31 mei 2017

Over tomatenpuree, of mooier gezegd: over concentré de tomates


Iedereen zal over Le Monde Diplomatique denken wat hij wil, maar ik lees dat blad altijd met veel smaak, tegenwoordig zelfs met meer smaak dan The New York Review of Books. Deze maand gaat het op hun voorpagina over tomaten. En misschien wist iedereen het onderstaande al allemaal, maar voor mij was het nieuw:

De gehele mensheid eet industriële tomaten. In 2016 werden 38 miljoen ton van deze groente/vrucht,* ongeveer een kwart van de totale productie dus, omgezet in concentraat ofwel geconserveerd.

*Le Monde Diplomatique houdt van precisie, en de auteur Jean-Baptiste Malet licht dus in een voetnoot toe: Voor botanici is de tomaat een vrucht. Voor douaniers een groente.

Als sinds hun verschijning in de XIXde eeuw in de Verenigde Staten, strijden Campbells' blikje tomatensoep en de rode flacon van Heinz –waarvan er wereldwijd jaarlijks 650 miljoen eenheden verkocht worden– met de Coca-Colafles om de titel van symbool van het kapitalisme. Slecht bekend is het feit dat in de geschiedenis van de massaproductie deze twee artikelen de automobiel zijn voorafgegaan. Nog voor Ford auto’s assembleerde op montagebanden, fabriceerden de bedrijven van Heinz in Pittsburgh in Pennsylvanië conservenblikjes bonen in tomatensaus, op productielijnen waar taken als het felsen van die blikjes geautomatiseerd waren. Foto’s van 1904 laten werkneemsters in uniform zien, die bij Heinz aan productielijnen werkten: de flessen ketchup lopen op een rail.

Ik heb lange jaren de uitspraak van Kid Karbonkel in Bibbergoud (1949, album van 1950) voor een typisch Amerikaanse overdrijving gehouden, maar nu weet ik wel beter.





25 mei 2017

Uit "Causeur": Ik heb me in Macron vergist


Niet dat ik alles geloof wat de auteur hier schrijft, maar hij is wel grappig, en dat op zich is al een verademing voor een arme Vlaming:


Ik heb me in Emmanuel Macron vergist
Pragmatisme komt bij hem vóór ideologie
Alain Nueilromancier

Erkennen dat men zich heeft vergist is helemaal geen schande. Integendeel, het is een bewijs van morele en intellectuele waardigheid. Waarom zijn voorbeelden van dergelijke bekentenissen dan zo schaars? Waarom kwam er nooit een schuldbekentenis van Lionel Jospin en van alle weldenkende papagaaien die jarenlang kletspraat hebben verkocht over moslims die even makkelijk in Frankrijk zouden integreren als de Polen-Italianen-Portugezen-Spanjaarden? Als ik mijn geheugen doorzoek, vind ik hoogstens enkele nogal zwakke voorbeelden.
“We hebben een heilige verbrand!” zouden de Engelse soldaten hebben uitgeroepen toen ze Jeanne d’Arc in rook zagen opgaan. Dat waren soldaten, geen rechters of aanvoerders. De katholieke kerk heeft Galileo gerehabiliteerd, en vergiffenis gevraagd omdat zij de joden godsmoordenaars noemde. Dat was eeuwen later. Lodewijk XIV heeft aan zijn achterkleinzoon, de latere Lodewijk XV bekend dat hij te krijgszuchtig was geweest, wat ons een welvarende en vredevolle achttiende eeuw heeft opgeleverd. Hier ging het om een stervende koning die zich voorbereidde op een paar kwade momenten voor het goddelijk tribunaal, en die oefende in het biechtspreken.
Zodra men een zeker gezag bezit, of dat nu intellectueel, moreel of politiek is, wordt het moeilijk om een beoordelingsfout te bekennen, ja zelfs onmogelijk. Het publiek zal dan zeggen: aangezien Lionel Jospin zich wat betreft de moslimimmigratie zwaar heeft vergist, kan hij zich in elk oordeel of elke politieke beslissing vergissen. Laten we nooit nog voor hem stemmen. Je fout bekennen is mooi, maar gaat ten koste van je geloofwaardigheid. Ik bezit geen gezag van welke aard ook, en kan dus met een gerust hart zeggen: ik heb me vergist in Emmanuel Macron.

Het is helemaal geen schande te erkennen dat er een uitzonderlijk man is opgestaan
Hij besefte zeer goed dat de kwaliteiten die men moet gebruiken om als president van de Republiek verkozen te worden, niet die zijn die men moet tentoonspreiden eens men aan de macht is. Ik heb de spot gedreven met de tv-predikant Macron, en met zijn befaamde “hartstochtelijk houd ik van jullie”, en ik had ongelijk. Er was nood aan vereenzelviging en affectie bij een volk dat gebroken was door massale werkloosheid (een angst die openlijk uitgeschreeuwd werd), en tegelijk door het almaar duidelijkere vooruitzicht op zijn etnische vervanging (een verzwegen angst, verdrongen, en des te wreedaardiger omdat er een verbod rust op het uitspreken ervan). Dat “noch links noch rechts” stemde me sceptisch. Links en rechts is een politiek feit, even onveranderlijk als koud en warm op een thermometer, en bij om het even welk onderwerp speelt het. Overbevolking van de gevangenissen: rechts beveelt de bouw van nieuwe strafinrichtingen aan, links verkiest de gevangenen los te laten, met rond de pols mooie armbandjes die men eventueel door Rolex kon laten ontwerpen.
Ik had ongelijk: die tegenstelling naar het achterplan verwijzen is een uitstekend idee. Ik heb een hekel aan de journalistieke aanduiding “het volk van links”, met als tegenhanger domweg “het volk van rechts”. Dat soort uitdrukkingen moest strafbaar zijn want volgens de Grondwet is er enkel het Franse volk. De aanhangers van Marine Le Pen herhaalden dat rechts zonder enig succes was uitgeprobeerd, dat links geprobeerd was met een nog bedroevender resultaat, en dat er bijgevolg niets anders opzat dan Front National te proberen. De slimme zet van Macron bestond erin om “noch links, noch rechts” te vervangen door “zowel links als rechts”, wat goed tot uiting komt in de samenstelling van de nieuwe regering.
Erkennen dat er een uitzonderlijk man is opgestaan is helemaal geen schande. Maar wat is het pijnlijk, pijnlijker nog dan erkennen dat men zich vergist heeft…
Ook hiervan zijn er weinig voorbeelden te vinden. Antonius die beseft dat Octavianus sterker is dan hij, en zich in de Egyptische woestijn door een soldaat laat doodsteken, Salieri die inziet dat Mozart een muzikaal genie is van een heel ander formaat dan hijzelf, en daarom diens succes bevordert, in weerwil van de legende die Poesjkin verspreidde. Talleyrand die de grootte van Bonaparte beseft en zich bij hem aansluit.
Snel aansluiting zoeken bij succes is niet noodzakelijk opportunistisch, hier speelt ook helderheid van geest. De Franse mentaliteit is gewoonlijk bijtend en spottend, en het valt haar moeilijk om de superioriteit van mensen te erkennen. De Franse humoristen krijgen het nog moeilijk als ze willen spotten met Emmanuel Macron: hij is knap, hij is intelligent, hij is energiek. Gelukkig blijft er nog Brigitte, anders kwamen ze binnenkort om van de honger. En wat meer is, Macron heeft het geluk dat hij een buitengewone, een exceptionele mentor heeft gehad: François Hollande. Bij wat voor kwestie ook, volstaat het om net het omgekeerde te doen van wat de ex-president deed, om de goede beslissing te nemen.
De ministers van de ene putten zich uit in kletspraatjes over de jongste ministerraad, de ministers van de andere zwijgen. Als ik eens wil lachen dan haal ik me de hoogst vermakelijke zin voor de geest die bij Davet en Lhomme te vinden is: «Emmanuel Macron, c’est moi». De gebochelde boze heks uit de Schone Slaapster [Charles Perrault] kijkt in de spiegel, en ziet er de Joconda.

Hij leert snel
Maar het wordt nog interessanter: de vogel Macron, met zijn schitterende verentooi [La Fontaine: voor declamatie van deze fabel moet u hier zijn] kondigt het einde van de politieke correctheid aan, even stellig als de duif met het olijftakje in haar bek het einde van de Zondvloed aankondigde. [Genesis 8:11 En de duif kwam tot hem tegen den avondtijd; en ziet, een afgebroken olijfblad was in haar bek; zo merkte Noach, dat de wateren van boven de aarde gelicht waren.]
Pragmatisme is de zekerste moordenaar van de ideologie. De ideologie beveelt ons migranten op te vangen en ze over heel Frankrijk te verspreiden zodat ook de meest afgelegen dorpjes eindelijk de geneugten van de multicultuur kunnen smaken. Pragmatisme vertelt ons dat dit heel duur betaald zal worden, en voor spanningen zal zorgen in de laatste nog resterende inheemse buurten. Pragmatischer is het om de boten in de zee-engte van Sicilië tegen te houden, en ze goed en wel naar een haven in Libië terug te brengen, zoals de Australiërs dat doen met de migranten die van Indonesië komen.
Het eerste werk van de regering Philippe zal zijn om de zeer lelijke ballonnen af te laten die de CGT in al haar betogingen meedraagt, die grote opblaasbare ballonnen die het hinderlijke immobilisme aanschouwelijk maken waar deze organisatie voor staat, toegewijd als zij is aan de voortzetting van de massawerkloosheid.
Maar vroeg of laat zal zich de kwestie van de identiteit stellen aan de briljante ploeg van president Macron. Dan zal het pragmatisme onze nieuwe dirigenten woorden influisteren die door de ideologie totaal verboden waren, woorden waar een vloek op rustte toen links, of een verdwaasd rechts aan de macht was, geheime taboewoorden zoals “gedaan met de familiehereniging”, of “gedaan met staatsburgerschap op grond van het geboorteland” (het zou van veel pragmatisme getuigen om dat eerst in Mayotte en Guyana te doen, de juristen vinden wel een middel), of zelfs, wie weet “voorlopige opschorting van de Schengenakkoorden”, die verschrikkelijke woorden die men enkel in de intimiteit van de slaapkamer durft te fluisteren.
Bij de hevigste critici van Emmanuel Macron zitten er mannen waar ik bewondering voor heb, zoals Ivan Rioufol of Alain Finkielkraut. Maar ik meen dat zij zich vergissen als zij denken dat een staatsman vastzit aan de stellingen die een kleine sluwe arrivist verdedigde om verkozen te raken. De Franse kolonisatie was een “misdaad tegen de mensheid” naar het schijnt, maar de afstammelingen van de slachtoffers die naar Frankrijk zijn gekomen, zijn in de nieuwe regering nauwelijks vertegenwoordigd.
De kleine Emmanuel is snel van begrip mag je zeggen, en hij zal het nog ver brengen als hem onderweg niets kwalijks overkomt [voor het mooie Franse gezegde “si les petits cochons ne le mangent pas” vind ik niet meteen een equivalent]. De avond van 7 mei, op het binnenplein van het Louvre heeft hij de Marseillaise gezongen met de rechterhand op het hart, en toen heeft een welwillende vriend hem nog moeten influisteren dat dit een puur Amerikaanse geste was, en die vergissing heeft hij sindsdien nooit meer gemaakt.
Het doek valt over de tragikomedie van deze presidentsverkiezing van 2017, die ons door het hele gamma van sterke emoties heeft gejaagd. Laten we zonder wrevel of rancune een applaus geven aan de jeune premier: hij heeft het er goed afgebracht.

12 mei 2017

Gisteravond in de salons De Boeck


Voorstelling van het boek Franse Revolutie en Engelse Traditie, een bloemlezing uit Edmund Burkes "Reflections on the Revolution in France", van een inleiding voorzien door Theodore Dalrymple. Ik mocht even toelichten:

Antwerpen, 11 mei 2017
Goede avond dames en heren, en welkom.
Karl Drabbe heeft duidelijk geen winterslaap gedaan want met zijn uitgeverij Doorbraak brengt hij in snel tempo het ene interessante werk na het andere uit. En hij vroeg mij, als vertaler van zijn jongste boek, om bij wijze van inleiding hier even de auteur ervan te situeren. Dat probeer ik kort te doen:
Giacomo Casanova werd geboren in 1725 en stierf in 1798. Hij besloeg dus een flink stuk van de achttiende eeuw, en dat was zoals we weten de tijd van de grote namen van de Verlichting. Welnu Edmund Burke leefde van 1729 tot 1792 en was dus een bijna exacte tijdgenoot. Een Dubliner die na zijn rechtenstudies naar Londen was getrokken. In 1789, op het moment dat de Bastille werd bestormd, was hij dus al zestig en had hij er een lange carrière opzitten. Eerst als politiek raadgever van de markies van Rockingham – wij zouden nu zeggen dat hij de speechschrijver, of woordvoerder van de eerste minister was.
Hij werd ook parlementslid, en nochtans was een politieke rol niet zijn oorspronkelijke bedoeling, want hij was naar Londen gekomen om zijn geluk te beproeven als schrijver en essayist, niet eens als jurist.
En dat lukte hem bijzonder goed want nog voor zijn dertigste verwierf hij grote faam met A philosophical Enquiry into the Origin of our Ideas on the Sublime and the Beautiful. Mooi en subliem, je hoort al dat dit essay niet over politiek gaat.
In de besloten Literary Club van Doctor Johnson, de beroemde auteur en lexicograaf, werd hij met open armen ontvangen. Dat was een heel select gezelschap – van literatoren uiteraard, zoals bijvoorbeeld Oliver Goldsmith (nog bekend van The Vicar of Wakefield), maar er waren ook schilders als Joshua Reynolds, de Corsicaanse generaal Paoli, een Shakespeare-acteur enzovoort.
Mannen allemaal, dat spreekt, geen vrouwen: we zijn in Londen, niet in Parijs.
Burke was aangenaam gezelschap, en zijn conversatie vaak grappig. En hij wist ook zijn tegenstanders te waarderen. De schrijfstijl van Voltaire bijvoorbeeld, die in zowat elk opzicht zijn tegenbeeld was, die stijl beoordeelde hij gunstig: ‘Niemand heeft ooit blasfemie en obsceniteit zo mooi samengebracht.’ En Johnson zelf, zo lezen we bij diens biograaf Boswell, zei over Burke dat – als iemand samen met hem nog maar vijf minuten onder een afdakje voor de regen zou staan schuilen, hij al overtuigd zou zijn dat hij nooit in zijn leven een interessantere man had ontmoet. Dr. Johnson stond er niet om bekend dat hij veel complimenten uitdeelde, maar van Burke zei hij nog dat die de enige man was waarbij hij in discussies altijd op de tippen van zijn tenen moest staan.
Politiek was Burke een Whig, een liberaal, en in het Parlement noemden vriend hem vijand hem de beste spreker. Hij verdedigde daar de Amerikaanse kolonisten, hij vond de Indië-politiek van de regering onmenselijk, hij kantte zich tegen de slavernij enzovoort. Allemaal standpunten die tegenwoordig niet meteen voor conservatief doorgaan. Wel was hij overtuigd dat er een erfelijke monarchie moest blijven bestaan. Van een goddelijk recht op de troon wilde hij nochtans niet horen, en evenmin van goddelijk of kerkelijk rechtsgezag. Zowel monarchie als wet en kerk waren namelijk menselijke instellingen.
Zijn beroemdste boek vandaag is natuurlijk Reflections on the Revolution in France, en daarin zegt hij dat de Franse monarchie en de adel zich te buiten gingen aan excessen. Er kunnen omstandigheden zijn die ‘een gematigde weerstand, laten we zeggen een civiele of wettelijke weerstand rechtvaardigen’. Hervormingen waren nodig in Frankrijk, maar die hervormingen moesten geleidelijk tot stand komen. Zijn grondhouding definieert hijzelf als ‘anti-jacobinisme’. In Europa en Amerika waren vele intellectuele grootheden enthousiast over de revolutie, Franklin, Jefferson, Goethe, Schiller, Kant. Al bekoelde hun geestdrift snel. In Engeland waren de dichters Coleridge en Wordsworth de revolutie aanvankelijk ook genegen, evenals zijn partijgenoot Charles James Fox, eerste minister – er bestond bij de Whigs blijkbaar een tendensrecht.
Niet zo Burke dus, die zoals gezegd de weg der geleidelijkheid verkoos boven revolutie, en die de gruwelen voorzag die nog zouden volgen, evenals trouwens de militaire dictatuur. Hij geloofde dat een revolutie in een uur meer kon afbreken, dan wat in een eeuw was opgebouwd.
Burke heeft grote invloed uitgeoefend op latere denkers. De belangrijkste onder hen is wel de diplomaat Joseph de Maistre, die een generatie na hem kwam en in Sint-Petersburg zijn standplaats had, als ambassadeur van het koninkrijk van Sardinië. Maistre noemde Burke «l’admirable Burke», en als die zegt dat er in het politiek bedrijf geen abstracte ‘metafysische’ regels kunnen gelden, maar dat de traditie haar rechten heeft, dan treedt Maistre hem volmondig bij. Traditie kan enkel gezag hebben als de pure rede haar limieten erkent, een gedachte die heel centraal staat ook bij Burke. Maistre schrijft dat hervormingen nooit mogen vertrekken vanuit ideale stelsels, «des théories idéales», maar moeten uitgaan van de verborgen, interne eigenschappen van een samenleving, zoals die in de loop der tijden zijn gegroeid, «par le bon sens antique et l’instinct machinal de chaque peuple». Ook dit kon uit de pen van Burke zijn gekomen. Al volgt Maistre Burke niet altijd: als katholiek veroordeelt hij bijvoorbeeld de Glorious Revolution die met haar protestantse vrijheid Engeland veel heeft gekost, en met name het ware geloof, «la foi, c’est-à-dire tout».
Nu wil ik tot slot nog iets zeggen over het vertalen zelf, maar dat kunt u ook in het boek lezen in mijn verantwoording daar. Ik citeer even William Hazlitt, een schitterende essayist en stilist die Burke bewonderde, al verwierp hij veel van zijn denkbeelden. In 1807, dus vijftien jaar na Burkes dood schreef die:
‘Hij is de meest poëtische van onze prozaschrijvers, en tegelijk ontaardt zijn proza nooit in de pure verwijfdheid van poëzie. Altijd is het zijn betrachting te overweldigen, eerder dan te behagen, en bijgevolg offert hij schoonheid en verfijning op aan kracht en bezieling. Altijd staat hem een taak voor ogen, een precies plan dat hij wil uitvoeren, een effect dat hij wil bereiken. Zijn enige bedoeling is het dus om hard te slaan, en op de juiste plek. Als de slag zijn doel mist, slaat hij opnieuw. En het maakt hem niet uit hoe onelegant zijn acties zijn, of hoe stuntelig zijn techniek, als de tegenstander maar neergaat.’
Dat maakt de vertaling niet makkelijker natuurlijk, want die stijl moet naar best vermogen bewaard blijven. En de betekenis van woorden verschuift, zodat het uitkijken is voor false friends.
Als Burke zijn tegenstanders ‘subtle’ noemt, dan bedoelt hij ‘giftig’, niet ons ‘subtiel’. ‘Green’ moet soms begrepen worden als ‘ziekelijk’, niet bijvoorbeeld als ‘groen, onervaren’. Ook een begrip als ‘metaphysic’ laat zich bij hem vaak niet letterlijk nemen. ‘Fond’ is niet ‘verzot op, verliefd’, maar ‘blind’, zoals in blind vertrouwen, ‘fond trust’‘Affection’ is een attribuut, een eigenschap, niet ons ‘affect’. Er zijn talloze voorbeelden. Burke gebruikt ook graag nieuwe wetenschappelijke termen, uit de natuurkunde of scheikunde, en ook die termen en wendingen moeten in de context van zijn tijd begrepen worden. Een microscoop heette toen nog a philosophical instrument.
Tot slot nog een woord van een schitterende editor, wijlen Frank Turner van Yale University. Die maakte in de inleiding bij zijn uitgave van de Reflections een mooie opmerking: ‘Het is omdat Burke zo sterk een man van de Verlichting was, dat hij zo hartsgrondig en passioneel een veroordeling kon uitspreken over de vervorming ervan tot het koppige utopisme van de revolutionaire tijd. In zovele passages van de Reflections is de lezer getuige van een minnetwist.’
Ik mag u hierbij danken en ruim graag de plaats voor Karl, die de volgende spreker zal voorstellen.

Marc Vanfraechem

6 mei 2017

De journalistieke noodgreep "fake news" is futiel


Escalus
Mon ami, vous m’avez l’air d’être un peu misanthrope et envieux?
(Goede vriend, u bent lijkt me wat misantroop en afgunstig?)
Mercutio
J’ai vu de trop bonne heure la beauté parfaite.
(Al te vroeg heb ik de volmaakte schoonheid gezien.)
Shakespeare

Dit is het motto dat Stendhal meegaf aan zijn «Promenades dans Rome» (Gallimard, 1973, Folio Classique. Ingeleid door Michel Crouzet, en bezorgd en geannoteerd door Victor Del Litto).

Nu is Del Litto een van de grote stendhaliens, een monument op zich mag je zeggen, en hij geeft hierbij een noot (p. 648): “Tevergeefs heeft men in de werken van Shakespeare naar dit citaat gezocht. Het is van Stendhals eigen hand.”

En natuurlijk heeft Vittorio Del Litto gelijk, dat kunnen wij leken niet eens nagaan, maar dat doet er niets aan af: het blijft een geweldige uitspraak van Shakespeare, door Stendhal aanbeden.

3 mei 2017

Woorden veranderen snel van betekenis


De term “jongeren” is al vele jaren iets anders gaan betekenen dan wat je intuïtief, of naïefweg zou verstaan. De betekenisverschuiving is er gekomen door het scheve en hypocriete journalistieke gebruik van die term.
Nu zijn betekenisverschuivingen van alle tijden, alleen ging het hier wel erg snel. Hetzelfde met een woord als “vriend” bijvoorbeeld. Wie dat tegenwoordig gebruikt, moet goed uitkijken want zonder contextuele, of liefst zelfs expliciete verduidelijking zal de toehoorder “homoseksuele partner” verstaan. Om onduidelijkheid te vermijden zouden we voor gewone vrienden dus een ander woord moeten verzinnen.

Met die “jongeren” is dat ook het geval, want wie nu in het radionieuws die omschrijving hoort, begrijpt onmiddellijk en ondubbelzinnig dat er jonge moslims bedoeld worden die in groepsverband enig crimineel gedrag hebben vertoond. Soms kunnen die jongeren wel dertig jaar oud zijn, want journalistiek gesproken bezitten zij het geheim van de eeuwige jeugd.

Wanneer die substantivering van het bijvoeglijk naamwoord “jong” is doorgebroken weet ik niet te vinden in bijvoorbeeld van Dale. In het Frans is dat al een tijd geleden gebeurd, en wel door toedoen van de beruchte rassentheoreticus Arthur de Gobineau. Dat lees ik toch bij Charles Dantzig (Dictionnaire égoïste de la littérature française – Grasset 2005, p. 409): Dans ‘La Chasse au caribou’ il substantive l’adjectif ‘jeune’ («Une demi-douzaine de jeunes l’entoura»), son premier emploi dans ce sens peut-être.
Nu wordt dat laatste tegengesproken door Le Robert, want die geeft: "Pour le jeune ou pour le barbon, À tout âge l'amour est bon", een vers van Molière, en dus een stuk ouder dan La Chasse au caribou dat in 1872 verscheen. Ik vraag mij af of onze jongeren even oud zijn.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html