar geleden, maar de noodzaak om deze kreet te hervertalen bestaat nog steeds – zij is er veeleer nog groter op geworden. Ik heb dus gepoogd om bij elke gelegenheid daarover te spreken, want uw hulp aan dat vervloekte land, in welks taal ik schrijf en mij uitdruk, is wat mij betreft levensnoodzakelijk. En, zo fantastisch zwaar zou het niet vallen om die hulp te bieden. Zij kon louter hierin bestaan: niets uit te spreken dat de hoop doet sterven.
Er is gebleken dat al mijn vele tussenkomsten vergeefs zijn geweest. Wellicht heb ik onvoldoende duidelijk en te zacht gesproken. De Europese Verstandhouding heeft geen doorgang gevonden.
In de plaats kwam wel de visumkwestie. Het komt dus ook in Europa voor: om verkiezingen te winnen is elk middel goed. In dit geval – massieve aanvallen van rechtse politici op hun tegenstanders, waarbij geen van de kampen te grote verliezen moest verwerken; zelfs hebben zij na deze wederzijdse aanvallen gezamenlijk een regering gevormd. Enkel een derde partij leed in dit geval verliezen, en daar was tenslotte niet veel aan verloren – de Oekraïense gemeenschap, die nu voor lange jaren in het doorsnee Duitse onderbewustzijn een rood waarschuwingssignaal zal laten oplichten. En even betreurenswaardig is het – dat aan Duitse kant geen énkele intellectueel zijn stem heeft verheven, die tenminste de logica van deze hele campagne in vraag had kunnen stellen. Geen auteur, filosoof of wetenschapper die gewoon luidop zou hebben betwijfeld of de Oekraïense gemeenschap dan werkelijk exclusief bestond uit misdadigers en sletten die allen het sacrale Schengengebied willen binnendringen, om daar de welstand en de veiligheid van de oud-ingezetenen te bedreigen.
Natuurlijk zal ik met plezier honderdmaal diegenen onder u om vergiffenis vragen die mij zeggen dat ik iets over het hoofd heb gezien, en dat die stemmen wel degelijk hebben geklonken. Ik vrees alleen dat ik mij niet zal hoeven verontschuldigen.
Ja, ik heb daarover bericht, maar ik werd niet gehoord. Mijn verblijf hier bij u loopt nu op zijn eind en ik keer terug naar de Oekraïne met geen ander antwoord op mijn belangrijkste vraag, dan het antwoord dat de heer Verheugen zo ondubbelzinnig heeft gegeven.
Wellicht is het u opgevallen – in zijn interview duikt het woord “Oekraïne” zelfs helemaal niet op. Daar heet het algemeen: de opvolgstaten van de Sovjetunie.
Enkel in de Oekraïne heeft zijn uitspraak waarlijk dramatische reacties losgemaakt. Overal tref je haar daar aan – in de hoofdpunten van het televisiejournaal en op internetsites, ze wordt verspreid en becommentarieerd. En dan in de eerste plaats door de politieke revanchisten, de anti-Europese, door Rusland betaalde krachten, bestaande uit diegenen die gisteren aan de macht waren en zich nu de oppositie noemen, al gedragen zij zich bij het vernielen van verkiezingskraampjes en het in brand steken van auto’s van hun politieke tegenstanders nog net als toentijds, volslagen genadeloos en bruut dus zoals toen zij nog aan de macht waren.
Nu al kraaien zij victorie – wat een vernietigende slag voor de president en zijn Europese droom, wat een gelegenheid om uitgerekend met begrippen als keuze voor Europa, integratie in Europa, en democratische waarden de spot te drijven!
Ook buiten de grenzen van Oekraïne heerst er vreugde. „Oekraïne op zijn plaats gezet“ is een van de typische titels waarmee het Russische internet ons attaqueert.
Het is nogal duidelijk waarom alles zich precies zo ontwikkelt, zoals het zich ontwikkelt. Helemaal duidelijk aan wie de heer Verheugen heeft gedacht toen hij het begrip opvolgstaten in de mond nam. Landen met een Europese droom, zo is er in de voormalige Sovjetunie maar één. Een jaar geleden geloofde het, net zoals ik, dat zulks begrepen zou worden.
Maar blijkbaar hebben wij, toen wij het wonder waar maakten, in werkelijkheid niets in beweging gebracht.
Het enige wat ons ter vervanging van enig Europees perspectief wordt aangeboden is een soepeler visa-regeling. Als ik het goed heb begrepen dan bestaat die soepelheid uitsluitend uit een soort van afkoopsom ter intentie van de elite, wier vertegenwoordigers men wellicht zal toestaan om een Schengenvisum te bekomen dat 5 jaar geldig blijft. Super! Wat de andere 99% niet-elitaire Oekraïners betreft, behelst deze versoepeling voor hen eerder een complicatie, en wel een onoverbrugbare complicatie. Om hen af te schepen worden er dubbel dure types van visadocumenten ontwikkeld, want er worden zaken in acht genomen – hoe heet dat ook weer? – biometrische data. De Europese Unie kiest duidelijk voor een Bush-achtige manier van zelfbescherming: ze eist vingerafdrukken. Ja, vingerafdrukken – zoals dat ook passend is voor de misdadigers en hoeren van deze wereld! En die visa-kwestie is een blijvertje, het cordon sanitaire wordt versterkt en uitgebouwd. Wat er plaats heeft is precies het omgekeerde van wat ik zo had gehoopt. Precies het tegendeel van Europese Verstandhouding. Helaas zal ik, zeer geachte Dames en Heren, met ingang van het jaar 2007 geen van uw uitnodigingen nog kunnen aannemen. Omdat ik mij nimmer bereid zal verklaren om mijn vingerafdrukken af te geven. Vermoedens van schuld bevallen mij niet zo, en ik ben niet van plan om ze in ontvangst te nemen. Maar vat u dit alstublieft niet op als een dreiging: ik besef heel goed dat mijn berusting eerder voor mij dan voor u een verlies betekent. Of misschien toch voor ons allen?
Eigenlijk verlang ik niet zoveel: dat de Oekraïners ongehinderd naar Europa kunnen reizen. Misschien wel enkel omdat zij Europeanen zijn. Dat bijgevolg het artikel 13 van de Algemene Verklaring van de Rechten van de Mens ook op hen van toepassing zou zijn, al was het maar omdat ook zij mensen zijn, zelfs diegenen onder hen die acht vingers bezitten en een derde oog op hun buik. Dat zij eenvoudig in de auto kunnen stappen, of op de trein of de fiets, en naar het Westen reizen, volkomen legaal en naar goeddunken. Zij komen niemands stad verwoesten, en vernietigen niemands standbeelden, gelooft u mij. Niet eens uw arbeidsmarkt komen zij ruïneren, dat is toch volslagen onzin – te denken dat zij iemands arbeidsmarkt zouden kunnen ruïneren!
Ondertussen bekruipen mij meer en meer kwade voorgevoelens en vermoedens. Ik weet dat die, zacht gezegd tactloos zijn, maar ik mij er niet van ontdoen. Om een voorbeeld te geven: wellicht is Europa gewoon bang? Wellicht is het bang voor Europa, voor zichzelf? Wellicht sluit het zich voor ons af, juist omdat wij zijn eigen waarden zó ter harte hebben genomen, dat het onze eigen waarden zijn geworden? Omdat het zelf namelijk al een poos geen voeling meer heeft met die waarden? En omdat ten gronde zijn eigen doel nog enkel is – zichzelf niet te veranderen. En het juist die onmacht om zichzelf te veranderen, heimelijk als hoogste waarde koestert?
Hooggeachte dames en heren, beste vrienden, mag ik u vandaag allen samen uitnodigen om mijn medeplichtigen te worden, tegen deze onmacht? Misschien bestaat Europa inderdaad voor 99% uit Verheugens, maar niets kan mij beletten om aan dat laatste percent te blijven geloven. Te weten dat het bestaat is voor mij van groot belang. Hoe dan ook moet ik weer van vooraf aan beginnen. Ik moet mij ermee verzoenen dat mijn vorige romans simpelweg slecht zijn – en aan een nieuwe beginnen. Ik moet blijven geloven dat, zelfs met die genoemde 99%, het schrijven van boeken niet enkel de wereld, maar ook Europa kan veranderen.
Ik moet, tegen alles in, trots zijn – en misschien hebben jullie mij niet goed kunnen horen en niet echt verstaan, maar jullie hebben het niettemin geprobeerd. Vanzelfsprekend dank ik u ervoor dat mijn convulsieve motoriek, en mijn niet zeer overtuigend gesticuleren toch op uw aandacht mochten rekenen. Nog het meest dank ik u voor deze gelegenheid – waarbij ik u voor de eerste keer kon toespreken met alle bittere openheid, die zich in de afgelopen 15 maanden tussen Straatsburg en Leipzig in mij had opgehoopt.


Deze tekst werd naar het Duits vertaald door Sabine Stöhr, en ik heb weer die Duitse versie haastig vertaald, ik kijk hem nog wel eens na maar hij was te belangrijk om hem een dag te laten rusten: hier wordt namelijk aangetoond wat een kereltje als deze Günter Verheugen (knecht van Amerika, vriend van Tayyip Erdoðan, en Europese schijtluis zonder de minste democratische legitimatie) mag aanrichten. Ach ja, democratische legitimatie dat is in de EU toch nooit een punt geweest? Daar staan wij EU-burgers toch niet op?

10 maart 2006

Warrigheid volgens Jorn De Cock

.
In de Standaard, op p.16 vandaag, vrijdag 10 maart 2006, schrijft journalist Jorn De Cock:
Op 2 februari nam Mohammed Bouyeri zelf het woord tijdens het proces, waarbij hij een wat warrig religieus betoog hield dat draaide rond de boodschap dat "de profeet opdracht heeft gegeven heidenen te doden".

Ik zie de warrigheid niet. Wat ik mij van Bouyeri zijn woorden herinner was dat hij zich juist bijzonder precies uitdrukte, én consistent bleef met wat hij eerder op zijn eigen proces had verklaard. Maar ja ... ik heb vaak de neiging om mij te houden aan de eigenlijke bewoordingen, en tracht die niet meteen en tegen alle schijn in te duiden.
Nu begrijp ik Yorn De Cock wel hoor: hij moet een beetje proberen sussen, de zaak zo goed en zo kwaad mogelijk ontmijnen, alles wat onschuldiger voorstellen dan het is. Dat zijn immers zijn consignes, uitgesproken of niet.[*] Het is ook niet de eerste keer dat hij probeert dit te doen, en samen met hem alle goede Vlaamse journalisten.
Daarom is het goed om De Cock even te confronteren met zijn eigen artikel van woensdag 13 juli 2005.
Onder de kop “Ik zou precies weer hetzelfde doen”[**] gaf hij toen de woorden van Bouyeri als volgt weer:

[…] Als ik de mogelijkheid zou hebben om het nog een keer te doen: ik zou precies hetzelfde doen. […] Bouyeri had zijn advocaat de opdracht gegeven geen pleidooi te houden. De verrassing gisteren kwam toen de verdachte na het rekwisitoor van Van Straelen zelf het woord nam, om zo'n vijf minuten lang een wat onsamenhangend betoog te houden. “Wauw. U heeft het mooi geschreven”, sneerde Bouyeri eerst naar de openbare aanklager. “En u gaat mij niet onderbreken.
Bouyeri, gekleed in een zwarte djellaba en met een Palestijnse sjaal om, wendde zich vooral tot Anneke van Gogh, de moeder van de vermoorde cineast. “Ik voel uw pijn niet. Dat kan ik niet. Ik weet niet hoe het is om een kind te verliezen dat met zoveel pijn en tranen op de wereld is gebracht”, zei hij. “Wat ik wel wil dat u weet, is dat ik uit overtuiging heb gehandeld, niet omdat ik hem haat.
Hij ontkende ook Van Gogh hypocriet te vinden. “Dat was hij niet. Ik denk dat hij uit overtuiging dingen zei. Dus dat hele verhaal dat ik me beledigd zou voelen als Marokkaan, of omdat hij me geitenneuker zou noemen, is niet waar.
Bouyeri zei dat hij zich heeft laten leiden door “de wet die mij opdraagt om iedereen die Allah en de profeet beledigt, zijn kop eraf te hakken”. Hij zou naar eigen zeggen hetzelfde hebben gedaan als Theo van Gogh zijn vader of zijn broer zou zijn geweest.
In de richting van de politieagenten die hij vlak voor zijn arrestatie heeft beschoten, zei hij onomwonden: “Ik denk dat zij het recht hebben om te weten dat ik niet schoot om jullie te ontzien, maar om te doden en gedood te worden.
Bouyeri zei ook te hebben vernomen dat Van Goghs moeder er troost uit zou putten als hij de maximale straf zou krijgen. Daarbij gaf hij opnieuw aan de volledige verantwoordelijkheid voor zijn daden te nemen. Hij zou het “laf” van zichzelf vinden als hij zou proberen de maximale straf te ontlopen.
Hij draaide zich hoofdschuddend weer om naar de rechtbank: “U zult het nooit begrijpen, u kunt het niet begrijpen.” En hij sloot zijn betoog af met: “Wellicht kan dit een klein beetje troost zijn voor mevrouw Van Gogh. Voor de rest kan het me niet schelen.

Warrig is Mohammed toch niet, Yorn? Of denk jij de Koran beter te begrijpen? Herlees even samen met mij:U zult het nooit begrijpen, u kunt het niet begrijpen.

________________________
[*] Die consignes zijn meestal onuitgesproken. Er is immers geen formele censuur nodig om journalisten in het gelid te houden. Hun kuddegeest en afschrijfgedrag volstaat. Zoals de scherpzinnige Élisabeth Lévy opmerkt in haar boek "Les Maîtres censeurs": Point n'est besoin en effet d'un directoire formel. Il suffit que tous pensent la même chose au même moment. (2002, Éditions Jean-Claude Lattès, Livre de Poche, p.372).
[**] Waarschijnlijk is de woordvolgorde hier onprecies opgetekend door De Cock; het zou mij niet verwonderen als Bouyeri had gezegd: "Ik zou precies hetzelfde weer doen", want die man lijkt goed Nederlands te kennen. Goed, het is niet erg in dit geval, en ik maakte mij toch al geen illusies. Exact citeren is niet de sterkste kant van Vlaamse journalisten: correct duiden hebben ze, zoals gezegd beter onder de knie. Trouwens: in zijn artikel laat hij Bouyeri het nog weer even anders zeggen. Als het aan hem ligt zullen we het nooit weten.
.

6 maart 2006

Rififi dans le Métro

.
Dit is een vervolg op de vorige blog: blijkbaar is mijn woordgebruik bij sommige goedmenenden slecht gevallen en is een verklaring van node.
Wat hieronder staat is een mail uit het jaar 1999 (en ik schreef toen nog in de gij-vorm).
Er waren op dat moment verkiezingen op komst. Ik viel op een dag per toeval en per ongeluk op een redactievergadering binnen, waar ze op zoek waren naar ideeën. Iemand vroeg mij, omdat ik er nu toch was, of ik soms een probleem had met de veiligheid? want over dat onderwerp wilden zij een stukje maken.
Ik moest lachen, en zei dat enkel mijn dochters niet volslagen vrij meer waren als ze 's nachts de straat al eens opgingen, maar dat het probleem misschien meer in mijn hoofd bestond dan in het hunne.
Tja... ik gaf onderstaand briefje toen 's anderendaags af aan de Brusselse politie, als verklaring, en met weglating van de laatste zinnen (al is elk woord daarvan waar) én met schrapping van de naam van de geadresseerde. Ik schrijf zulke zaken graag van mij af namelijk.

(alles wat hieronder in deze kleur staat is de oorspronkelijke mail)



vooraf een kleine en allicht overbodige noot : de verwijzing naar Wesley Clark was toen actueel, maar nu niet meer. Clark is natuurlijk de generaal die Amerikaanse bommen gooide op de Serviërs, op Europa dus, voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog, omdat de UCK zelf geen luchtmacht had. Yves Desmet klapte daarbij in zijn handjes, en ik heb zijn gazet sindsdien niet meer gekocht (héroïsme du kiosque!).


17 mei 1999
Dag beste,

gij vroegt mij of ik een probleem met de veiligheid had: nee natuurlijk... wel vanavond, om kwart na elven, een goeie twee uur geleden met ander woorden, ben ik in de gang tussen de metro en het Centraal Station, overvallen door vier jonge (ja... Noord-afrikaanse) kleine crapuletjes, 18-19-20jaar denk ik, misschien 16-17, weet ik veel, die mijn geld wilden. Ik was op dat moment, al stappend door die gang, ge zult het niet geloven, een artikel van een Zwitserse socioloog aan het lezen over hoe men racisme in de brede lagen van de bevolking het best aanpakt, prachtartikel van een zeer goedmenende Geneefse prof, ge moet dat ook eens lezen.

In een flits gebeurde het, een kerel, die ik niet had zien aankomen pakt mij vast in mijn rug, een andere, voor mij, duwt een mes op mijn keel en roept: donne-moi ton argent!!donne-moi ton argent!!

Ik wist eerst van geen kanten wat er gebeurde, maar ik zag dat ze met vieren waren, en verder geen kat natuurlijk, anders waren ze er niet aan begonnen: dat wisten zij eerder dan ik. Twee daarvan liepen direct een beetje in de richting van de metro misschien waren die het niet helemaal eens met de volgende gebeurtenissen. Ik zei, in een droom, zonder dat ik zelf sprak: Oui oui oui, je te donne mon argent, mais laisse-moi d'abord. Alles gaat dan heel snel, en ik dacht belachelijke dingen zoals: ik ben mijn bladzijde in mijn boek kwijt, en: als ik hem alles geef kan ik [in] Gent geen taxi meer nemen.

Die kerel trok zijn mes een beetje terug en ik grabbelde in mijn achterzak en prutste daar rap één briefje van honderd uit. Ik was achteruit kunnen drummen tot tegen de zijkant en daarop liet de andere mij los (stommerik... het waren geen professionals, eerder snotapen). Ik had eerst mijn boek en mijn soort van aktentasje van hand veranderd en had dat nu in mijn rechterhand (ik weet op dit moment alles nog zeer goed) samen met dat briefje van honderd. Ik stak dat naar hem uit en gaf hem met mijn andere hand een slag in zijn gezicht (dat was de bedoeling, maar hij kwam maar half en half aan) maar de kerel was toch geraakt en ging lopen en zijn maat ook, met of zonder dat briefje, want dat kan ook gevallen zijn, ik weet het niet.

Ik was nu een paar seconden verdwaasd en stond daar. Ik stak mijn boek in een zijzakje van mijn aktentas. Maar die gang is lang, en ik zag de 4 verdwijnen naar de metro. Dat ze wegliepen maakte in mij een vreselijke woede los: ik moest mij wreken voor de vernedering. De man die het mes op mijn keel gezet had MOEST ik hebben, ik was vernederd, daarover ging het. Het is een katteninstinkt, iets dat wegloopt is te pakken. Dat is niet redelijk en verstandig maar zo zit ik ineen, ik dacht alleen aan wraak. In meine Hallen kennt man die Rache! Moby Dick is niet voor niets het grootste boek dat ooit geschreven is. Ik haalde die kerels in op het perron van de metro; op ons perron was niemand, misschien was de vorige metro juist weg, aan de andere kant een paar ouwe mensen, en nog wat volk dat ik niet kon thuisbrengen direct: hoe dan ook, ze waren niet in staat om tussen te komen.

Ik ging naar de man van het mes, en twee kerels, ik denk dezelfden van daarstraks, gingen twintig meter verder staan. Ik zei (schreeuwde plutôt) tegen hem: rend-moi mes cent francs salaud. Ja, een mens zegt al eens iets onder omstandigheden... ou je te fais manger du cochon sale bougnoul, hoe kwam ik erbij, maar gezegd is gezegd. Zijn trouwe maat bleef bij hem staan, die zag er anders niet sale-gueule-achtig uit, ik dacht eerst zelfs dat hij er niet bij hoorde, maar hij had mij wel vastgehouden, ze waren gelukkig alletwee een kop kleiner dan ik. Nu stond ik met mijn rug naar de sporen, en hij tegen de muur, en zijn maat een meter naar links, en die twee anderen tien meter verder. Maar ik zag dat ze verbouwereerd waren dat ik teruggekomen was, dat was nu echt iets dat ze niet gedacht hadden. En er kwam volk op het perron... maar die hielden zich natuurlijk op decameters afstand.

Zijn houding was totaal veranderd: Rend-moi mon argent, zei ik, om iets te zeggen, want ik wist niet eens of hij wel geld van mij HAD, maar dat zal wel (ik kwam DAAR niet voor moet ik zeggen). Ik was ineens onzeker over mijn oorlogsobjectief, waarschijnlijk zou Wesley Clark mij hier goed begrijpen. Ik sloeg onze messenslijper nu één keer goed in zijn gezicht, terwijl ik volop aan het praten was zodat het kereltje dat niet verwachtte (ik ben nog garçon geweest in de Roeland als ik achttien was), en schopte direct daarna naar waar gij nu denkt, maar dat kwam niet echt goed aan. Hij scharrelde wel in zijn zakken en gaf mij honderd frank!... de mijne denk ik, hij zou wel zot zijn als het de zijne waren. Je vis dans la rue, zei hij... Godverdomme, nu voel ik mij nog schuldig straks, maar ja... toch niet helemaal hoor. Of wat denkt gij daarvan? Mijn adrenaline was nogal hoog en ik zei: Je te suivrai jusqu'à Molenbeek salaud. Ik gaf hem nog een paar invectieven mee, en zijn maat, die over dat varkensvlees nogal geagaceerd scheen, wist een slag op mijn tanden te placeren... het valt wel mee alleen bloedde ik een beetje aan de binnenkant van mijn bovenlip.

Nu drink ik een paar glazen wijn en dan begint dat allemaal een beetje te bezinken, maar serieus [naam]: dat is zwaren toebak hoor, een mes op uw keel.

Die twee kereltjes schopten naar mij, zonder schade, ik kon ze alletwee goed zien, de klootzakken, en ik trok mij langzaam terug, op op voorhand voorbereide stellingen. Ik wist er in mijn aftocht nog één gevoelig te raken met mijn schoentip, en ze waren niet meer echt aggressief, en dan, echt waar, wat zijn de vrouwen toch moedig, kwam er een jonge vrouw, beeldschoon allicht maar ik heb haar niet goed kunnen bezien, mij achteruit trekken: die pakte mijn schouder vast en trok! en ze zei dat ik WEG moest, dat ik WEG moest. Er stonden op ons perron, op dat moment misschien vijf jonge gasten, gewoon op hunnen tram te wachten, die mij maar lieten schoppen en slaan in verweer!!! Ik zei haar, terwijl er een soort vrede en verzoening in mij viel die alleen van vrouwen kan komen (klein nadeel van de genootschappen waar ze niet binnenmogen...): il aurait été seul, je l'aurais démoli! Je vois, je sais, zei ze, mais maintenant, fuyez: bijna was het alsof ik [vrouwennaam] tegen mij bezig hoorde op café om 4u 's morgens, twintig jaar geleden. De bougnouls waren nu haastig in een aanrijdende metro gesprongen en ik ben naar mijn trein van halftwaalf gestapt.
EN DAARIN KWAM ER EEN MOOIE, NAAR ONDERWEG BLEEK, LETSE, TWINTIGJARIGE-BLONDE, RECHT TEGENOVER MIJ ZITTEN, in een verder lege wagon, en ze heeft mij haar voornaam gezegd maar ik ben hem vergeten, recht uit Riga, haar eerste buitenlandse reis, en die leende mij haar spiegeltje waarmee ik de schade aan mijn bloedende bovenlip zelf kon zien. Le repos du guerrier.

Allez [naam], tot morgen zeker.

tussen haakjes: die blonde schone, waarvan ik even nog dacht dat het een professional girl was, vertelde mij dat zij was lastiggevallen op het perron, en zij verontschuldigde zich dat zij bij mij kwam zitten, maar ze was bang geworden... ik heb haar, alweer een toeval maar ik kan het ook niet helpen, een paar dagen later in Gent op een middag nog eens gezien met haar (student-)lief, maar ik heb haar niet meer aangesproken.

P.S. de Brusselse flikken hebben mij de dag daarop geëxpliceerd, beter dan ik het zelf had gekund, hoe zo'n overval in zijn werk gaat: twee kereltjes van net geen achttien doen het vechtwerk, en twee ouderen staan op de uitkijk, en komen enkel tussen als het hoogstnodig is (hetgeen de vrouw die mij wegtrok blijkbaar beter in de gaten had dan ik). De Brusselse flikken vonden wel dat mijn actie ok voor één keer was, maar dat ik dat toch beter niet meer herbegon. Ik geef hen gelijk. Al moet ik zeggen dat ik mij achteraf heel goed voelde, héél goed zelfs, terwijl ik met die kwestie in Gent mij veel slechter voelde de dag daarop, want ik was de situatie geen moment meester geweest, en was enkel door een toeval gered.
.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html