Om Verhofstadt de veder uit de hand te slaan
.
Er worden te veel boeken geschreven. Tenminste, iedereen mag boeken schrijven maar er worden er te veel uitgegeven. Dat is geen nieuw fenomeen of iets dat ik plots uitvind, Marguerite Yourcenar vond dat bijvoorbeeld ook: “Tant de gens n’ont rien à dire”.
Yourcenar was zelfs tegen haar eigen nieuwe boeken! Een journalist vroeg haar of we weer iets nieuws mochten verwachten: “...et puis, vraiment, une œuvre littéraire de plus ou de moins, dans un monde qui regorge de chefs-d’œuvre?”
Guy Verhofstadt ziet dat helemaal anders. Hij schrijft onbekommerd aan een nieuw meesterwerkje.
Wij weten allemaal: aan Brussel-Halle-Vilvoorde heeft die man veel nutteloze tijd moeten besteden, en ondertussen kon hij geen deugdelijk werkgelegenheidsplan opstellen, maar nu ook dat achter de rug is kan er tijdens de Grote Vakantie gerust een nieuw manifest af. Een defaitist à la Yourcenar kun je onze man niet noemen en zijn boek zal vast borrelen van de zekerheden en overtuigingen.
Echter, laat ons serieuzere dingen bezingen: paulo maiora canamus.
In de nasleep van Brussel-Halle-Vilvoorde – en misschien komt dat onderwerp aan bod in het werkje van onze premier? – las ik een uitstekend boek, Quand l'Europe parlait français van Marc Fumaroli (de l'Académie française), een brievenboek met korte biografische schetsen van markante XVIIIde eeuwers uit heel Europa, Russen, Duitsers, Italianen, Polen, Engelsen die allemaal Frans spraken en schreven. Ik interesseer mij namelijk nogal voor de theoretische vraag: Waarom kunnen Franstaligen zich zo moeilijk aanpassen en waar blijven zij hun pretentie halen? ... ook als zij vele redenen hebben om een toontje lager aan te slaan, bijvoorbeeld omdat zij gedeeltelijk van de liefdadigheid van andere taalgroepen leven. Je constateert dat in België, in Zwitserland, ook in de EU (denken wij aan de Franse landbouwsubsidies). Hoe is zoiets mogelijk vraagt een mens?
Dat komt natuurlijk omdat zij in de XVIIIde E. inderdaad de heersers van de beschaafde wereld waren, en een cultuur uitstraalden die nergens haar gelijke had. Rivarol heeft dat toen voor altijd verwoord. Hij schreef het mooie, en achteraf grappige boekje “De l’Universalité de la Langue française”, waarin glashelder bewezen wordt dat het Frans, wat betreft grammatica en woordenschat superieur is aan alle andere talen. Frans was voorbestemd om de Wereldtaal te worden, en bijvoorbeeld Engels was om tal van redenen ongeschikt. “On peut dire, en outre, que, si l'anglais a l'audace des langues à inversions, il en a l'obscurité, et que sa syntaxe est si bizarre que la règle y a quelque fois moins d'applications que d'exceptions.”
Ik weet niet lezer wat u hiervan denkt, maar ik lees zulke dingen graag. Ze bewijzen dat er veel waarheid zit in de woorden die de Napolitaanse abbé Galiani, in andere omstandigheden maar in dezelfde eeuw en in schitterend Frans toen schreef aan zijn beminde correspondente Louise d’Épinay: "Vos propos me prouvent de plus en plus ce que j’ai toujours cru, qu’un Français quelque esprit qu’il ait, ne saurait jamais se former l’idée d’un pays différent du sien."
Heeft dat iets te betekenen voor probleem 177 zal Verhofstadt vragen. Ik denk van wel, en daarbij, zou ik hem antwoorden: in plaats van boeken te schrijven zou je beter boeken lezen die al geschreven zijn, anders geraak je nog in het straatje van Simenon die zei dat hij geen tijd had om boeken te lezen omdat hij er altijd moest schrijven.
Maar die Simenon schreef goede boeken, en in goede boeken zou Guy le Décalé kunnen leren dat feiten belangrijker zijn dan meningen of plannen. En dat theorietjes na enkele jaren altijd infantiel blijken te zijn, en dat je je eigen boekjes van vroeger dan carrément moet tegenspreken met weer nieuwe theorietjes. Maigret zegt dat ook.
Een klassieke auteur die ik hem kan aanraden in dit verband is de bloednuchtere Montaigne (die weliswaar in het Frans schreef, maar opgevoed was in het Latijn! ...gelukkig had hij levend Frans kunnen opsteken bij het huispersoneel).
Over de Essais van Montaigne, die veel feiten en heel wat minder meningen of plannen bevatten, schreef in een brief aan Voltaire la marquise du Deffand het volgende (ik heb het uit Fumaroli, en er is sindsdien geen betere bespreking van de Essais meer geschreven zegt die, dan juist de hare):
“On y trouve tout ce qu’on y a jamais pensé, et nul style n’est plus énergique; il n’enseigne rien, parce qu’il ne décide de rien; c’est l’opposé du dogmatisme; il est vain, et tous les hommes ne le sont-ils pas? Et ceux qui paraissent modestes ne sont-ils pas doublement vains? Le “je” et le “moi” sont à chaque ligne, mais quelles sont les connaissances qu’on peut avoir, si ce n’est le “je” et le “moi”? Allez […], c’est le seul bon philosophe et le meilleur métaphysicien qu’il y ait jamais eu. Ce sont des rhapsodies, si vous voulez, des contradictions perpétuelles, mais il n’établit aucun système, il cherche, il observe, et reste dans le doute; il n’est utile à rien, j’en conviens, mais il détache de toute opinion et détruit la présomption de savoir.”
“Je vindt er alles in wat je daar nooit had verwacht, en een energiekere stijl is er niet; hij leert je niets, want hij velt nergens een oordeel; het is het tegendeel van dogmatisme; hij is ijdel, maar zijn niet alle mannen dat? En zijn niet de schijnbaar nederigen dubbel zo ijdel? Op elke regel staat er een “ik” en een “mij”, maar waar kunnen wij kennis van hebben, tenzij van het “ik” en het “mij”? Vooruit […], het is de enige goede filosoof en de beste metafysicus die er ooit is geweest. Rapsodieën zijn het, als je wil, voortdurende contradicties, maar hij zet geen enkel systeem op, hij zoekt, hij observeert en blijft in twijfel; hij deugt nergens voor, dat geef ik toe, maar hij verlost je van elke overtuiging en vernietigt elke aanmatiging van kennis.”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten