23 februari 2011

Een miskende auteur


De kleine Münchense uitgeverij belleville kwam in 2004 met een boekje van 160 pagina’s, dat geen succes is geworden. Nochtans was de uitgave voorbeeldig: twaalf filosofische essays, uit het Arabisch vertaald door Gernot Rotter, voorzien van een inleiding en 200 voetnoten, en met 10 kleurige prenten zoals in het oorspronkelijke werk.

Misschien dat de titel niet commercieel genoeg klonk: “Het dorp, het dorp, de aarde, de aarde, en de zelfmoord van de astronaut.” Of misschien was de auteur onvoldoende bekend: Muammar Muhammad Abdassalam Abu Minyar al-Gaddafi, geboren in 1942 in de arme nomadenstam der Qadhifa in Noord-Libië, al jong luitenant geworden en dan ineens kolonel. Hij schreef zijn essays eind jaren 80, begin 90.
Ik kocht dat boekje direct en las het met verbazing, maar ook met enige verveling want het Arabisch, of dat van de kolonel toch, speelt graag met de stijlfiguur der herhaling:

“De tirannie van een enkeling is de schandelijkste van alle tirannieën, maar de despoot is een eenling, die door de gemeenschap afgezet kan worden, ja, zelfs een onbetekenend individu kan hem op wat voor manier ook uitschakelen. De tirannie van de massa is echter de brutaalste soort tirannie, want wie kan zich helemaal alleen teweerstellen tegen de wassende stroom, tegen omsingeling door een blinde macht?

Wat bemin ik de vrijheid van de massa’s, wanneer zij zonder enige heerser boven hen losbreken na hun ketenen te hebben afgeworpen; wanneer zij vreugdekreten uitstoten [noot: ‘zaghrada’, hier gebruikt, verwijst naar de kreet van de vrouwen, de ‘youyou’] en zingen, na alle lasten en noden. Maar wat voor angst en vrees voel ik ook niet voor hen! Ik bemin de massa’s als mijn vader, en ik vrees hen zoals ik hem vrees. Wie zou in een bedoeïenendorp zonder overheid een vader kunnen beletten om wraak te nemen op een van zijn zonen? Ja, wat beminnen ze hem zeer, en vrezen ze hem evenzeer. Ja, ik bemin en vrees de massa’s zoals ik mijn vader bemin en vrees.
Hoe liefdevol zijn zij toch op blijde momenten, dat zij hun zonen zelfs op de schouders nemen. Zij droegen Hannibal, en Pericles, Savonarola en Danton, Robespierre, Mussolini en Nixon. En hoe gruwelijk zijn zij niet in momenten van toorn.”
Zulke problemen doen zich altijd in de steden voor, waar trouwens ook diefstal en prostitutie voorkomen, en verkeerde belangstellingen ontstaan, en waar alles huichelarij is. Ik, zegt de auteur, ben daarom zo sensibel, omdat ik niet in de stad ben grootgebracht, die hel voor kinderen.
“Een dorp is rustig, zuiver en homogeen. Iedereen kent elkaar. Hoe mooi toch zijn dorp en land! De lucht is zuiver en de horizon wijd. Het hemelse dak, dat zich zonder stutten verheft [noot: Koran sura 13, vers 2] met zijn goddelijke lantaarns.
Geweten en voorbeelden zijn hier de bronnen van het morele besef, niet de vrees voor politie, wet, gevangenis of straf. Hier is men vrij van aangelegde kluisters en van hatelijke, onvermijdelijke richtlijnen. Om op een fout te wijzen, hier geen fluitsignaal dat zowel de betrokkene als de omstanders in de oren klinkt.
De stad is het graf van de sociale cohesie, en wie haar betreedt, houdt zich noodgedwongen op haar golven drijvend, die hem van straat naar straat, van wijk naar wijk en van de ene vriend naar de andere voeren. Het behoort tot het wezen van het stadsleven dat het op voordeel uit is, en op gunstige gelegenheden aast, zodat huichelarij er de natuurlijke toestand wordt.”
“Om maar te zwijgen van de vele miljoenen die er de zinloze bewegingen van exact 22 individuen volgen, die achter een kleine zak aanhollen, ter grootte van een meloen en gevuld met gewone lucht.”
Muammar al-Gaddafi
Das Dorf, das Dorf, die Erde, die Erde
und der Selbstmord des Astronauten
Aus dem Arabischen übersetzt, kommentiert
und mit einem Vorwort von Gernot Rotter
Mit den Illustrationen der Originalausgabe
2004, München, belleville Verlag Michael Farin
.
Stukje verschenen in de Knack van 9 maart
.

De Frietrevolutie van duizend man

.
We gaan, lezen we in de kranten, naar een nieuwe grootschalige manifestatie in Brussel op zondag 8 mei, juist een week na 1 mei, ook een zondag. Misschien is het wat vroeg om daar nu al over te beginnen, maar een evenement van zulke omvang kan beter goed voorbereid worden. Die mannen van de Frietrevolutie pakken het degelijk aan. Voorlopig missen ze nog de steun van hun medestudenten, maar vele journalisten zijn al enthousiast. Nu nog de rectoren warm maken, en er is weinig gevaar dat hun organisatie alsnog in de knop gebroken wordt.
Want wij hebben dat wereldrecord nu wel op zak, maar er moet dringend actie komen vinden onze voormannen. Een regering van lopende zaken zegt revolutionairen namelijk niets. Die kan geen nieuwe wetten lanceren en moet van een maandgeld leven.

Een student die in hun betoging denkelijk niet mee had willen opstappen, was Ferdinando Galiani (Chieti 1728-Napels 1787). Al op zijn tweeëntwintigste verkondigde deze jongeman heel andere stellingen dan Frietrevoluties. Een regering moest vooral niet te veel ondernemen vond hij, niet te veel nieuwe maatregelen treffen, maar zich integendeel bezighouden met de toepassing van bestaande wetten. Met lopende zaken dus, zoals wij tegenwoordig zeggen, eventueel zelfs met de toepassing van oude grondwetsartikelen. Met het bepalen van de grote lijnen en niet met tijdrovende dingen zoals minutieus uitgewerkte, dubbelzinnige draaiboeken.

Ferdinando schreef zijn ideeën neer in een boek dat anoniem verscheen in 1751. Op de titelpagina liet hij wel 1750 drukken, maar dat doet er nu niet toe. Ook liet hij het zo uitschijnen dat de auteur ongeveer zestig was, want hij vreesde dat men een jonge snaak niet ernstig zou nemen. De titel van zijn boek was Della Moneta, en naast andere zaken legde het in de eerste plaats uit wat precies de waarde van goud, zilver en papiergeld uitmaakte. Het was een doorslaand succes. De Franse minister Turgot citeerde uit het werk, weliswaar afkeurend, toen hij zijn begroting voorstelde.
De zestigjarige auteur werd niet gevonden, maar men kwam al snel uit bij Galiani, en die was meteen een wetenschappelijke ster. Maar hij deed geen enkele moeite om zijn werk in andere talen vertaald te krijgen. Misschien, zeggen onderzoekers, omdat hij later niet meer achter sommige passages kon staan, maar misschien ook uit een soort onverschilligheid of luiheid, zoals hijzelf liet verstaan. Wel werden er grote stukken vertaald naar het Engels, Duits, Frans enz.


Zes jaar geleden werd het boek voor het eerst in zijn geheel vertaald, naar het Frans, in een prachtige uitgave met op de even bladzijden telkens de Italiaanse tekst – die overigens ook op het web te vinden is. In Livre III, Chapitre 1, vertelt Ferdinando Galiani het volgende:



[…] het is eenmaal zo dat mensen altijd geloven goed te doen zolang ze maar ingrijpen, en dat alles naar de bliksem gaat als zij niets doen. En je zult ook nooit een politicus aantreffen die er prat op gaat dat hij niets heeft uitgericht. En nochtans, niet zelden is nietsdoen, behalve zeer verdienstelijk en nuttig, ook een heel zware opgave en een stuk lastiger om uit te voeren dan het zou lijken. En als je voorts in overweging neemt dat je alle goede wetten, over wat voor materie ook, in een oogwenk kunt verzinnen en op een blaadje papier verzamelen, dan merk je tegelijk dat als je perfect werk hebt geleverd, maar niettemin (in plaats van je tevreden te stellen met het laten uitvoeren van al genomen beslissingen) door wenst te gaan met wetten maken – dat dan al het goede onvermijdelijk bedorven raakt en de kwalijkste zaken opduiken. En zelfs als je geen kwaad aanricht – de wil om alles uiterst nauwgezet te reglementeren is op zich een zeer groot euvel. Voorbeeld hiervan is de Florentijnse Republiek: handelend volgens de natuurlijke aard van haar ingezetenen, en in een poging om zich altijd maar verder te perfectioneren in de kleinste pietluttigheden, is zij wat de grote lijnen betreft nooit op orde geraakt.
De la Monnaie/Della Moneta
Éd. Economica, Parijs, 2005

Stukje verschenen in de Knack van vandaag.
.

20 februari 2011

Nu graag even wetenschappelijk

.
Wat is er aan te merken als de Wetenschap der Politicologie spreekt? ...hier bij monde van prof.dr. Rudi Doom, en met instemmende hmmm's van de presentator?
Enkel misschien, dat er op negentien seconden een paar loze beweringen gedaan worden, en een paar veronderstellingen graag als feiten voorgesteld, voorzien natuurlijk van een wetenschappelijk "misschien"?


.
Zij zitten gemangeld tussen, ja, Vlaamse Volksbeweging, met een radicaal programma, en de hele boel andere kiezers die, zoals men vaak zelf zegt, hetgeen dat nu op tafel ligt zouden twee jaar geleden probleemloos aangenomen hebben [hmmm]. En misschien een aantal van die kiezers voor De Wever vinden: doe dat dan nu toch maar hé [hmhmm], als het maar stópt.
.

17 februari 2011

De Staatsindeling

.
Januari vorig jaar legde Robert Senelle aan Jean-Pierre Rondas uit hoe dat nu zat met het statuut van Brussel. 
Ik was niet aanwezig bij de gemediatiseerde les van Johan Vande Lanotte  –verre opvolger van Senelle, maar vooral bekend als de man van het volatiele, springerige, intussen misschien geëvanesceerde Kwikzilverfonds– en kan dus ook niet beoordelen of hij het beter uitgelegd heeft dan zijn illustere voorganger, partijgenoot trouwens. 

Senelle zijn les kunt u hieronder in drie sessies bijwonen:






16 februari 2011

Vlaamse intellectuelen


In Tunesië, Algerije, Jordanië, Jemen en Egypte heeft de grootste democratiseringsgolf plaats, sinds de val van de Berlijnse Muur”, meldde Tom Naegels al snel na de eerste berichten. Nog wel op een moment dat er bij ons een bruine golf over het land gaat, zoals Stefan Hertmans weet, want hier heerst het prefascisme. Daarna was er nog de gynaecologe Marleen Temmerman die over de straf van Lysistrata sprak, en Aristofanes kort samenvatte met “benen toe” (in Nederlandse kranten stilzwijgend vertaald met “benen dicht”).

De eerste uitspraak was lachwekkend, een aandoenlijke inschattingsfout. De tweede was lachwekkend maar betekenisloos. En de derde nauwelijks lachwekkend maar wel grof.

Nu verscheen er in januari bij Gallimard onder de titel L’Homme de Cour, een geannoteerde vertaling van het klassieke Spaanse werk, Oráculo manual y arte de prudencia (1647) van de jezuïet Baltasar Gracián. Gracián geeft daarin driehonderd praktische adviezen. Anders dan bij Macchiavelli was zijn werk niet voor machthebbers bestemd, maar voor leken die het op aarde ver wilden brengen, of ook zonder meer gelukkig wilden leven en hun Hiernamaals veiligstellen. Hij liet zijn boekje uitgeven in duodecimo, kleiner dus dan octavo, zodat de lezer het altijd op zak kon hebben. Een verrukkelijk boekje, direct in alle talen vertaald. Een moderne vertaling maakte bij ons Theo Kars in 1990, en die is aan haar zevende of achtste druk toe.
Wat zou Gracián te zeggen hebben over de uitspraken van Naegels, Temmerman en Hertmans? Ik gebruik mijn oude Kars-vertaling, al is de Franse uitgave wellicht accurater. En voor wie er iets aan heeft: op het web staat de Spaanse tekst.
Over dat optimisme zegt Gracián: 19. Niet te hoge verwachtingen koesteren. Al wat van tevoren hoog wordt geroemd, valt tegen omdat het niet beantwoordt aan het idealistische beeld dat men zich ervan heeft gevormd. […]
Over de nogal grove vertaling van Aristofanes zegt hij: 177. Geen familiariteit in de omgang. Men mag noch zichzelf, noch anderen familiair gedrag veroorloven. Wie te gemeenzaam met anderen omgaat, verliest snel het overwicht dat zijn waardigheid hem verleende, en daardoor het respect. […]
Over Hertmans heeft hij meer te vertellen. U moet weten dat Hertmans bijvoorbeeld bij Klara termen gebruikte als hatelijk, intolerant, ondemocratisch, rancuneus, racistisch, die bruine onderbuik van Vlaanderen, nationaal-populisme (deze term had hij nog maar pas ontdekt, al gaat hij in Frankrijk al lang mee ter omschrijving van vader en dochter Le Pen, Sarkozy e.a.). Zo omschrijft Hertmans zijn politieke tegenstrevers, de separatisten.
Maar dat is niets vergeleken met de beledigingen die hijzelf moet doorstaan: “Het is sinds jaren dat ik bijvoorbeeld, en een aantal intellectuelen, geterroriseerd worden met een populistische treiterij, dat wij de elite zijn.” Hij mag zijn mond niet opendoen of hij wordt “al een slechte Vlaming genoemd, excuseer me, maar dat is de sfeer die er in de jaren dertig in Duitsland was”. Soms noemt men hem Dansaert-Vlaming. Iemand moet hem linkse narcist genoemd hebben. Het komt voor dat men hem “uitscheldt voor oud-belgicist of oud-marxist of wat dan ook.”.
Hertmans vindt gelukkig steun bij beschaafd volk, mensen zoals Arno, die allemaal bijeenkwamen in hun KVS. In een interview die avond, op Youtube, zei hij: “Ik heb gehoord van andere organisaties in Brussel dat er quasi duizenden mensen wouwen komen.”
Voor Hertmans, een dichter die de betekenis van het woord “belediging” niet kan inschatten, die het werkwoord “willen” niet kan vervoegen, die “quasi” verkeerd gebruikt, zal ik de taalkunstenaar Gracián niet uitgebreid citeren.
Een paar titels toch, om hem te laten watertanden:
87. Cultuur en beschaving. 116. Altijd met fatsoenlijke mensen omgaan. 123. Niet uit vrees voor onnatuurlijkheid tot onnatuurlijk gedrag vervallen. 206. Zich er rekenschap van geven dat er overal laag volk is. 216. Duidelijk formuleren.

Stukje verschenen in de Knack vandaag

..


15 februari 2011

Vlamingen mogen intussen naar Ergun Top zijn wijsheden luisteren


Radio Suisse Romande gisterenochtend:




On va poursuivre notre réflexion sur les révoltes Arabes: après l'anthropologue Malek Chebel, l'écrivain Hervé Kempf et le philosophe Alain Finkielkraut, la parole aujourd’hui à Michel Onfray. Notre correspondant à Paris, Mehmet Gultas, a demandé au philosophe français s'il redoutait l'émergence de l'islamisme dans les pays arabes en ébullition.

Onfray: Eh bien vous savez, quand on connait un peu la Révolution Française on se dit que 1789 ne dit pas qu’il y aura 1793, c'est-à-dire que le vrai soulèvement démocratique, les États Généraux, la possibilité de demander des Droits de l’Homme, tout ça n’induit pas qu’il y aura un jour une guillotine et des charrettes remplies de condamnés à mort pour des raisons totalement délirantes. Donc il faut bien sérier les choses: le début d’une révolution n’est jamais que le début d’une révolution. Donc c’est un soulèvement, c’est une insurrection. On parle de démocratie, on parle de liberté, et on parle d’en finir avec le dictateur, certes. Mais il y a aussi des gens qui veulent autre chose, et autrement. Je pense par exemple que tout ce qui concerne la revendication islamique, islamiste, musulmane, comme on voudra, mettons des guillemets à tout ça, elle n’est pas encore très claire ou très audible, mais elle est évidemment présente. On ne peut pas imaginer que dans une configuration comme celle-ci, c'est-à-dire un ébranlement de pouvoirs qui ont été manifestement opposés à l’islam, les musulmans n’aient pas le désir de jouer un rôle et de prendre leur place. Donc à l’évidence qu'il faut la prudence. Cette façon qu’a eue jadis Michel Foucault, de trouver extraordinaire une révolution islamique en Iran parce qu’elle permettait le retour du spirituel dans la politique, c’était quand même un peu audacieux et l’espèce de conception ultra-culturelle qu’il avait de l’islam, espèce de lecture des textes indépendamment de la réalité ou de la vérité, dans l’occurrence la théocratie, tout ça fait qu’effectivement on devrait tirer des leçons: éviter d’être imprudent et de dire des sottises. Donc il faut être attentif. L’histoire est en train de se faire, et on se doute bien d’une espèce d’occidentalophiles qui proposeraient autre chose que les Frères Musulmans, qui eux sont d’une autre logique. Il y avaient des Slavophiles et des Occidentalistes par exemple à l’époque de la Russie pré-soviétique et effectivement il y a une tradition Européenne occidentale, puis une tradition qu’on dira plutôt locale, mais tout ceci dit sans mépris, en considérant que la vérité du lieu, elle est plutôt islamique qu’occidentale.
Gultas: Est-ce-que les valeurs démocratiques peuvent s’inscrire dans des cultures politiques différentes de la nôtre, ou est-ce-que la culture occidentale a en quelque sorte le monopole des valeurs démocratiques selon vous?
Onfray: Ah, je pense qu’il faut opposer la démocratie et la théocratie. Ça me parait très clair que naturellement les sociétés sont théocratiques. C'est-à-dire que depuis le monde est Monde, on peut l’imaginer même dans l’hypothèse la plus absolue, que celui qui dit tenir son pouvoir de Dieu, du Divin ou de la Divinité, euh, il a effectivement plus de pouvoir que celui qui dira le tenir du peuple, du contrat, de l'assentiment général. Il sait, parce qu’on a derrière soi prétendument Dieu, ou les Dieux, et qu’on peut menacer de l’Enfer, qu’on peut menacer de foudres éternelles, que l'on peut disposer d’un réel pouvoir. Et je dirais: la démocratie c’est une acquisition tardive. Cette idée que la politique, elle ne se fait pas avec Dieu ou ceux qui parlent au nom de Dieu, mais qu’elle se fait avec les hommes, au nom du Contrat Social. Et le contrat, c’est vraiment la démocratie, c’est la source de la démocratie, c'est l’idée que Dieu peut exister, mais il n’a pas à mettre son nez dans ce genre d’affaires. La démocratie c’est l’affaire de la politique pour les hommes par les hommes. La théocratie c’est l’affaire de la politique, mais prétendument par Dieu ou au nom de Dieu.
Gultas: Est-ce-que ça veut dire que islam et démocratie ne sont pas compatibles selon vous?
Onfray: Je pense qu’effectivement il y a une incompatibilité, essentielle, fondamentale entre l’islam et la démocratie, puisque le principe de l’islam c’est que Dieu est tout, tout vient de Dieu, la vérité, elle est divine, et que la théocratie fait partie de l’islam. Donc on n’est pas dans le jugement de valeur, simplement quand on dit voilà en matière d’islam si, effectivement dieu est la vérité du politique, alors on est dans une logique théocratique, et si on est dans une logique théocratique, on n’est pas dans une logique démocratique. L’idée que, un islam pourrait être ‘des Lumières’ ou être éclairé, et qu’il pourrait être compatible avec la démocratie, suppose un islam qui n’est plus l’islam. Dans le corps même du coran, où il n’est pas question de changer une virgule, puisque la Parole est révélée, et que modifier une virgule ça veut dire qu’on touche à la parole de Dieu, dans cette parole où on nous dit qu’il y a une inégalité parmi les hommes, qu’il y a les croyants au Livre, et puis il y a les infidèles, que dans les croyants au Livre, il y a les musulmans et puis ensuite les juifs et les chrétiens, ce texte qui est antisémite, ce texte qui est misogyne, ce texte qui est homophobe, est un texte dans lequel on ne peut rien changer véritablement. On ne peut imaginer qu’on puisse dire que le coran dit la vérité, sauf là, sauf là, sauf là, sauf là! Le coran dit juste, sauf quand il parle des femmes, le coran dit juste, sauf quand il parle des juifs, le coran dit juste, sauf quand il parle des homosexuels, le coran dit juste, sauf quand il parle des infidèles, le coran dit juste, sauf quand il dit qu’on peut égorger les infidèles, et que, et que, etcetera. Et donc: c’est à prendre ou à laisser.
Gultas: Est-ce-que vous estimez que finalement, les pays arabes de nos jours ne sont suffisamment, comme disent certains, mûrs, pour pouvoir établir un régime véritablement démocratique et laïc?
Onfray: Non, je ne pense pas comme ça. La France de 1789 n’était pas prête pour la Révolution, et il y a eu 1789. Et quelque temps plus tard Bonaparte, qui deviendra Napoléon, et donc, on ne peut pas dire: il y a des pays qui ne sont pas faits pour la démocratie parce que ils n’ont pas de tradition démocratique. Il y a des conditions qui font que des individus, des figures, des personnages qui peuvent émerger, sont des individus qui peuvent réaliser la démocratie dans un lieu. Simplement la Tunisie n’a pas été un lieu démocratique et l’Egypte non plus, et effectivement quand on ne permet pas à des démocrates d’exister dans un pays, c'est-à-dire de préparer une relève, quand les dictateurs s’effondrent, la relève n’est pas là. C’est toute la question de l’émergence du Grand Homme. Il faudrait faire une espèce de lecture Hégélienne. Le grand homme fait l’histoire, l’histoire fait le grand homme. Là, pour l’instant l’histoire est susceptible de faire le grand homme, mais quel grand homme est susceptible de faire l’histoire aujourd’hui? C’est tout l’intérêt de la situation.


We zetten onze beschouwingen over de Arabische revoltes voort: na de antropoloog Malek Chebel, de auteur Hervé Kempf en de filosoof Alain Finkielkraut, vandaag het woord aan Michel Onfray. Onze correspondent in Parijs, Mehmet Gultas, heeft de Franse filosoof gevraagd of hij niet bang was voor de opkomst van het islamisme in de opgewonden Arabische landen.

Onfray: Wel, weet u: wie de Franse Revolutie een beetje kent, zal bedenken dat 1789 niet tegelijk 1793 doet zeggen. Ik bedoel dat de werkelijk democratische opstand –de Staten-Generaal, de kans om Mensenrechten te eisen– dat dit alles niet meebrengt dat er op een dag een guillotine zal staan en dat er bij karrenvrachten ter dood veroordeelden om de meest krankzinnige redenen zullen zijn. Je moet de zaken goed op een rijtje houden: het begin van een revolutie is nooit meer dan het begin van een revolutie. Het is dus een oproer, een rebellie. Men spreekt over democratie, men spreekt over vrijheid, en men spreekt over afzetting van de dictator, voorzeker. Maar er zijn ook mensen die iets anders willen, en op een andere manier. Ik denk bijvoorbeeld aan alles wat de islamitische, islamistische, muzelmaanse eisen betreft –noem het zoals u wil, en laten we al deze termen tussen haakjes zetten–, die nog niet klaar en duidelijk hoorbaar zijn, maar evident wel aanwezig. Het zou toch onvoorstelbaar zijn dat in een constellatie als deze, ik wil zeggen bij de omverwerping van machten die openlijk tegen de islam opkwamen, de muzelmannen niet de wens zouden koesteren om een rol te gaan spelen en hun plaats in te nemen. Voorzichtigheid is dus geboden, vanzelfsprekend. De opvatting die Michel Foucault eertijds huldigde, om een islamitische revolutie in Iran formidabel te vinden, omdat die een terugkeer van de spirituele dimensie in de politiek mogelijk zou maken, die was toch wat vermetel, en het soort van ultraculturele voorstelling die hij zich maakte van de islam, wat neerkwam op een lectuur van de teksten los van de realiteit of de waarheid, meer bepaald de theocratie, dat alles maakt dat wij werkelijk lering zouden moeten trekken en onverstandigheden of dwaze uitspraken vermijden. Men dient uit te kijken. Er wordt geschiedenis geschreven, en men hoede zich voor het soort occidentalofielen die
iets anders voorstellen dan de Moslimbroeders, die volgens een andere logica denken. Er waren in het Rusland van voor de Sovjettijd bijvoorbeeld al Slavofielen en Occidentalisten, en inderdaad er bestaat een Europese westerse traditie, met daarnaast een meer locale traditie, dit gezegd zonder enig misprijzen en in de wetenschap dat de ware plaatselijke toestand eerder islamitisch is dan westers.
Gultas: Kunnen democratische waarden een plek vinden in culturen die verschillen van de onze, of heeft volgens u de westerse cultuur er om zo te zeggen het monopolie van?
Onfray: Ah, ik denk dat men democratie en theocratie tegenover elkaar moet plaatsen. Het lijkt me heel duidelijk dat van nature uit samenlevingen theocratisch zijn. Dit wil zeggen dat sinds de wereld een Wereld werd, men zich ook in de strengste hypothese kan indenken dat diegene die zegt zijn macht te betrekken van God, het Goddelijke of de Godheid, wel, dat die effectief meer macht heeft, dan wie zal zeggen dat hij de zijne kreeg van het volk, door contract, door de publieke bijval. Hij weet dat als men zogenaamd God, of de Goden achter zich heeft, er met de hel gedreigd kan worden, met eeuwige banbliksems gedreigd, en dat je dan over reële macht beschikt. En laat mij zeggen: democratie is een late verworvenheid. Het is de idee dat politiek niet met God bedreven wordt, of met diegenen die spreken in de naam van God, maar wel onder de mensen, en in naam van het Sociaal Contract. En het contract is het beginsel van de democratie, het is de bron van de democratie, het is de opvatting dat God wel mag bestaan, maar dat hij in dit soort zaken zijn neus niet moet steken. Democratie draait om een politiek voor en door mensen. Theocratie is ook politiek, maar dan zogenaamd door God of in naam van God.
Gultas: Betekent dit volgens u, dat islam en democratie onverenigbaar zijn?
Onfray: Ik denk inderdaad dat er tussen islam en democratie onverenigbaarheid is, wezenlijk en ten gronde, aangezien het uitgangspunt van de islam is dat God alles is, dat alles van God komt, dat de waarheid goddelijk is, en dat de theocratie deel uitmaakt van de islam. Daarmee spreken wij geen waardeoordeel uit, maar eenvoudig dit: als men zegt, dat wat de islam betreft God inderdaad het beginsel van de politiek is, dan zit men in een theocratische gedachtegang, en als men in een theocratische gedachtegang zit, dan zit men niet in een democratische gedachtegang. De opvatting dat er een Aufklärung mogelijk is, of dat er een Verlichte islam kan bestaan, en dat hij dan compatibel zou zijn met de democratie, veronderstelt een islam die geen islam meer is. In de tekst zelf van de koran, waarvan het ondenkbaar is om er een komma in te wijzigen, want het Woord is geopenbaard, en een komma wijzigen zou betekenen dat men sleutelt aan het woord van God, aan dat woord, dat ons zegt dat de mensen er ongelijkheid is tussen de mensen, dat er de gelovigen van het Boek zijn, en verder de ongelovigen, en dat er bij de gelovigen van het Boek muzelmannen zijn, en verder nog joden en christenen, deze antisemitische tekst, deze misogyne tekst, deze homofobe tekst, is een tekst waaraan niets wezenlijks veranderd mag worden. Het is toch niet denkbaar dat men zou kunnen zeggen: de koran spreekt de waarheid behalve daar, en behalve daar, en behalve daar, en behalve daar! De koran heeft gelijk behalve wanneer hij over de vrouwen spreekt, heeft gelijk behalve wanneer hij over de joden spreekt, heeft gelijk behalve wanneer hij over de homoseksuelen spreekt, heeft gelijk behalve wanneer hij over de ongelovigen spreekt, heeft gelijk behalve wanneer hij zegt dat ongelovigen de keel mag worden overgesneden, en wanneer, en wanneer, enzovoort. En dus: het is te nemen of te laten.
Gultas: Tot slot: zijn naar uw inschatting de Arabische landen vandaag, zoals sommigen zeggen, onvoldoende rijp om een waarachtig democratische lekenstaat op te richten?
Onfray: Zo denk ik niet, nee. In 1789 was Frankrijk niet klaar voor de Revolutie, en toch was er 1789. En enige tijd later Bonaparte, die Napoleon zal worden, en dus kan men niet zeggen: er zijn landen die voor de democratie ongeschikt zijn, want zij hebben geen democratische traditie. Omstandigheden bepalen of de individuen, figuren, personen die mogelijk opdagen, individuen zijn die de democratie tot stand kunnen brengen op een bepaalde plek. Nu is het simpelweg zo dat Tunesië geen democratische plek was, en Egypte al evenmin, en als men in een land inderdaad verhindert dat democraten er kunnen leven, wat neerkomt op het voorbereiden van de aflossing tegen dat de dictators ten val komen, dan is die aflossing niet voorhanden. Dat is de hele vraag rond het verschijnen van de Grote Man. Je zou dan een soort Hegeliaanse interpretatie moeten geven. De grote man maakt de geschiedenis, de geschiedenis maakt de grote man. Nu, op dit moment is de geschiedenis in staat om die grote man voort te brengen, maar welke grote man is vandaag in staat om geschiedenis te maken? Dat is het belangwekkendste van de situatie.

9 februari 2011

Voorlopig geen paniek


     De Duitse dichter Heine (1797-1856) klaagde wel eens over zijn precaire financiële toestand. Hij woonde in Parijs en ging wekelijks een paar keer naar de opera, of naar theater of concert, en voor of na moest er ook iets gegeten worden. Dat mag zijn jammerklachten gedeeltelijk verklaren. Tenslotte verdiende hij goed met zijn boeken en zijn journalistiek werk, maar van geldkwesties had hij als dichter geen verstand. In die dingen verliet hij zich op de adviezen van baron Rothschild, bij wie hij geregeld ging tafelen, en zo kocht hij aandelen in een maatschappij die de spoorweg naar Lyon wilde aanleggen. Helaas ging dat bedrijf vroegtijdig op de fles, en Heine leerde het zijne over aandelen, obligaties, speculaties en experts.
Wat je bij ons vaak hoort de laatste tijd, is dat er in Londen, New York en overal speculanten klaarstaan om België in het vizier te nemen. Vooral Franstalige politici zijn zich van dit gevaar bewust, maar ook vele Vlaamse commentatoren wijzen er graag op. De markten kunnen het niet hebben, als een klein landje welgeteld één regering tekortkomt, en laagrentend staatspapier lusten zij dan niet meer. Nu is het waar dat de markten enige beweging vertonen, maar misschien laten die zich ook afleiden door gebeurtenissen in Tunis en Caïro.
Wat markten in beweging zet, laat zich slecht achterhalen. De grootste experts komen met hun verklaringen altijd een dag na de gebeurtenissen.
Evengoed kun je dan heel oude dingen lezen. Ter illustratie, deze paragrafen uit Heines Französische Zustände van 1833, die denk ik niet eerder vertaald zijn:

Zeer zeker, de koers van de staatspapieren en de discontovoet zijn een politieke thermometer, maar het zou een vergissing zijn te geloven dat die thermometer kan dienen om de vooruitgang aan te tonen van een of de andere grote vraag die de mensheid tegenwoordig beweegt. Het stijgen en dalen van de koersen bewijst niet het stijgen of dalen van de liberalen of de reactio­nairen. Het gaat veeleer over de grote, of juist geringe hoop die men heeft op pacificatie in Europa, op het in stand houden van de bestaande orde, of liever over de hoop dat alles waar de terugbetaling van de staatsschuld van afhangt bij het oude blijft.
Bij alle bedenkingen die men mag hebben: in dit beperkte opzicht zijn beursspeculanten bewonderenswaardig. Niet gestoord door overwegingen van zede­lijke aard, richten zij al hun zinnen op de platte feiten, en met de dierlijke zekerheid van de weerkikvors voelen zij aan of een bepaalde gebeurtenis, die er op het eerste gezicht misschien geruststellend uitziet, niet ooit een bron van stormen zou kunnen worden – en omgekeerd, of een groot onheil niet ten langen leste de rust zou kunnen consolideren.
Niet to be or not to be is de grote vraag op de Beurs, maar wel – rust of onrust? Daar houdt het disconto rekening mee. In onrustige tijden is het geld angstig en trekt zich terug in de koffers van de rijken, zoals in een vesting, en het houdt zich gedeisd: het disconto stijgt. In rustiger dagen wordt het geld weer zorgeloos, biedt zich te koop aan, toont zich in het openbaar en doet erg uit de hoogte: het disconto staat laag. Zo'n ouwe Louis-d'or heeft meer verstand dan een mens en weet beter of het nu oorlog wordt of vrede.

Stukje verschenen in de Knack van 2 maart

2 februari 2011

Loopoefeningen voor de geest

.
De Vrije Universiteit Brussel voert het oranje-blanje-bleu in haar schild, en haar eerste rector was de flamingant Aloïs Gerlo. Vandaag zit op zijn stoel professor Paul De Knop.
Maar nu verliet rector De Knop die stoel even, om mee te stappen in de tricolore Witte Mars een goede week geleden. Tenminste, in De Standaard van de vrijdag daarvoor had hij laten weten dat die wandeling “met stip” in zijn agenda genoteerd stond.
Het ging de rector daarbij om zogenaamd reëel betogen, niet virtueel dus – al konden ook met dat laatste aflaten verdiend worden, zoals Caroline Gennez op de radio vertelde. Maar reëel wandelen geeft toch meer voldoening, en behalve werken doet op de Dag des Heren elk wat hem het beste bevalt, zal de rector gedacht hebben.
Virtuele wandelaars of facebookbetogers doen enkel geestelijke oefeningen, zogenaamde exercitia spiritualia. Tussen deze twee soorten oefeningen bestaan weliswaar gelijkenissen maar ook verschillen, van graduele of zelfs principiële aard.
Een gradueel verschil zit bijvoorbeeld in de rol van de herhaling. Als wij met halters werken, en daar een nuttig effect bij beogen, dan volstaat het niet om die gewichten één keer per dag op te heffen, net zomin als bij het lopen het zou volstaan om één of twee keer per dag een spurtje naar trein, tram of bus te trekken, ook al is lopen op zich al een voortdurende herhaling: men springt onophoudelijk van het ene been op het andere en komt op die manier snel vooruit. Aan professor De Knop, volgeling van de beroemde Turnvater Jahn (1778-1852), hoef ik dit alles natuurlijk niet uit te leggen.
Ook bij geestelijke oefeningen is herhaling nuttig –niemand zal dat betwisten– maar zij is er niet de essentie van. Belangrijk hier is een frisse gedachtegang, vertrekkend van goede definities, zonder al te veel gemeenplaatsen, en vanzelfsprekend zonder contradicties. Zindelijkheid kortom.
Als we nu in de brief van De Knop dingen lezen als: “…een duidelijk signaal geven aan de politieke wereld…”, en iets verderop: “…een belangrijk signaal dat verstrekkende gevolgen kan hebben.”, of nog: “Als rector kan ik dit bewonderenswaardige, politiek neutrale initiatief van onze studenten alleen maar toejuichen.”, “…de eenvoudige, heldere en apolitieke boodschap…”, dan lijkt me het zindelijke denken veraf.
Wat betekenen woorden als “duidelijk”, “helder” of dat herhaalde woord “signaal” nog, als je ze kunt gebruiken om aan politici een niet-politieke boodschap te geven? Of een “apolitieke boodschap”, want De Knop heeft mooie tournures.
En niemand die de laatste filosofische acribie zal vragen bij termen die de turnsport betreffen, maar wie zich op het terrein van de politieke filosofie waagt doet er goed aan om zich zorgvuldig uit te drukken. Wat te denken over: “Deze oproep is geen manifestatie tegen de democratie…”? Moet een rector nu al verzekeren dat hij geen ondemocratische bedoelingen heeft? Was er toch iets loos met die oproep voor een apolitieke politieke betoging van “zijn studenten”?
Tegenwoordig moet een rector ook een beetje manager zijn, maar als ik zinnen lees als: “De voorwaarde is wel dat er een duidelijke win-winsituatie ontstaat. Hopelijk kunnen de politici hier een wijze les uit trekken.”, dan vrees ik dat de schrijver te veel aan de Powerpoint heeft gesnoven.

Stukje verschenen in de Knack van vandaag.
.
.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html