Alexandre Dumas beschrijft in De Graaf van Monte Christo – een verhaaltje van vijftienhonderd bladzijden – op pagina vierhonderdzesentachtig de Parijse woonst van een gegoede jongeman. Hij doet dat grondig. Kennelijk had Dumas nooit een schrijfcursus gevolgd en zijn zinnen vallen bijgevolg wat langer uit, soms. Eerst komt de gelijkvloerse verdieping:
Onze
jongeman had zijn hoofdkwartier gevestigd in de kleine salon op de benedenverdieping. Daar, op een tafel met daarrond op enige afstand brede,
zachte divans lagen alle bekende tabakken, van de gele tabak van Petersburg tot
de zwarte tabak van de Sinaï, en niet te vergeten Maryland, Portorico en Latakia, te schitteren in de gecraqueleerde faiencepotten waar de Hollanders zo gek op
zijn. Daarnaast stonden in geurige houten kistjes, in volgorde van grootte en
kwaliteit, puro’s, regalia’s, havanna’s en manilla's gerangschikt. In een open
kast ten slotte, een verzameling Duitse pijpen, chibouks met barnstenen koppen
versierd met koraal en met goud ingelegde shisha’s met hun lange marokijnen
pijpen opgerold als slangen, wachtend op de luim of de gunst van de rokers.
Albert zelf had voor deze ordening gezorgd, of liever gezegd voor deze symmetrische
wanorde die disgenoten na de koffie bij een moderne maaltijd graag aanschouwen door
de walmen die uit hun mond ontsnappen en in lange, grillige spiralen naar het
plafond stijgen.
Le Comte de Monte-Christo
Préface de Jean-Yves Tadié
Édition établie et annotée par Gilbert Sigaux
Gallimard 1981, Folio classique
Geen opmerkingen:
Een reactie posten