19 juli 2009

Sono anch'io Poeta

.
Atal Bihari Vajpayee is een stokoude maar in zijn land zeer geziene dichter. Zijn naam zal u misschien weinig zeggen, maar deze man was een tijdlang ook minister-president van India. Trouwens nog een andere Indiase premier, Shri Vishwanath Pratap Singh, vorig jaar gestorven, stond als dichter bekend. Deze Shri Singh schilderde bovendien.

Goed, dat is het magische Indië, maar eerste ministers die tegelijk artiest of dichter zijn, komen meer voor dan iemand zou denken.
Om even in Azië te blijven, en meer bepaald in Turkije: hun premier Bülent Ecevit, in 2006 gestorven, was naar het schijnt ook een verdienstelijke poëet.
En destijds in Afrika hadden we Léopold Sédar Senghor, president van Senegal, uitvinder van het begrip négritude, maar tegelijk ook auteur van enkele dichtbundels met mooie titels als Hosties Noires, Chants d'ombre &c.

Er komen mij niet direct andere continenten voor de geest, maar mocht iemand er nog een willen noemen, dan zou dat van de Peruaan Mario Vargas Llosa een slecht voorbeeld zijn – ten eerste omdat die Llosa nooit president of eerste minister is geweest, en ten tweede omdat hij meen ik geen verzen schrijft.

Dichter bij ons, in Europa, zijn er wel goede voorbeelden. De Britse premier John Major heeft in de loop der jaren voor een behoorlijk pak verzen gezorgd. Ik twijfel echter of wij hem hier in dit verband voor vol mogen rekenen want zoals John zelf zei, schreef hij zijn gedichtjes enkel “to combat stress”, en dat diskwalificeert hem toch min of meer, zeker als we weten dat Robert Graves bezwoer dat bij een ware dichter de haren juist ten berge horen te rijzen.*
Václav Havel integendeel mag zeker vermeld worden, want hij maakte meer dan een half dozijn dichtbundels, zij het met titels die wij niet kunnen verstaan.

Nog dichter bij huis hebben we natuurlijk Achiel Van Acker, en laten wij misschien even in het gezelschap van deze man vertoeven.
Ik bezit een bundeltje van hem, twintig fraai gedrukte pagina's, en mijn exemplaar bevat ook een geschreven opdracht: Aan Mej. Maria Rosseels, van harte, A. Van Acker, jaareinde 1962. Ik geef pagina één:

G
ebeden van gebeiteld steen,
Zo rijzen torens om ons heen;
Waarom ze bidden weet niet een.
Drie sterren aan de hemeltrans,
Drie sterren zenden ons hun glans,
Drie sterren bieden ons een kans;
Fortuna schenkt ons mild een blik.
Hij, gij, ik.

Gebeden van gebeiteld steen,
Zo rijzen torens om ons heen;
Misschien is hun gebed er een
Als dit der eindeloze zee
Of van de mens een stille bee,
Het hart vol liefde voor de vree.
Gestameld, twijfelend geklik.
Tik, tak, tik.
Alle twintig gedichtjes eindigen met dezelfde regels Hij, gij, ik en Tik, tak, tik. Een gedurfd procedé, zeker als wij in aanmerking nemen dat het voor een Bruggeling niet meevalt om telkens weer dat Hij, gij, ik te moeten voordragen.

Zelfs komt de eerder genoemde combinatie premier-dichter-schilder hier voor – natuurlijk hoogstens af en toe, maar denken wij aan de jonge Eyskens.
Vandaag hebben wij in ons land misschien niet echt een regering, maar toch zeker een premier, en al schildert die niet, dichten doet hij wel. Herman Van Rompuy maakt evenwel geen echte verzen zoals zijn illustere voorgangers, maar haiku's, onberijmde observaties met enkel een vast aantal lettergrepen per regel. Vijf, zeven, en weer vijf. Het zou nochtans verkeerd zijn om hier van een dichtkunst voor boekhouders te spreken, zoals Heine eens deed. Ik geef een voorbeeldje:

.
Tijd
Het leven is varen
op de zee van de tijd maar
alleen de zee blijft.

Het lijkt mij een verstandige beslissing van onze laatste premier, om niet voor het rijm te kiezen. Hij vermijdt op die manier wat Goethe overkwam.
Goethe had uit de handen van zijn vorst de functie van Geheimrat aanvaard, geen premier dus, maar misschien in de verte vergelijkbaar met minister van Cultuur.
Nu had de gezagsgetrouwe minister Goethe niet enkel vrienden, maar ook vijanden. Dezelfde Heine bijvoorbeeld noemde hem: “een grote man in een zijden rok”. Misschien dacht hij aan het woord van Napoleon aan het adres van Talleyrand: “Tenez, vous êtes de la merde dans un bas de soie !”
Niet kwaad, maar de omschrijving van de journalist en criticus Ludwig Börne** vind ik nog grappiger.
Die noemde Goethe: .“de rijmende knecht”.


__________________

* Graves wilde er wel eens lelijk tegenaan gaan: The reason why the hairs stand on end, the eyes water, the throat is constricted, the skin crawls and a shiver runs down the spine when one writes or reads a true poem is that a true poem is necessarily an invocation of the White Goddess, or Muse, the Mother of All Living, the ancient power of fright and lust – the female spider or the queen-bee whose embrace is death.

The White Goddess
A historical grammar of poetic myth
by Robert Graves
amended and enlarged edition
London, Boston,1961, Faber and Faber

** Ludwig Börne (Löw Baruch) was misschien de bekendste politieke journalist van het begin van de XIXde E. Volgens Martin van Amerongen moest je hem zelfs politicus noemen, niet journalist.
In 1818 begon hij in Frankfurt met het tijdschrift Die Wage, maar al na drie jaar hadden de autoriteiten er genoeg van en verboden ze het blad. In 1830 ging Börne naar Parijs, enthousiast als hij was over de Julirevolutie, en consequent als hij was gaf hij daar een tijdlang La Balance uit.

.

10 juli 2009

100.000 bezoekers

.
Met mijn honderdduizendste lezer wil ik graag een glas heffen!
Dat hij/zij zich ten spoedigste kenbaar wille maken!

6 juli 2009

Geen thuismatch voor Oscar

.
Het Westen en het Oosten kunnen elkaar maar moeilijk begrijpen”, zo begint Oscar van den Boogaard zijn columnpje in De Standaard vandaag, en er zit veel waarheid in die woorden.
Kipling had een dergelijke gedachte eerder. Hij formuleerde die misschien zelfs nog krachtiger en mooier met: Oh, East is East, and West is West, and never the twain shall meet, maar wij moeten bedenken dat Kipling een dichter was, en dat zelfs in halfbakken vorm een waarheid een waarheid blijft en herhaald mag worden.
Laten we eens kijken wat Oscar verder nog weet over het Oosten en het Westen:

In Europa gaan steeds meer stemmen op voor een verbod van de islamitische sluier die de vrouw van top tot teen omzwachtelt. Het zou een mobiele gevangenis zijn. Een teken van onderdrukking. Een belediging voor de waardigheid van de vrouw. Maar is een verbod niet strijdig met het principe van individuele vrijheid? En zou een gesluierde vrouw niet net zo goed kunnen menen dat het westerse ideaalbeeld van de vrouw een keurslijf is dat zij gedwongen is aan te trekken. Onder de boerka's, niqabs en sluiers beleven vrouwen misschien juist een opvallende vrijheid. Ze hoeven zich onder hun mantel van liefde in ieder geval niet te schamen voor dikke benen, brede heupen en hangtieten en ze kunnen denken wat ze willen.

Ja, omzwachtelen klinkt wat mooiig, en zeker ook maniëristischer dan gewoon inpakken of verpakken, maar daar is Oscar eenmaal ook Literator voor.
Ook mooi vind ik dat hij zijn twijfels zo eerlijk onder woorden brengt: ...misschien juist een opvallende vrijheid beleven. En dat hij de conditionalis of voorwaardelijke wijs zo vlot weet aan te wenden: de boerka zou een mobiele gevangenis zijn &c., .zelfs al gebruikt hij deze wijs enkel voor “Oosterse” vrouwen, terwijl voor  hem in de indicatief, de aantonende of stellende wijs, de Westerse vrouw wel degelijk “gedwongen is”.

Lezer!. ik zal niet heel de tekst van Oscar op deze manier bespreken, want daar is de man te langdradig en te dweperig en te slap voor, en tenslotte heeft hier op dit blog al vaak genoeg de eer gehad.
Toch nog een kleinigheid: Oscar meldt ons dat hij een interessant boek gelezen heeft, over harems, en dat daarin nog maar eens bewezen wordt hoe onnoemelijk onwetend het Westen is.
Kunstenaars als Ingres, Delacroix of Matisse mogen dan met plezier haremvrouwen geschilderd hebben, zij gaven ons toch een verkeerd beeld van dat verschijnsel.
De westerse man projecteert in de haremvrouw inschikkelijkheid en de bereidwilligheid van vrouwen om te gehoorzamen.

Hoeveel interessanter zijn niet moslimmannen!
Mannelijke moslimkunstenaars zien de haremvrouwen geheel anders en hebben hen vanaf de achtste eeuw altijd voorgesteld als ruiters op snelle paarden, gewapend met pijl en boog en gekleed in zware mantels. Vrouwen zijn voor hen zelfbewuste vechtersbazen die heel goed weten wat ze zelf verlangen.

Goed, vrouwen –verpakt of onverpakt– zijn zoals men in Gent zegt, Oscar zijne rayon nie. Al belet deze omstandigheid hem niet om ook over het vrouwelijk orgasme zijn licht te laten schijnen.
En zeker, enige afstand van het onderwerp kan bij theoretische beschouwingen geen kwaad en soms zelfs een voordeel opleveren, en over het vrouwelijke orgasme is al heel veel verteld. Zeker is het laatste woord daarover nog niet gevallen. Moeten wij bijvoorbeeld zonder meer aannemen, enkel omdat die man dichter bij zijn onderwerp stond, wat Georges Brassens daarover zong?

Quatre-vingt-quinze fois pour cent,
la femme s’emmerde en baisant.

Laten wij zeggen dat kwantificeren, zeker bij dit soort van onderwerpen, altijd een hachelijke zaak blijft. Maar Oscars gedachten hieromtrent –al worden zij nergens vulgair, of zelfs maar te precies– kunt u, bezoeker, misschien toch beter bij de auteur zelf nalezen.

Voor mij een klein minpuntje van zijn betoog is dat hij wat in mineur besluit:
Aan al deze misverstanden moet ik denken als ik gesluierde vrouwen op straat zie lopen en niet in de ogen kan kijken. Ik weet niet of ze wel zo onderdrukt, ongeëmancipeerd en ongelukkig zijn als westerlingen geneigd zijn te denken.
Zolang ze zwijgen zullen we dat in ieder geval niet weten.

Ik wil het natuurlijk niet hebben over die minuscule grammaticale onachtzaamheid van onze columnist-auteur-dichter-librettist. Op zijn uitstekende gebruik van de werkwoordsvormen wees ik al, en dan plots, aan het eind bijna ...toch nog die foute ellips, waar in één enkel zinsdeel de vrouwen tegelijk lijdend voorwerp zijn, en meewerkend voorwerp.
Te zeggen dat met een kleine toevoeging, zoals “hen niet in de ogen”, of sierlijker nog “haar niet in de ogen kan kijken”, dit probleempje zó was opgelost...
Spijtig, dat wel, maar zulke kleine smet is onbetekenend als wij de allerlaatste zin van Oscar zien. Die is zodanig grappig, dat er niet meteen iemand zal opstaan om hem te verbeteren.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html