In het Frans heb je van die uitdrukkingen en termen die geweldig imposant klinken, maar die als je ze vertaalt eigenlijk iets gewoons betekenen. Een woord als “verrechtsing” heeft elke journalist hier al eens gebruikt, maar in het Frans kun je dat op twee manieren zeggen. Schrijf je voor de simpele krantenlezer, dan zeg je gewoon “droitisation”, maar als je ergens echt indruk wil maken, omschrijf dan de beweging die je bij het kiesvolk meent te zien als “dextrogyre”, wat naar rechts draait, met de klok mee. Een term die in de scheikunde van pas komt om kristallen enzovoort te beschrijven, en die de politicologie een wetenschappelijk tintje lijkt te geven. Alain de Benoist verkiest “droitisation”, maar gelooft weer niet dat er ook sprake is van een verrechtsing. Hij drukt zich meestal eenvoudig uit, al zou het blazoen van de familie misschien anders laten vermoeden.
Maar moeilijke termen zijn niet altijd te vermijden. Hieronder legt hij ons uit dat een term als “populisme” ten gronde wijst op verachting voor het volk:
Wel, ik heb dit boek geschreven omdat ik merkte dat het woord populisme door het veelvuldige gebruik voorgoed in de categorie van de verduurde woorden was geraakt, een elastieken woord als het ware. Een term met een voornamelijk pejoratieve klank mag je zeggen, en dit pejoratieve gebruik werkt als een verbod voor wie zich vragen zou stellen bij de aard, de essentie ervan.
Mijn boek is helemaal geen pleidooi ten gunste van het populisme. Om te beginnen al niet omdat dit weinig zou voorstellen, gezien de verscheidenheid van populismen, nee, het is een politiek-wetenschappelijke proeve die wil achterhalen wat populisme is.
In welke mate is het een nieuw verschijnsel? In welke mate is het eventueel iets anders dat de kop opsteekt? U sprak al over het boulangisme, en dat is geen kwaad voorbeeld van populisme van de oude stempel. Dit wat de opzet van mijn boek betreft.
Wat we in een eerste benadering kunnen zeggen over het populisme, is dat het voortspruit uit een fenomeen dat we al lang kennen, maar dat voortdurend meer om zich heen grijpt, namelijk de argwaan waarmee de gewone man, en in toenemende mate zelfs ook de middenklasse, de elite bekijkt, of het nu een politieke, economische, financiële, sociale of media-elite betreft. De mensen vertrouwen hen niet meer, dat zien we in vele bevragingen: ze hechten er niet langer geloof aan. Men heeft wel gesproken over de “secessie van het plebs”, om een oude omschrijving te gebruiken,* en dat is het ook min of meer. Een flink deel van de bevolking, stilaan twee derden nu al, houdt zich ver van wat men noemde de beleidspartijen, te weten de oude politieke partijen, en laat weten dat ze er geen oren meer naar hebben.
Daar zijn vanzelfsprekend verschillende redenen voor. Een daarvan is wat men de ‘representatiecrisis’ genoemd heeft, wat betekent dat het volk zich niet meer vertegenwoordigd voelt door de elite, dat die elites de macht ten eigen bate zo goed als geconfisqueerd hebben, enkel voor hun eigen profijt, terwijl het volk buitenspel blijft.
Een ander zeer belangrijk element is de opmerkelijke hergroepering van de programma’s naar het centrum toe. Peilingen bewijzen al dertig jaar dat het aantal steeds maar aangroeit van mensen die niet meer inzien, niet meer begrijpen wat links nog van rechts onderscheidt. Dat ligt nu al rond de tachtig procent. Als het zo zit, en laat bij sommige verkiezingen dit feit nog gemaskeerd blijven, zeker bij presidentsverkiezingen die immers een nogal klassieke tweeledigheid opleveren, dan blijft niettemin dat de mensen het verschil tussen linkse en rechtse partijen niet goed meer zien, en dat die partijen zelf met een diepe identiteitscrisis te maken hebben, en dat is tegenwoordig heel goed te merken zowel bij links als bij rechts. Kijk bijvoorbeeld naar de debatten ter gelegenheid van de voorverkiezingen in de socialistische partij.
Een derde zeer belangrijk element is dat we de jongste decennia bijzonder grote omwentelingen hebben gezien in het dagelijks leven van de bevolking, zaken met grote draagwijdte. Ik denk hier aan drie voorname ontwikkelingen. Vanzelfsprekend is een ervan de immigratie, een tweede de mondialisering, en ten derde de gevolgen van de Europese constructie.
In die drie gevallen hebben we een eenstemmig en behaaglijk spinnend discours te horen gekregen, dat hierop neerkwam dat de immigratie een uitzonderlijke buitenkans was voor Frankrijk, dat de mondialisering een gelukkige zaak was, en dat voor het merendeel van de problemen Europa de oplossing zou brengen. En daarna hebben de mensen in hun dagelijks bestaan vastgesteld dat dit niet helemaal klopte. Dat de immigratie toch wel een aantal samenlevingsziekten meebracht, problemen met de openbare veiligheid waarmee het gewone volk direct te maken kreeg, problemen die natuurlijk nog verergerden met de opkomst van het politiek islamisme, het jihadisme, de aanslagen enzovoort, die het klimaat hebben geschapen dat iedereen kent. De mondialisering kwam voor de meeste mensen neer op een begrotingsdiscipline die hard aangevoeld werd, zowel wat de salarissen betreft als de manier van leven, de koopkracht, met daarbij het fenomeen van de delokalisaties, waardoor Europese arbeiders brutaal met de concurrentie te maken kregen van exotische werkkrachten die voor een bespottelijk laag loon arbeiden, en dan ook nog eens met een Europa dat zogezegd een hoop problemen zou oplossen, maar juist een supplementair probleem is gebleken. Wat maakt dat Europa – en dat vind ik een droevige zaak – als een soort kop van Jut dient.
Komt nog bij dat de mensen goed weten dat bij die drie problemen, de immigratie, de mondialisering en Europa hen nooit om hun mening werd gevraagd. Of als dat een enkele keer toch gebeurde, men geen rekening heeft gehouden met hun stem. En hier mag eraan herinnerd worden dat de stemming in 2005, bij het referendum over het Verdrag van Maastricht, onbetwistbaar een ontstaansmoment voor het populisme in Frankrijk is geworden. Dat was toen al een perfect voorbeeld van het fenomeen populisme. We weten dat alle grote partijen zegden: je moet ja stemmen. Alle waarnemers zegden: je moet ja stemmen. Alle radio- en televisiezenders zegden: je moet ja stemmen. En de peilingen zegden: er is geen probleem, het ja zal het vanzelfsprekend halen.
En dan, tja, werd het neen. Verbijstering alom, afgrijzen, woede, en precies hetzelfde zagen we bij de Brexit en daarna bij de verkiezing van Trump. Tot op het laatste moment heeft iedereen verklaard: het is nogal evident dat er geen Brexit komt, en het kan niet anders dan dat Hillary Clinton wordt verkozen. Ik herinner me dat ik tot nogal laat in de nacht de presidentsverkiezing heb gevolgd, en tot op de laatste minuut, nietwaar, vertelden alle journalisten ons dat er geen probleem was, want Hillary Clinton zou het halen.
Telkens weer zien we dus hetzelfde tafereel, en het onmiddellijke gevolg hiervan is dat de media dan uitbarsten tegen het populisme, en al snel ook tegen het volk. Dat doet me denken aan een uitval van Daniel Cohn-Bendit, die tenminste de verdienste van radicaliteit en openhartigheid had, en die zei: het volk ben ik kotsbeu!
Eigenlijk verwoordde hij daar op een bijzonder brutale manier wat de heersende politieke klasse denkt. Dat volk zijn we kotsbeu, want het wil nooit stemmen zoals we dat van hen verwachten, het lukt ons niet hen achter de heersende ideologie te scharen, en het gaat van kwaad naar erger.
__________
*Bij Livius en Cicero kun je lezen over de eerste secessio plebis (494 aCn), waarbij de plebejers de stad Rome massaal verlieten om zo rechten af te dwingen van het patriciaat.
Alors, j’ai écrit ce livre parce que je me suis aperçu que le mot populisme était désormais entré dans la catégorie des mots qui ont trop servi, c’est-à-dire des mots caoutchoucs en quelque sorte, et c’est devenu un terme, il faut bien le dire surtout péjoratif, et dont l’usage péjoratif interdit en quelque sorte que l’on s’interroge pour en connaître la nature, l’essence.
Mon livre n’est pas du tout un livre en faveur du populisme. D’abords parce que ça ne veut pas dire grand-chose, compte tenu de la diversité des mouvements populistes, mais c’est une tentative qui s’inscrit dans une démarche de science politique, pour savoir, qu’est-ce que c’est le populisme? En quoi c’est une nouveauté. En quoi c’est la résurgence éventuellement d’autre chose ? Vous parliez du boulangisme, qui n’est pas un mauvais exemple de populisme à l’ancienne. C’est ça le fond de ma démarche.
Alors qu’est-ce qu’on peut dire en premier analyse sur le populisme, c’est qu’il est le résultat d’un phénomène qu’on constate depuis longtemps, mais n’a cessé de s’accélérer, c’est l’extraordinaire défiance des classes populaires, et même plus largement d’une grande partie des classes moyennes, envers les élites, qu’elles soient politiques, économiques, financières, sociales ou médiatiques. Les gens n’ont plus confiance, et on le voit dans toute une quantité de scrutins: ils n’y croient plus. On a pu parler de sécession de la plèbe, pour reprendre une vieille expression, c’est un peu cela. Toute une partie de la population, qui n’est pas loin des deux tiers aujourd’hui, prend de la distance vis-à-vis de ce qu’on appelait les partis de gouvernement, c’est-à-dire les vieux partis politiques, et puis fait savoir qu’il n’en veut plus.
Alors il y a à cela évidemment plusieurs raisons. L’une de ces raisons c’est ce qu’on a appelé la crise de la représentation, c’est-à-dire le fait que le peuple considère qu’il n’est plus représenté par les élites, que les élites ont en quelque sorte confisqué le pouvoir à leur propre profit, en fonction de leurs seuls intérêts, et puis que eux sont marginalisés.
Un autre élément très important a été le recentrage prodigieux du programme. Les sondages montrent que depuis trente ans, le nombre de gens qui ne voient plus, qui ne comprennent plus qu’est ce qui sépare les partis de droite et les partis de gauche, n’a cessé d’augmenter. Il est aujourd’hui de l’ordre de quatre-vingt pourcent, hein. Alors, même si c’est masqué à la faveur de certains scrutins, notamment d’élections présidentielles, qui créent une bipolarisation de type assez classique, il n’empêche que les gens ne voient plus très bien la différence entre les partis de droite et les partis de gauche, que ces partis sont eux-mêmes confrontés à une des grandes crises d’identité, que l’on voit très bien dans les partis de droite et les partis de gauche à l’heure actuelle. Regardez les débats à l’intérieur de la primaire du parti socialiste, par exemple.
Un troisième élément très important a été que ces dernières décennies nous avons assisté à des phénomènes extrêmement importants de transformation de la vie quotidienne des gens, de phénomènes d’une grande ampleur. Je pense à trois phénomènes principaux. Évidemment, d’une part la question de l’immigration, d’autre part la mondialisation, et troisièmement les conséquences de la construction européenne.
Alors il y a eu dans ces trois occurrences un discours consensuel et ronronnant, c’est-à-dire que on nous a expliqué successivement que l’immigration était une grande chance pour la France, que la mondialisation serait heureuse, et que l’Europe allait apporter une solution à la plupart des problèmes. Et puis les gens, dans leur vie quotidienne, ont constaté que ce n’était pas exactement ça. Que l’immigration engendrait quand même un certain nombre de pathologies sociales, des problèmes d’insécurité, auxquelles les classes populaires étaient directement confrontées, problèmes qui s’étaient évidemment encore aggravés avec la montée de l’islamisme politique, du djihadisme, les attentats etcetera, et qui ont créé le climat que vous connaissez. La mondialisation pour la plupart des gens s’est traduite par d’abord une rigueur budgétaire qui a pesé lourdement, à la fois sur les salaires, sur les modes de vie, sur le niveau de pouvoir d’achat, avec le phénomène des délocalisations, avec la mise en concurrence brutale des travailleurs européens avec des mains-d’œuvre de pays exotiques travaillant pour des sommes absolument dérisoires, et enfin l’Europe qui devait être une solution à une foule de problèmes, s’est avérée être un problème supplémentaire. Ce qui fait qu’aujourd’hui l’Europe – ce que je trouve triste d’ailleurs – l’Europe est considérée comme une sorte de repoussoir.
Or sur ces trois problèmes, que sont l’immigration, la mondialisation, et l’Europe, eh bien, les gens voient bien qu’on ne les a jamais consultés. Et que les rares fois où ils ont été consultés, on n’a pas tenu compte de leur vote. Et c’est là qu’il faut rappeler que, un point de départ du populisme en France a été incontestablement en 2005, le vote sur le referendum sur le traité constitutionnel européen, qui était déjà le modèle parfait du phénomène populiste. C’est-à-dire que tous les grands partis disaient: il faut voter oui. Tous les grands journaux disaient: il faut voter oui. Tous les observateurs disaient: il faut voter oui. Toutes les chaînes de radio-télévision disaient: il faut voter oui. Et les sondages disaient: il n’y a pas de problème, le oui va évidemment l’emporter. Et là-dessus, eh bien, c’est non. Et stupeur, effroi, fureur, et c’est exactement le même phénomène que l’on a vu se reproduire avec le Brexit, puis avec l’élection de Trump. Jusqu’au dernier moment tout le monde a dit: c’est évident, le Brexit ne se fera pas, Hillary Clinton devra être élue. Je me souviens d’avoir suivi l’élection présidentielle assez tard dans la nuit du vote. Jusqu’à la dernière minute, n’est-ce pas, tous les journalistes qui étaient là nous disaient, il n’y a pas de problème, c’est Hillary Clinton qui l’emporte.
Donc, à chaque fois, on retrouve ce même phénomène, et la conséquence immédiate de ce phénomène c’est un déchaînement médiatique, contre le populisme, et en fait très vite contre le peuple. Je me souviens de l’apostrophe de Daniel Cohn-Bendit, qui avait au moins le mérite de la radicalité et de la franchise et qui disait : y en a marre du peuple!
Et au fond il disait de manière très brutale ce que pense la classe politique dominante. C’est-à-dire que le peuple, y en a marre, parce que le peuple il ne vote jamais comme on attend qu’il vote, on n’arrive pas à le rallier à l’idéologie dominante, et le phénomène a augmenté en proportion.