De kwestie Tuymans
Of Tuymans mooie tempels opricht zou ik durven betwijfelen, maar als dat toch het geval zou zijn, krijgt hij de steun van Heinrich Heine:
Niets toch is idioter dan dat verwijt van plagiaat, in de kunst is er geen zesde gebod,* de dichter mag overal zijn slag slaan waar hij materiaal voor zijn werk vindt, en zelfs volledige zuilen met uitgewerkte kapitelen mag hij zich toe-eigenen, tenminste als de tempel prachtig is die hij daarmee stut. Dit heeft Goethe zeer goed begrepen en voor hem zelfs Shakespeare. Niets is idioter dan de vereiste dat een dichter al zijn stof uit zichzelf zou trekken; dat zou dan originaliteit zijn. Ik herinner me een fabel waarin de spin met de bij spreekt, en haar het verwijt maakt dat zij voor haar wassen constructie, en voor de honing die zij daarin bereidt, het materiaal uit duizend bloemen bijeenzoekt: “maar ik”, voegt zij er triomfantelijk aan toe, “ik trek heel mijn kunstige web in originele draad uit mezelf”.
Aber nichts ist thörichter als dieser Vorwurf des Plagiats, es gibt in der Kunst kein sechstes Gebot,* der Dichter darf überall zugreifen, wo er Material zu seinen Werken findet, und selbst ganze Säulen mit ausgemeißelten Kapitälern darf er sich zueignen, wenn nur der Tempel herrlich ist, den er damit stützt. Dieses hat Goethe sehr gut verstanden, und vor ihm sogar Shakespeare. Nichts ist thörichter als das Begehrnis, ein Dichter solle alle seine Stoffe aus sich selber herausschaffen; das sei Originalität. Ich erinnere mich einer Fabel, wo die Spinne mit der Biene spricht und ihr vorwirft, daß sie aus tausend Blumen das Material sammle, wovon sie ihren Wachsbau und den Honig darin bereite: “ich aber”, setzt sie triumphierend hinzu, “ich ziehe mein ganzes Kunstgewebe in Originalfäden aus mir selber hervor”.
* “Du sollst nicht stehlen” ist das siebente Gebot. [Ernst Elster]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten