Maar nu spreken we over de wereld als geheel
Nunc enim sermo de toto est
Het is al erg genoeg dat de dag van de poëzie aan mijn aandacht was ontsnapt, maar voor de filosofie is er gelukkig een hele maand de tijd, en hier dus een stukje Heine: geen lacherig gedoe over gemeenplaatsen, maar een grappig, ernstig woord:
Men zegt dat nachtelijke spoken schrikken als zij het zwaard van een scherprechter zien – hoezeer moeten zij dan niet schrikken als men hen Kants »Kritik der reinen Vernunft« voorhoudt! Dat boek is het zwaard waarmee in Duitsland het deïsme de kop werd afgeslagen.
Eerlijk gezegd, Fransozen, in vergelijking met ons Duitsers zijn jullie kalm en bezadigd. Hoogstens hebben jullie een koning weten dood te maken, en die had zijn hoofd al verloren vooraleer jullie hem van zijn kop ontdeden. En daarbij moesten jullie dan zoveel trommelen en schreeuwen en met de voeten stampen dat heel de aardbol dooreenschudde.
Men bewijst Maximiliaan Robespierre werkelijk te veel eer door hem met Immanuel Kant te vergelijken. Maximiliaan Robespierre, het grote burgermannetje van de Rue Saint-Honoré, kreeg inderdaad aanvallen van vernieldrift als het koningschap ter sprake kwam, en de stuiptrekkingen van zijn regicide epilepsie waren dan schrikbarend genoeg; maar zodra het de Allerhoogste gold, wiste hij het witte schuim weer van zijn lippen, waste het bloed van zijn handen, trok zijn blauwe zondagse kostuum met de blinkende knoopjes aan, en speldde nog een tuiltje bloemen op zijn brede borststuk.
De levensgeschiedenis van Immanuel Kant is moeilijk te beschrijven. Immers, hij had noch een leven noch een geschiedenis. Hij leefde een mechanisch geordend, bijna abstract vrijgezellenbestaan, in een stil, afgelegen steegje van Koningsbergen, een oude stad aan de noordoostgrens van Duitsland. Ik meen niet dat de grote klok van de kathedraal aldaar met nog minder passie en regelmaat dan haar landgenoot Immanuel Kant haar publieke dagtaakje volbracht. Opstaan, koffiedrinken, schrijven, college geven, eten, wandelen, alles had zijn eigen moment, en de buren wisten dat de klok precies op halfvier stond als Immanuel Kant in zijn grijze rokkostuum, met zijn rietstokje in de hand zijn huisdeur uitkwam en naar de kleine Lindenlaan wandelde, die men ter wille van hem nu de Filosofengang noemt. Acht maal liep hij die op en af, in alle seizoenen, en als het weer somber was of als donkere wolken regen voorspelden, dan zag men zijn dienaar, de ouwe Lampe, angstig bezorgd achter hem aan lopen met een lange paraplu onder de arm, als een toonbeeld van de Voorzienigheid.
Wat een merkwaardig contrast tussen het uitwendige leven van die man, en zijn verwoestende, wereldvermorzelende gedachten! Waarlijk, hadden de burgers van Koningsbergen een vermoeden gehad van de volle betekenis van die gedachten, dan zouden zij een veel afgrijselijkere schrik voor die man hebben gehad dan voor een scherprechter, een scherprechter die alleen mensen terechtstelt – maar die brave lieden zagen in hem niets anders dan een professor Filosofie, en als hij op het gestelde uur voorbij kwam gewandeld, groetten zij hem vriendelijk en stelden op hem zelfs hun zakhorloges gelijk.
Immanuel Kant, die grote verwoester in het rijk van de geest, mag in het terrorisme Maximiliaan Robespierre dan ver overtroffen hebben, toch vertoonde hij met hem grote gelijkenissen die tot een vergelijking van beide mannen nopen. Om te beginnen zien we bij beiden dezelfde onverbiddelijke, snijdende, poëzieloze nuchtere eerlijkheid. Dan zien we bij beiden hetzelfde talent voor wantrouwen, alleen wendt de ene dat enkel tegen gedachten aan en noemt hij het kritiek, terwijl de andere het tegen mensen aanwendt en als republikeinse deugd betitelt. Allebei evenwel behoren zij in de hoogste graad tot het type van de kleinburger – de Natuur had hen voorbestemd om koffie of suiker af te wegen, maar het Lot wilde dat zij andere zaken afwogen, en het legde bij de ene een koning, en bij de andere een god op de weegschaal...
En zij gaven het correcte gewicht!
Zur Geschichte der Religion und Philosophie in Deutschland (1852)
Sämtliche Werke, Meyers Klassiker-Ausgaben
Ernst Elster, 1893, vierter Band, SS. 249-50
Ernst Elster, 1893, vierter Band, SS. 249-50
Geen opmerkingen:
Een reactie posten