Met behulp van voortdurend herhaalde historische leugens dringt de politieke correctheid zich op. Een daarvan is de mythe van
al-Andalus:
die van een vredevol, open en verdraagzaam moslimrijk. Het is een mooie ideologische constructie zonder veel verband met de werkelijkheid. Hieronder maken de hispanoloog Arnaud Imatz en de grote Spaanse Arabist Serafín Fanjul samen de balans op. Volgens deze laatste spreken de middeleeuwse teksten de hedendaagse lezing compleet tegen.
Serafín Fanjul werd in 1945 in Galicië geboren en is een van de meest prestigieuze Spaanse Arabisten. Deze gewezen directeur van het Spaanse Cultureel Centrum in Cairo, professor Arabische literatuur aan de Universidad Autónoma de Madrid, lid van de Koninklijke Academie voor Geschiedenis sinds 2011,
heeft zijn leven besteed aan de studie van de islam als religieus, sociologisch, economisch en politiek fenomeen. Hij schreef erudiete studies zoals
Las canciones populares árabes en
La literatura popular árabe, en vertaalde Ibn Battuta en Al-Hamadani. Vooral bekend is hij voor de publicatie bij Siglo XXI – de uitgever die in een recent verleden nog emblematisch was voor de socialistische en marxistische denkwereld – van twee essentiële werken:
al-Andalus contra España. La forja de un mito (Andalusië tegen Spanje. Het smeden van een mythe) en
La químera de al-Andalus (Het drogbeeld van Andalusië). Deze twee boeken, die helaas nog niet in het Frans zijn vertaald, slaan het mythische beeld aan diggelen van een verfijnde, vreedzame en gecultiveerde Andalusische samenleving die door christelijke barbaren onderworpen werd, en tegelijk ook de niet minder denkbeeldige hersenschim van een Spaanse moslimwereld waarvan de invloed zich in het Spanje van de eenentwintigste eeuw nog zou laten gevoelen.
Om het werk af te maken heeft Serafín Fanjul onlangs een studie gepubliceerd over de fundamentele rol die de Europeanen hebben gespeeld bij de creatie van het mythische en stereotiepe beeld van een primitief, exotisch en mysterieus Spanje. Het heeft als titel
Buscando a Carmen (Op zoek naar Carmen, Siglo XXI, 2012), een verrassende toespeling op de beroemde neoromantische heldin van Mérimée en Bizet.
Arnaud Imatz : U hebt boeken en vele artikels geschreven om de mythe te hekelen van Andalusië als ‘meest geavanceerde beschaving van de late middeleeuwen’, symbool staand voor het vreedzame en tolerante samengaan van de drie culturen, de islamitische, joodse en christelijke. Verliep het samenleven sereen en harmonieus tot aan de uitdrijving van de morisken,
of was het integendeel door confrontatie gekenmerkt? Moeten we spreken van een symbiose of van een antibiose?
Serafín Fanjul : Een historisch proces dat bijna acht eeuwen heeft beslagen kan men niet als een homogeen geheel bekijken. De maatschappij van al-Andalus in de achtste eeuw is niet die van de tiende eeuw, een tijd waarin de moslims in de meerderheid waren, de Arabische culturele hegemonie een feit was en het christendom sterk achteruitging. Het koninkrijk Granada dat twee en een halve eeuw heeft geduurd (1238-1492), was al evenmin identiek aan het Andalusië van de periode daarvoor. Het ging om een monoculturele samenleving, met één taal en één religie. Een verschrikkelijk intolerante samenleving, uit overlevingsinstinct, want tot aan de zee teruggedreven.
Symbiose en antibiose zijn twee begrippen die onder een idealistisch begrip van de geschiedenis vallen. De promotoren ervan (de filoloog Américo Castro en de mediëvist Claudio Sanchez Albornoz) zijn in wezen neoromantici.
AI : Op welke manier regeerden de moslims over het deel van Spanje dat in hun macht was?
SF : Er was geen permanente confrontatie, maar evenmin ongelimiteerde harmonie en tolerantie: alles hing af van concrete omstandigheden en vooral van het minder of meer overwegend aandeel moslims. Hoe hoger het percentage van deze laatsten, hoe minder tolerant de maatschappij was. De onderworpen gemeenschappen zagen als groep sommige rechten (natuurlijk niet alle) erkend. Een erkenning van groepsrechten, geen individuele rechten, want die zijn nooit op voet van gelijkheid met de moslims gekomen.
AI : Mochten joden en christenen vrijelijk hun cultus onderhouden?
SF : Zij beoefenden hun godsdienst binnen bepaalde restricties en in de grootst mogelijke discretie. Halfweg de negende eeuw was er een christenvervolging in Cordoba, met vele martelaars. De grote anti-joodse pogrom van Granada kwam er in 1066. Maar de situatie werd erger vanaf de twaalfde eeuw, onder de Almohaden.
AI : Had de Arabisch-mohammedaanse samenleving van het schiereiland ‘zich ontdaan van raciale vooroordelen’, zoals de Engelse historicus Arnold Toynbee nog schreef?
SF : Dat is ofwel een uitvindsel van Toynbee ofwel een foute interpretatie bij gebrek aan gegevens. Bernard Lewis en voor hem al Ignaz Goldziher, een van de vaders van het wetenschappelijke oriëntalisme, hebben met talrijke Arabische teksten uit die tijd aangetoond dat etnische criteria courant gebruikt werden; Arabieren van het noorden tegen die van het zuiden, Berbers tegen Arabieren, Arabieren tegen Slaven en tegen moslims van Spaanse origine (zij waren het talrijkst), en vanzelfsprekend allemaal samen tegen de zwarten …en omgekeerd.
AL : Veel Fransen verwarren al-Andalus met Andalusië; kunt u ons uitleggen waarin de twee begrippen verschillen, en zelfs elkaars tegengestelden zijn?
SF : Die verwarring is het werk van Franse reizigers en schrijvers van de negentiende eeuw, en ze is vervolgens herhaald door historici en op den duur namen arabisten en Spaanse historici ze voor hun rekening, in hun ijver om al-Andalus en het hedendaagse Spanje met meer gemak dicht bij elkaar te brengen. De dubbelzinnigheid berust natuurlijk op de fonetische gelijkenis, maar het Spaans maakt een onderscheid tussen ‘andalusi’ (wat afkomstig is uit, of eigen aan al-Andalus) en ‘andaluz’ (wat betrekking heeft op Andalusië als Spaanse regio).
In het Frans lost u de vraag op door enkel ‘andalous’ te gebruiken voor de twee concepten. In het Arabisch duidt 'al-Andalus' heel islamitisch Hispania aan (dus tot aan de Duero-rivier, de noordergrens in de tiende eeuw, ofwel enkel het koninkrijk Granada in de veertiende eeuw). De term Andalucia (Andalusië) wordt in het Spaans enkel gebruikt vanaf de dertiende eeuw. Dat als gevolg van de Castiliaanse verovering van de vallei van de Guadalquivir. Nadien en nog tot in 1833 (datum van de huidige verdeling in provincies), was Andalusië enkel nog het westelijk deel. Het oostelijke Andalusië, het koninkrijk Granada (Granada, Malaga en Almeria) vormde een politiek en administratief afzonderlijke eenheid, zoals de documenten van toen aantonen. Overigens staat in de provincie Almeria het ‘Andalusisch bewustzijn’ erg zwak, ook vandaag nog.
AI : In 1969 heeft Ignacio Olagüe, een paleontoloog die in zijn jeugd nog militant was geweest van de JONS (
Juntas de Ofensiva Nacional-Sindicalista), in Frankrijk een boek gepubliceerd met de suggestieve titel:
De Arabieren zijn Spanje nooit binnengevallen.
Hij hield vol dat de Spaans-Romeinse bevolking de Visigotische bewindvoerders verafschuwde, en de moslimaanwezigheid verkoos, en zelfs wenste. De verovering van 711 was volgens hem enkel een uitvindsel achteraf om de
Reconquista te verrechtvaardigen. Zijn stelling, die in haar tijd zwaar bekritiseerd werd door de mediëvist
Pierre Guichard, heeft nieuwe weerklank gevonden bij de moslims vandaag, en vooral bij de Spanjaarden die zich tot de islam bekeerd hebben. Hoe oordeelt u daarover?
SF : Voor Olagüe ging het om een proces van ‘osmose’ (dat hij zich inbeeldde maar niet bewees), een volkomen vrije adhesie van Hispania aan de islam, terwijl nog nooit één land zich op zo’n poëtische manier achter de islam heeft geschaard. Het is een absurde aanspraak die dichter bij de literaire fictie dan bij de geschiedenis staat. Hij trekt een enorme conclusie op basis van enkele echte feiten zoals de godsdienstige roerselen, de verdeeldheid in de Visigotische tijd, of nog het ontbreken van Arabische documenten uit de tijd van de verovering. De eerste Arabische kroniek die over het evenement handelt, is die van Ibn’Abd al-Hakam, en zij stamt inderdaad van anderhalve eeuw later. Maar nu heb ik net een boek gepubliceerd over de mozarabische
Kroniek van 754, en zowel in deze als in de kroniek van 741 (beide in het Latijn geschreven door christenen die in het islamkoninkrijk leefden) wordt er nauwkeurig verslag gedaan van de islamitische verovering en de allesbehalve vreedzame effecten daarvan.
AI : Een halve eeuw terug heeft Fernand Braudel uitgelegd dat Spanje in 1609 de morisken had verdreven, de laatste vertegenwoordigers van de moslimbevolking in Spanje, omdat het hier ging om een minderheid die niet te assimileren viel, die zich tegen elke vorm van integratie verzette, en waarvan de banden met de toenmalige vijanden bekend en bewezen waren. Meer recent heeft de historicus Philippe Conrad dat nog aangetoond in zijn Histoire de la Reconquista (1999). Deelt u die zienswijze?
SF : Absoluut! Braudel heeft dat met grote scherpzinnigheid opgemerkt: de verdrijving kwam er omdat assimilatie van de morisken een onmogelijkheid was. Hun verstandhouding met de Turkse en Berberse piraten is meer dan bewezen. Van hun kant bekeken was die trouwens normaal en logisch. Maar ze spanden ook samen met Engeland en het Frankrijk van Hendrik IV, dat toen een vijand van Spanje was. De morisken die zich in de Béarn hadden gevestigd onderhielden contacten met de hugenoten. Na zijn bekering tot het katholicisme, vroegen in 1602 de morisken Hendrik IV om hulp, en in ruil boden zij aan om in Spanje op te treden als een ‘vijfde kolonne’.
Meerdere Franse agenten drongen door tot in Valencia. Onder hen was Jean
sieur de Panissault,
vermomd als koopman. Later, op 23 april 1605, werd Paschal de Saint Estève
gevangen genomen, en hij onthulde in detail de intriges die op touw werden gezet.
Louis Cardaillac, de grote Franse specialist van de morisken, heeft duidelijk aangetoond dat de vrees van de Spanjaarden gegrond was.
AI : Een van de gemeenplaatsen van de moderne geschiedschrijving is dat het verval van Spanje te wijten was aan de uitdrijving van de joden en morisken. U integendeel schrijft dat de politiek-religieuze eenmaking heeft voorkomen dat het land wegzonk in gruwelijke interne conflicten zoals andere landen die kenden. Als agnost en voorstander van de lekenstaat, onderstreept u, en ik citeer u nu, dat Spanje ‘Europees territorium is… met ontelbare wortels in de Neolatijnse wereld, en gekenmerkt door een eeuwenoude predominantie van het christendom’. Is volgens u een relatief homogene cultuur een noodzakelijke voorwaarde voor een vreedzame samenleving?
SF : De uitdrijving van de joden had plaats in augustus 1492, en op elk gebied kwam de Spaanse ‘grote sprong voorwaarts’ pas daarna. Denken we aan de ontdekking van Amerika, de felle doorstoot in Italië, of nog aan de politieke en militaire hegemonie in Europa die anderhalve eeuw duurde, en aan de literaire Gouden Eeuw.
De morisken hadden in twee streken een bepaald economisch belang: Valencia en Aragon, vooral dan op het gebied van de tuinbouw – zie de werken van
Henri Lapeyre of
Julio Caro Baroja. Veeleer is het verval begonnen bij de ontvolking, door het lichten van troepen, en door emigratie en epidemieën, verhoging van de belastingen en de enorme militaire uitgaven in Europa. Multiculturalisme is een mooie utopie zonder enig verband met de realiteit: grotere gemeenschappen zullen altijd de neiging hebben om de kleinere te absorberen, en de weerstand van deze laatsten zorgt voor wrijvingen. De recente voorbeelden van Joegoslavië of Libanon zijn duidelijk genoeg, en de vlucht van één miljoen – van de anderhalf miljoen – christenen uit Irak na 2003 is dat niet minder. De religieuze leiders van al-Andalus hebben altijd de totale islamisering nagestreefd, en er waren massale uittochten van christenen naar het noorden, tot in de twaalfde eeuw, zoals die er daarna waren van de morisken naar Noord-Afrika.
AI : Is het waar dat ook koning Alfons X,
– die door de moderne progressisten gecanoniseerd is, want zij zien in hem het archetype van de verdraagzaamheid en de kampioen van het vreedzame samengaan van de drie culturen – de houding van de joden en mohammedanen van zijn tijd veroordeeld heeft?
SF : Het grote wetgevend compendium van Alfons X,
Las Siete Partidas, is veelzeggend wat betreft de toestand van onderwerping en ‘horigheid’ die de hunne was. Zij waren eigendom van de koning, en als dusdanig moest men hen respecteren. Dit wetgevend corpus geeft het soort restricties en straffen aan, waaraan zij onderhevig waren.
AI : Sinds enkele jaren is er een zekere belangstelling gekomen voor het thema van de aanwezigheid van gevluchte morisken in Amerika. Hebben zij een beduidende rol gespeeld bij het avontuur en de verovering van de Nieuwe Wereld?
SF : Neen! Hen was het verboden te emigreren naar die gebieden. Sommigen slaagden er toch in, maar hun aanwezigheid betekent maatschappelijk niet zoveel, aangezien het om extreem kleine aantallen gaat, verspreid dan nog, en ze hun gedrag verheimelijkten. Anderzijds was het veel logischer om naar Noord-Afrika te vluchten om zich van de Spaans-katholieke verdrukking te ontdoen. Dat deden ze dan ook, eerder dan zich aan een lange en gevaarlijke reis te wagen, en vervolgens toch onder Spaans gezag te blijven. Hieromtrent heb ik in de archieven van Spanje en Amerika die ik heb geraadpleegd tijdens mijn opzoekwerk, nooit ook maar enkele betekenisvolle gegevens gevonden.
AI : Men hoort wel zeggen dat de Spanjaarden erfgenamen zijn van de Arabisch-islamitische cultuur, die meer dan zeven eeuwen in Spanje aanwezig was. Sommigen gaan zelfs zover te beweren dat de Spanjaarden halve Arabieren zijn. Wat antwoordt u daarop?
SF : Dat is een literaire fantasie van de reizigers van de negentiende eeuw, die naderhand werd opgepikt door het politieke ‘Andalusisme’ dat eropuit was een exotische herkomst te vinden, verschillend van die van alle andere Spanjaarden. Zonder een op zich staande eigen taal, en zonder nationalistische lokale bourgeoisie, moesten zij wel ver in de geschiedenis teruggaan om de stichtingsmythen van de ‘Andalusische Natie’ hecht te maken. Dat is niet het geval in andere streken van Spanje.
AI : Dat er in het Spaans een woordenschat met Arabische wortels voorkomt, is dat geen zwaarwichtig argument voor de thesis van de Arabisch-islamitische erfenis? Wat is er ingebeeld en wat is er echt aan deze linguïstische invloed?
SF : In de fonetiek, de prosodie, de morfosyntaxis van het Spaans zit niets Arabisch. Niets! In de levende woordenschat resteren er nog 450 woorden die echt gebruikt worden, al zijn er ongeveer 950 etymonen, stamwoorden die met hun afgeleiden samen een totaal van 3000 woorden vormen, waar nog ongeveer 2000 plaatsnamen aan toegevoegd moeten worden. Dat is naar verhouding heel weinig, zeker in aanmerking genomen dat het gaat over een vocabularium dat verwijst naar middeleeuwse technieken – landbouw, wapens, bouwwerken – die intussen vervangen werden of flink op hun terugweg zijn. Ook bestaat er geen woordenschat van Arabische oorsprong met een spirituele of abstracte betekenis, wat zeer veelzeggend is. Maar de woordenschat is het meest vlottende en minst bepalende deel in het karakter van een taal.
AI : Op de terreinen van voeding, kledij, volksfeesten, muziek – meer bepaald de
cante jondo flamenco – en topografie, toont u met een verpletterende eruditie aan dat een Arabisch-islamitische oorsprong marginaal is, en Latijns-Germaanse en christelijke verwantschappen absoluut de overhand hebben. Hoe bekijkt u de overvloed aan historische romans, met intriges die in het middeleeuwse Iberische schiereiland spelen, en die bulken van de historische fouten en de hispaniserende clichés?
SF : Die mode wordt aangemoedigd door de economische belangen van de uitgevers. Maar de televisieproducties zijn nog slechter.
AI : Is in het – al te vaak miskende – aandeel van Spanje in disciplines als de kosmografie, de aardrijkskunde, de geneeskunde, de exacte wetenschappen, de botanica, de linguïstiek en de filosofie, is daar de bijdrage van de Arabisch-mohammedaanse intellectuelen wezenlijk of bijkomstig?
SF : Het aandeel van de wetenschappers van al-Andalus was zeker belangrijk, vooral in het doorgeven van de kennis van de Perzen, Indiërs en van de Griekse oudheid, die langs verschillende wegen tot Europa zijn gekomen, waaronder die van al-Andalus.
AI : De mediëvist
Sylvain Gougenheim heeft de thesis op losse schroeven gezet, volgens welke de mohammedaanse wereld in de middeleeuwen een fundamentele rol zou hebben gespeeld in de overdracht van de Griekse wetenschap en filosofie naar het westen. In zijn boek
Aristote au Mont-Saint-Michel: les racines grecques de l’Europe chrétienne, heeft hij aangetoond dat het belang van de directe Latijnse vertalingen sterk onderschat is, wat hem de smaad heeft opgeleverd van de politiek correcte meestercensoren. Waar plaatst u zichzelf in dat debat?
SF : Dat boek van Gougenheim is voortreffelijk, goed gestructureerd, magnifiek gedocumenteerd, en precies dat heeft pijn gedaan. Aangezien hij met historische argumenten moeilijk tegen te spreken is, neemt men zijn toevlucht tot persoonlijke aanvallen. Een van ouds bekende methode! Hij geeft blijk van grote moed – vandaag is dat trouwens onontbeerlijk – door taboes en gesacraliseerde routine-oordelen ter discussie te stellen. Onderzoek en meningen moeten vrij zijn. Men mag ze niet onderwerpen aan de tirannie van het politiek correcte, een complex dat ons vanuit Amerikaanse universiteiten is komen aanwaaien en dat tot de vrije meningsuiting zelf verstikt. Dat doet toch de deur dicht!
AI : U hebt een opzienbarend artikel geschreven in een van de grote Madrileense kranten, met als titel: ‘Ik wens geen dhimmi te zijn’. Wat precies bedoelde u?
SF : Heel eenvoudig dat ik mijn kinderen of kleinkinderen niet wil zien leven zoals de christenen in het Cordoba van de negende eeuw leefden. Alhoewel, laat me dat zeggen, ik niet meen dat zoiets op een dag te gebeuren staat, want – met al hun gebreken – de Europese samenlevingen zullen dat niet toelaten.
AI : Is het niet zo dat vandaag de scholen in de Maghreb een bijna paradijselijke kijk op al-Andalus opdissen, en dat de Spaanse christenen als usurpators worden voorgesteld?
SF : Ja, zo is het! En in de schoolboeken in Tunesië gebeurt dat nog enigszins discreet, maar in die van Marokko gaat het er extremer aan toe, met een veel hevigere nationaal-chauvinistische dweepzucht. Heel de geschiedenis door heeft het Iberisch Schiereiland talloze invasies ondergaan, sommige gevolgd door een massieve acculturatie. De Arabisch-mohammedaanse was er een van, en de Reconquista – om de traditionele terminologie te gebruiken – was er een andere. Dit gezegd: sinds de dertiende eeuw maken Cordoba, Sevilla, Cadiz enzovoort deel uit van Spanje, en hun bevolking is 100 procent Spaans. Ze als usurpatoren afschilderen is gekheid.
AI : Wat zijn volgens u de factoren die de opgang van de islam bij het begin van de eenentwintigste eeuw verklaren?
SF : De grote demografische explosie, de controle over de petroleum en over enorme kapitalen op de financiële markten door enkele islamlanden – die juist niet democratisch zijn – de zelfvernietiging van het Europese imperialisme, dat aan zijn bestaan eigenhandig een eind heeft gemaakt, ook al heeft het na de Tweede Wereldoorlog druk ondervonden van de Verenigde Staten. Voegen we daaraan toe dat het Arabisch nationalisme en islamisme, dat logischerwijze expansie zoekt, grote openliggende plekken in beslag heeft genomen. Dat is geen waardeoordeel, maar eenvoudig een beschrijving.
AI : Is de gemeenschap van de moslims, de ‘oemma’ helemaal verdeeld of relatief eendrachtig?
SF : Als het over essentiële zaken gaat is de eendracht van de soennieten totaal, al zijn er vanwege de grote geografische spreiding culturele substraten en adstraten, of wat bijkomstige details aangaat varianten al naar de juridische scholen, de madahib.
AI : Bestaat er een gematigde islam en een radicale islam?
SF : Alles hangt af van wat je onder ‘gematigd’ verstaat. Als het betekent dat iemand in alle gemoedsrust toelaat dat zijn dochter met een christen of een atheïst trouwt, en hij het even natuurlijk vindt dat een andere moslim de islam vaarwel zegt, of als hij voor alle religies het recht verdedigt om waar dan ook op de planeet bekeringswerk te doen, dan hebben we te maken met een gematigde die zijn eigen overtuiging beleeft zonder de anderen te hinderen. En dat geldt voor de gelovigen van alle godsdiensten.
AI : In 2010-2011 hebben de grote westerse media – over het algemeen met enthousiasme – de ‘democratische revoluties van de Arabische Lente’ begroet. De beweging van de ‘indignado’s’, die jonge protesteerders die op de voornaamste pleinen van Spanje hun tenten opsloegen, beriep er zich expliciet op. Houdt de ‘Arabische Lente’ nieuwe perspectieven in voor de mohammedaanse wereld, en van de weeromstuit voor Europa?
SF : Die verontwaardigde jongelui – overigens niet altijd zo jong – hebben niet het minste idee van wat het is te leven in een moslimland. Diegenen die een politieke vorming hebben, zijn gewoon anarchisten en extreem-linkse communisten, maar de meerderheid van die ‘indignado’s’ zijn fils à papa’s die zonder echte doelstellingen revolutietje spelen. Ze gebruiken en misbruiken vage begrippen – rechtvaardigheid, liefde, vrede, solidariteit enzovoort – of volmaakt lege leuzen. Ze zijn zelfvoldaan want ze trappen open deuren in, maar wat hen ontbreekt zijn bérgen lectuur over de sociale en revolutionaire strijd in Europa, al vanaf de Franse Revolutie, tot aan de Russische, met en passant nog de Duitse van 1848. Als ze al politieke doelstellingen hebben, zelfs vage, dan staan ze lijnrecht tegenover het islamisme, dat de katalysator is geweest – dat wordt almaar duidelijker – van de volksopstanden die de journalisten welwillend met de naam ‘Arabische Lente’ hebben bedacht. De nieuwigheid voor de Arabische wereld is dat het islamisme sterker en sterker wordt. En dat is verontrustend.
Een ingekorte versie van dit onderhoud verscheen in de Nouvelle Revue d’Histoire nº 62, sept-oct. 2012.