.
December 2004 verscheen, onder de leiding van filosofe Barbara Cassin, bij Le Seuil/Le Robert een stevig naslagwerk: VOCABULAIRE EUROPÉEN des PHILOSOPHIES, ondertitel DICTIONNAIRE des INTRADUISIBLES. Groot formaat, 1560 pagina’s, twee kolommen, weinig wit, indrukwekkend werk.
Termen uit de klassieke talen van de filosofie, Grieks, Latijn, Duits, Hebreeuws, Engels, Italiaans &cet, worden thematisch geordend, grondig besproken en, al kan het zogezegd niet, toch Frans vertaald.
In goede naslagwerken lezen is altijd een plezier: eerst wil je iets opzoeken, onderweg blijf je haperen en na vijf minuten weet je niet meer wat je kwam doen.
Hier is dat in overtreffende trap het geval, want dit filosofisch- filologisch naslagwerk is onvermijdelijk een zelfstandig stuk filosofie en filologie, met vertakkingen tot in het oneindige.
Zoals de Indische wijsheid zegt over chatarunga, het bordspel dat ons schaakspel werd: het is een rivier waar de mug kan drinken en de olifant kan baden.
Het grootste plezier blijft natuurlijk als je in zo'n erudiet en prachtig werk iets ontdekt, al was het een komma, waarvan je meent ook iets te weten. Nu trof ik in het hoofdstukje gewijd aan het onvertaalbare Duitse woord “Witz” iets aan dat wellicht een aanvulling kon hebben.
Le „Witz” selon Freud et ses traductions
[…] Il y a, en effet, dans le Witz selon Freud, un lapsus réussi qui provient inopinément de l’inconscient, comme ce terme de famillionnaire qui – sorte de crase entre [attitude] familière et millionnaire – intéressa tant Lacan (et d’abord Freud lui-même) et par le moyen duquel il échappa à un pauvre diable de faire savoir qu’il avait été aimablement traité par le cependant très riche baron de Rothschild. Freud explicite et déploie de la manière suivante la pensée contenue dans ce mot d’esprit ou cette “pointe” de l’esprit (geistreicher Einfall): « […] nous avons dû rajouter à la phrase “R. m’a traité tout à fait comme son égal, d’une manière tout à fait familière” une proposition supplémentaire, qui, raccourcie au maximum, s’énonçait ainsi: “autant qu’un millionnaire est capable de le faire” (Le Mot d’esprit et sa relation à l’inconscient, trad. fr. D. Messier, Gallimard, 1988, p. 60) . C’est, en effet, le mécanisme d’une condensation répondant à ce modèle qui est à la source du plaisir pris à de tels jeux de l’esprit ou, plus précisément, de l’inconscient.
Charles Badier, onder het lemma «ingenium», p.596
De tekst zelf van Freud heb ik niet gelezen, en ook niet bij de hand, maar wel heb ik de Reisebilder van Heinrich Heine nog redelijk in mijn hoofd. Daarin laat Heine zich door een lijfknecht, soort van barbier, vertellen hoe die ooit de eer had om baron Rothschild zijn eksterogen te mogen wegsnijden. Het ging er bij die sessie heel gemoedelijk toe: “Und so wahr wie mir Gott alles Guts geben soll, Herr Doktor [Heine], ich saß neben Salomon Rothschild, und er behandelte mich ganz wie seinesgleichen, ganz famillionär.” [*]
1829, Die Bäder von Lucca, Kapitel VIII
Merkwaardig is toch, dat dit "famillionär" als voorbeeld wordt genomen van een lapsus qui provient inopinément de l’inconscient. Je moet dan al aannemen dat Heine zijn verhaal van die knecht echt gebeurd is. De naam van Heine, ik vermoed de
bewuste bedenker van de grap, wordt niet vermeld. Ja, misschien is het niet eens
réussi, een echt goeie grap, zoals de kwaaie
Karl Kraus al opmerkte in zijn essay “
Heine und die Folgen” – maar volgens Kraus maakte Heine nooit goede grappen.
Freud, de bedenker van het “
inconscient”, kende de teksten van Heine goed, en aan hem zal het dus niet liggen. Het vergeten van Heine als bewuste bedenker van die
onbewustheid moet van de auteur Badier komen, of anders van de Franse Freudvertalers ?
Maar dat is allemaal muggenzifterij, en ik verontschuldig mij bij de makers van dit fenomenale boek.
[*] Salomon Mayer, Freiherr von Rothschild (1774–1855), chef van het Weense bankfiliaal; hij leefde afwisselend in Wenen, Frankfort en Parijs. In Parijs nodigde Rothschild Heine vaak uit op diners bij hem thuis, ook al dreef aan tafel de dichter vaak de spot met hem. Hemzelf kon dat niet deren, hij had wel gevoel voor humor, en de andere gasten zouden het hem niet vergeven hebben als hij Heine niét uitnodigde. Overigens was Heines oom, Salomon Heine, ook bankier (in Hamburg), en na Rothschild de rijkste man van Duitsland.
.