Open brief van Alain Badiou aan Alain Finkielkraut
Eind 2009 had de filosoof Alain Badiou voor het eerst aanvaard om met Alain Finkielkraut in debat te gaan. Deze dialoog werd gepubliceerd in de Nouvel Observateur, en werd de basis van een boek dat het jaar daarop verscheen: «l’Explication. Conversation avec Aude Lancelin» (éditions Lignes, 2010). Vandaag weigert hij diens invitaties en hij geeft zijn redenen in een open brief:
Bij de publieke en gepubliceerde discussies die wij destijds* hadden, heb ik u gewaarschuwd voor het gestage afglijden van uw standpunten, en in het bijzonder voor uw identitaire krampachtigheid, waarvan ik toen al wist dat ze ongetwijfeld fel aan het werk was, maar die ik als eerlijk en loyaal beschouwde, een afglijden naar een discours dat niet meer te onderscheiden zou vallen van dat van elk extreemrechts als vanouds.
Dat is duidelijk de stap die u, in weerwil van mijn klaarziende raadgevingen hebt gezet met uw geschrift «l’Identité malheureuse» en met het centraal stellen in uw gedachtegang van het uitgesproken neonazi-concept van de etnische Staat. Dat verwonderde mij niet al te zeer, want ik had u verwittigd van dit inherente gevaar, maar gelooft u mij, het heeft mij droef gestemd. Ik denk immers dat wie ook, en u dus eveneens, in zich de mogelijkheid tot veranderen heeft en – laten we even met Plato spreken – tot een terugkeer naar het Goede.
Maar u bent onweerstaanbaar het Kwaad van onze tijd toegewend, dat tegenover de alomtegenwoordige kapitalistische wereldmarkt, abstract en abject, enkel de cultus weet te stellen van de nationale identiteit, die de dood in zich draagt zodra hij pretendeert welke politieke waarde ook te bezitten, of zelfs, zoals in uw geval, de cultus van de «etnische» nationaliteit, wat nog erger is.
Ik voeg daaraan toe dat wat betreft uw instrumentering van «het joodse vraagstuk» dit de hedendaagse vorm is van wat de joden van Europa ten ondergang zal brengen, als tenminste zij die gelukkig in groten getale weerstand bieden aan deze reactieve tendens, er niet in slagen deze een halt toe te roepen. Ik bedoel, de weegschaal van de buitengewone rol van de joden in alle vormen van universalisme (wetenschappelijk, politiek, artistiek, filosofisch…), naast de barbaarse cultus zonder enig uitzicht dan moorddadigheid van een koloniale Staat. Ik zeg het u, zoals ik het zeg aan allen die aan deze cultus deelnemen: jullie zijn het die vandaag deze sinistere identitaire catastrofe organiseren, door die brutale metamorfose van een glorierijk voetstuk van universalisme in een nationaal fetisjisme, waarbij jullie schandelijk de aflossing verzekeren van het racistische** antisemitisme.
In de groep van de intellectuelen die aan uw kant staan bij deze anti-joodse gemeenheid, word ik gewoonlijk voor antisemiet uitgescholden. Maar het enige wat ik doe is het onderhouden en in positieve zin transformeren van het overgeërfde universalisme, niet enkel van een plejade van joodse denkers en uitvinders, maar van honderdduizenden joodse communistische militanten die voortkwamen uit de populaire en arbeidersmilieus. En als het nationalisme en kolonialisme van een bepaald land aan de kaak stellen «antisemitisch» is, als het Israël betreft, welke naam moeten we dit dan geven als het bijvoorbeeld om Frankrijk gaat? Veel radicaler en onophoudelijker dan wat ik deed als het om Israël ging, heb ik kritiek gegeven, tot vandaag nog, op het Franse beleid dat zowel koloniaal als reactionair is. Zult u dan zeggen, zoals de kolonisten in Algerije dat in de jaren vijftig deden, dat ik behoor tot het «anti-Frankrijk»? Weliswaar lijkt u de charme van kolonisten wel te kunnen smaken, tenminste als het Israëliërs zijn.
U bent zelf in een duistere valkuil getrapt van een soort geborneerd anti-universalisme dat geen toekomst heeft behalve dan een aartsreactionaire. Ik meen te kunnen raden (vergis ik mij?) dat u langzaam begint te beseffen dat de plek waar u zich bevindt muf ruikt, en erger nog. Ik heb de indruk dat als u er zo op gesteld bent dat ik naar de verjaardag van uw programma kom (waaraan ik vier keer meewerkte, in de tijd dat het nog fatsoenlijk was om met u om te gaan, zij ook toen al het onder enig voorbehoud), of dat ik nog zou meewerken aan genoemd programma, dat is omdat het u enigszins zou kunnen verlossen uit uw kuil. «Als Badiou, de filosoof, platonist en communist van dienst accepteert om mij in het hol waarin ik zit een bezoek te brengen,» denkt u wellicht, «dan zal mij dat in de ogen van de velen, en hun aantal groeit, die mij ervan beschuldigen te koketteren met het Front National, wat verse lucht bezorgen.»
Maar ziet u, ik heb, omdat ik veel te vaak met u in dialoog ben gegaan, al kritiek gekregen vanuit het kamp waarvan u zich inbeeldt dat het het mijne is (een bepaald «radicaal links», dat helemaal niet mijn kamp is, maar laat maar zitten). Ik houd zonder aarzelen vol dat ik gelijk had dat te doen. Maar ik moet heel eenvoudig vaststellen dat de lust mij nu ontbreekt. Te veel is te veel, ziet u. Ik laat u achter in uw hol, of ik laat u, als u dat verkiest in het gezelschap van uw nieuwe «vrienden». Diegenen die zo’n groot succes hebben gemaakt van de tranen die u liet over het einde van de «Etnische Staten», laat hen voortaan zorg voor u dragen. Mijn hoop bestaat erin dat op het moment dat u begrijpt wie zij zijn, en waar u staat, dat u uw gezond verstand dan zult terugvinden dat, als we de klassieke filosofie mogen geloven, eigen is aan het menselijk wezen.
Alain Badiou
Een mens vraagt zich af waar zo’n Badiou de onbeschaamdheid vandaan haalt om iemand te bestempelen als infréquentable, terwijl hijzelf al jaren de grofste praat uitslaat en die zelfs laat drukken. Nu sprak hij enkel van een hol, un trou, wat nog meevalt want tegen zijn gewoonte in gebruikte hij deze keer geen dierennamen voor zijn tegenstander.
Simon Leys herinnert in «Le Studio de l’inutilité» (Flammarion 2012) aan volgende woorden van Badiou:
« S’agissant de figures comme Robespierre, Saint-Just, Babeuf, Blanqui, Bakounine, Marx, Engels, Lénine, Trotski, Rosa Luxemburg, Staline, Mao Zedong, Chou En-lai, Tito, Enver Hoxha, Che Guevara et quelques autres, il est capital de ne rien céder au contexte de criminalisation et d’anecdotes ébouriffantes dans lesquelles depuis toujours la réaction tente de les enclore et de les annuler» (p. 286 in Mao. De la pratique et de la contradiction, avec une lettre d’Alain Badiou et la réponse de Slavoj Zizek; La Fabrique, 2008).
Waar het gaat om figuren als Robespierre, Saint-Just, Babeuf, Blanqui, Bakoenin, Marx, Engels, Lenin, Trotski, Rosa Luxemburg, Stalin, Mao Zedong, Chou En-lai, Tito, Enver Hoxha, Che Guevara en enkele anderen, is het van kapitaal belang om in het geheel niet mee te gaan in de context van criminalisering en onwaarschijnlijke anekdotes waarin de reactie hen altijd heeft willen opsluiten en uitschakelen.
Leys had kritiek op dit lijstje: «… je suis choqué: quelle injustice! Le nom de Pol Pot a été omis du petit panthéon badiolien – et il aurait pourtant tellement mérité d’y figurer […]». Schokkend, wat een onrechtvaardigheid! De naam van Pol Pot is weggelaten uit dit kleine badoliaanse pantheon – en hij had nog zo verdiend erin te staan.
_____________
* Badiou gebruikt “naguère” in deze betekenis. Strikt genomen betekent dit “onlangs”
** Hij schrijft “racialiste”, wat in geen Frans woordenboek voorkomt, maar de term is in de mode gekomen door het Engels, waar het een synoniem is voor “racistisch”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten