Vaderlandse Geschiedenis
.
Iedereen weet dat er zaken zijn die je in gezelschap beter kunt nalaten, of die je tenminste wilt onderdrukken. Flatulentie valt daar zeker onder, maar ook het uitspreken van bepaalde woorden. “Poëzie” is er zo een.
Laat je deze term onverhoeds vallen, in een vrolijk gezelschap, dan ontmoet je blikken waarin medelijden, ontzetting, zelfs afgrijzen en walg te lezen staan. Een Engelsman –ik weet niet meer wie– vergeleek het effect met dat van het woord “god”.
Ik vind dat niet onbegrijpelijk. Het gemoraliseer en de navelstaarderij die tegenwoordig voor poëzie doorgaan kun je een mens niet aandoen. Zelfs een kleine droefgeestige haiku kan al snel te veel worden.
Nu had ik hier nochtans graag een gedicht ter sprake gebracht dat 3944 regels beslaat, en moraliserend van aard is. Bovendien is het een leerdicht, over Vaderlandse Geschiedenis.
Gelukkig werd het door twee verzenmakers geschreven, en niet door wat tegenwoordig zoal voor dichters doorgaat. Meer in de traditie dus van versifiers als bv. Dryden, Pope of Kipling, die ook onpoëtische thema's gebruiken, en woorden en wendingen die nog naar dagelijks brood smaken, en geen sentimentele of geëffemineerde luchtjes afgeven.
Onze twee dichters spreken in hun gedicht overigens niet zelf, maar geven het woord aan prins Willem-Alexander – die u beter zult kennen als de man van de mooie Maxima.
Deze Willem-Alexander is blijkbaar een goede vader, want zijn kinderen vertelt hij voor het slapengaan verhaaltjes uit de geschiedenis van hun land. Immers het onderricht in de scholen, vindt hij, laat wat dit betreft te wensen over, en tenslotte:
Binnen de Staten-Generaal
besloot men zich niet andermaal
met vreemde snuiters in te laten.
Dat was verstandig van de Staten,
want Nederland werd soeverein
en zo behoort het ook te zijn:
men moet niet naar het pijpen dansen
van Duitsers, Engelsen of Fransen.
Laat die zelfingenomen buren
maar mooi hun eigen land besturen –
wij blijven liever ongemoeid.
Wien Neêrlands bloed in d’aders vloeit,
van vreemde smetten vrij, die ziet
zo’n buitenlander liever niet
die onze lakens uit komt delen.
En hier, ondanks mijn officiële
staatkundige onschendbaarheid,
wil ik sub rosa aan je kwijt
(het blijft tenslotte entre nous)
dat ik dat eenwordingsgedoe
hier in Europa niet zie zitten.
Dat Fransen, Duitsers, Belgen, Britten
eenzelfde lijn ooit zouden trekken
is toch te zot en van de gekke!
Want ondanks alle goeie wil
blijft er een wereld van verschil.
Wat hebben Tsjechen en Slowaken
bijvoorbeeld met elkaar te maken?
Of Zevenburgers met Roemenen?
Straks staan de Turken nog voor Wenen
wanneer je ze een vinger geeft!
[…]
Iedereen weet dat er zaken zijn die je in gezelschap beter kunt nalaten, of die je tenminste wilt onderdrukken. Flatulentie valt daar zeker onder, maar ook het uitspreken van bepaalde woorden. “Poëzie” is er zo een.
Laat je deze term onverhoeds vallen, in een vrolijk gezelschap, dan ontmoet je blikken waarin medelijden, ontzetting, zelfs afgrijzen en walg te lezen staan. Een Engelsman –ik weet niet meer wie– vergeleek het effect met dat van het woord “god”.
Ik vind dat niet onbegrijpelijk. Het gemoraliseer en de navelstaarderij die tegenwoordig voor poëzie doorgaan kun je een mens niet aandoen. Zelfs een kleine droefgeestige haiku kan al snel te veel worden.
Nu had ik hier nochtans graag een gedicht ter sprake gebracht dat 3944 regels beslaat, en moraliserend van aard is. Bovendien is het een leerdicht, over Vaderlandse Geschiedenis.
Gelukkig werd het door twee verzenmakers geschreven, en niet door wat tegenwoordig zoal voor dichters doorgaat. Meer in de traditie dus van versifiers als bv. Dryden, Pope of Kipling, die ook onpoëtische thema's gebruiken, en woorden en wendingen die nog naar dagelijks brood smaken, en geen sentimentele of geëffemineerde luchtjes afgeven.
Onze twee dichters spreken in hun gedicht overigens niet zelf, maar geven het woord aan prins Willem-Alexander – die u beter zult kennen als de man van de mooie Maxima.
Deze Willem-Alexander is blijkbaar een goede vader, want zijn kinderen vertelt hij voor het slapengaan verhaaltjes uit de geschiedenis van hun land. Immers het onderricht in de scholen, vindt hij, laat wat dit betreft te wensen over, en tenslotte:
“Dat alles is zoals het is, komt voort uit de geschiedenis”.
Op het punt waar wij zullen invallen, is vader al bij de Tachtigjarige Oorlog aanbeland …en geeft hij zijn kinderen terloops een actuele beschouwing mee, waar wij allen straks in het kieshokje wellicht ons voordeel mee kunnen doen:Binnen de Staten-Generaal
besloot men zich niet andermaal
met vreemde snuiters in te laten.
Dat was verstandig van de Staten,
want Nederland werd soeverein
en zo behoort het ook te zijn:
men moet niet naar het pijpen dansen
van Duitsers, Engelsen of Fransen.
Laat die zelfingenomen buren
maar mooi hun eigen land besturen –
wij blijven liever ongemoeid.
Wien Neêrlands bloed in d’aders vloeit,
van vreemde smetten vrij, die ziet
zo’n buitenlander liever niet
die onze lakens uit komt delen.
En hier, ondanks mijn officiële
staatkundige onschendbaarheid,
wil ik sub rosa aan je kwijt
(het blijft tenslotte entre nous)
dat ik dat eenwordingsgedoe
hier in Europa niet zie zitten.
Dat Fransen, Duitsers, Belgen, Britten
eenzelfde lijn ooit zouden trekken
is toch te zot en van de gekke!
Want ondanks alle goeie wil
blijft er een wereld van verschil.
Wat hebben Tsjechen en Slowaken
bijvoorbeeld met elkaar te maken?
Of Zevenburgers met Roemenen?
Straks staan de Turken nog voor Wenen
wanneer je ze een vinger geeft!
[…]
P.S. Bij een volgende gelegenheid kom ik nog terug op dit leerdicht, en wel met een passage waar zelfs Obama iets aan zal hebben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten