31 augustus 2024

De genade Gods wordt niet elkeen verleend


Zoals bekend heeft de Nederlandse literatuur sinds kort twee katholieke auteurs erbij. Of zij in het vervolg hun boeken bij het Davidsfonds zullen uitgeven weet ik niet, maar hun bekeringen lijken me wel echt.
Anders verliep het bij Stendhal en Heine. Zij kwamen er wel rakelings langs, maar deugdelijke katholieke bekeerlingen zijn ze niet geworden.
Eerst lezen we wat Stendhal in Rome overkwam, en daarna wat Heine in Trente meemaakte, en in beide gevallen speelt Eva een kwalijke rol.


25 december 1827. - We komen terug uit de Sint-Pieter. Het was een prachtige dienst. Er waren misschien wel honderd Engelse dames, velen van hen van de zeldzaamste schoonheid. Achter het hoofdaltaar had men een met rood damast bespannen omrastering geplaatst. Zijne Heiligheid stelde een kardinaal aan om in zijn plaats de mis op te dragen. Men bracht de paus, zittend op zijn troon achter het altaar, het bloed van de Verlosser en hij zoog het op met een gouden rietje.*
Ik heb nog nooit zoiets indrukwekkends gezien als deze ceremonie; de Sint-Pieter was subliem in zijn pracht en schoonheid: vooral het effect van de koepel vond ik verbluffend; ik werd bijna zo gelovig als een Romein.

Promenades dans Rome (1829)
Édition établie et annotée par Victor Del Litto
Préface de Michel Crouzet
Gallimard 1973, 1997 p.142

Toen ik de groene zijden voorhang 
wegschoof die de ingang van de dom afdekte, en binnenging in het godshuis, toen werden mijn lijf en hart aangenaam verfrist door de milde lucht die daar woei en door het getemperde magische licht dat door de bontgekleurde ramen op de biddende vergadering neerstreek. Meest vrouwen waren het, in lange rijen naar voren geleund op de lage gebedsbanken. Ze baden met een stille beweging van de lippen alleen, en waaiden zich voortdurend koelte toe met grote groene waaiers, zodat men niets kon horen dan een gedurig geheimzinnig gelispel, en niets kon zien dan het wapperen en wuiven van sluiers. De knarsende tred van mijn bottines stoorde menig mooi gebedje en grote katholieke ogen keken mij aan, half nieuwsgierig, half genegen, als wilden ze me aanbevelen om ook maar neer te knielen en zielen-siësta te houden.
[…] Je mag zeggen wat je wil, maar het katholicisme is een goede religie voor in de zomer. Het is aangenaam zitten op de banken van deze oude dom, je kan hier genieten van een koel gebedje, een heilig DOLCE FAR NIENTE, je bidt en je droomt en zondigt in gedachten, de Madonna’s knikken zo vergoelijkend vanuit hun nissen, vrouwelijk als ze zijn schenken zij je zelfs vergiffenis als je hun eigen lieftallige trekken in die zondige gedachten mocht hebben vervlochten, en ten overvloede staat er in elke hoek nog een bruine noodstoel voor het geweten, waar men zich van zijn zonden kan ontlasten.
In zo een stoel zat een jonge monnik met een ernstige plooi op zijn gezicht; maar het gezicht van de dame die hem haar zonden opbiechtte bleef voor mij verborgen, deels door haar witte sluier, deels door het zijpaneel van de biechtstoel. Toch kwam daarachter uit een hand te voorschijn die mij terstond aangreep. Ik kon het niet laten om deze hand gade te slaan; de blauwige adertjes en de voorname glans van de witte vingers kwamen mij zo zonderling bekend voor, en al het droomgeweld van mijn gemoed kwam in beweging om een gelaat te bedenken dat bij die hand zou kunnen horen.
[…] Die hand had iets roerend onschuldigs, zodat het scheen of zij niet mee naar de biecht hoefde, en ook niet horen wilde wat haar eigenares opbiechtte, en als het ware buiten wachtte tot zij klaar zou zijn. Dat nam wel een poos in beslag; de dame moest veel zonden te vertellen hebben. Ik kon niet langer wachten, mijn ziel drukte een onzichtbare afscheidskus op die mooie hand; ze trilde op datzelfde moment …

Die Reise von München nach Genua (1830)
in: Heinrich Heines Sämtliche Werke
herausgegeben von Prof. Dr. Ernst Elster, 1893
Kritisch durchgesehene und erläuterte Ausgabe, dritter Band, S.243
Meyers Klassiker-Ausgaben, Leipzig und Wien
____________
* Leo XII verkeerde in slechte gezondheid. Dat hij het Heilig Bloed met een rietje opzoog mag onze verse bekeerlingen niet choqueren.

28 augustus 2024

Het belang van onafhankelijke media

 

De recente schuldbekentenis van Mark Zuckerberg is mooi, en hij belooft ook beterschap, maar dat laatste kunnen we maar beter afwachten. Niet enkel met Biden trouwens maakte hij louche afspraakjes, hij deed dat ook met onder meer Macron, zoals u hier kunt zien. Het ging deze heren natuurlijk om het muilkorven van de vrije pers – de social media en de blogs dus, want de goede media kunnen ze ook zonder afspraakjes wel in het gareel houden.

Dat is niet altijd en overal het geval geweest. Zo lezen we bij Stendhal dat eertijds, in de Pauselijke Staten van de zestiende eeuw, niemand het zou hebben  aangedurfd om zelfs moorden aan te klagen, maar dat in zijn eigen tijd buitenlandse, vooral Engelse kranten daar verandering in brachten:

Wie zou een Romeinse prins, een neef van de paus of een andere grote figuur, hebben willen beschuldigen zonder bewijzen in handen te hebben? Alles wat hem dan restte is de beroemde stelregel:
De misdaad begaat hij die er baat bij heeft.
In de zestiende eeuw werd de ene vergiftiging gewroken door de andere. Tegenwoordig denkt men dat het grootste obstakel voor dit soort misdaden de angst is dat twee maand later in een of andere Engelse krant een opiniestuk over Rome die zaken uit de doeken doet. Men noemt een aantal verslaggevers van Engelse kranten wier reizen naar Italië worden betaald door de stukken die ze in de Times of de Morning Chronicle plaatsen. Persvrijheid is dus nuttig, zelfs in landen die er verstoken van zijn.

Ainsi, la liberté de la presse est utile même dans les pays qui en sont privés: Stendhal denkt hier aan zijn goede vriend William Hazlitt (hij had meer Engelse dan Franse vrienden lijkt me), de grote reporter van de negentiende eeuw: On lit dans M.Hazlitt et plusieurs autres reporters de journaux anglais…


Promenades dans Rome (1829)
Édition établie et annotée par Victor Del Litto
Préface de Michel Crouzet
Gallimard 1973,1997

26 augustus 2024

Voorspellingen zijn altijd gewaagd

Stendhal beweerde dat hij niet voor zijn tijdgenoten schreef, maar voor de lezer van 1985.* Hij wilde zogenaamd dat zijn boeken in een oplage van 40 exemplaren gedrukt werden «je voudrais que l'on pût n'imprimer que pour quarante personnes»en besloot zijn teksten vaak met «to the happy few», een woord dat hij misschien bij Shakespeare inpikte: «We few, we happy few, we band of brothers» (Henry V, IV, 3), of anders bij Oliver Goldsmith (The Vicar of Wakefield), twee auteurs die hij zeer bewonderde, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Chateaubriand die in 1985 volkomen vergeten zou zijn. Die laatste voorspelling is me dunkt niet helemaal uitgekomen:

Napels, 19 juni 1817. – Ik heb een boek gekocht bij het Largo di Castello, waar je dat merkwaardige theater hebt, gebouwd in een kelder en waar je via de derde loges naar binnen gaat. Mijn boek is getiteld: Della Superiorita in ogni cosa del sesso amabilissimo, etc 1504. [Over de superioriteit in alles van het beminnelijkste geslacht] 


In de zestiende eeuw waren in Frankrijk de vrouwen slechts bedienden, terwijl in Italië de superioriteit van het beminnelijke geslacht boven de mannen een van de thema’s was die de modieuze schrijvers het vaakst behandelden. De Italianen waren meer geneigd tot de passionele liefde en minder grof, adoreerden niet zozeer fysieke kracht, waren minder oorlogszuchtig en feodaal gezind, en stemden vlot met dit principe in.
De ideeën van de vrouwen zelf waren niet gebaseerd op boeken, want gelukkig lazen ze weinig: zij putten die uit de natuur der dingen, en de gelijkheid van beide seksen bracht een verbluffende hoeveelheid gezond verstand in de Italiaanse hoofden. Ik ken honderd gedragscodes die we elders nog altijd moeten bewijzen en die in Rome als axioma's gelden. De toelating van vrouwen tot volmaakte gelijkheid zou het zekerste teken van beschaving zijn; het zou de intellectuele kracht van het menselijk ras en zijn kansen op geluk verdubbelen. In de Verenigde Staten van Amerika staan vrouwen veel dichter bij de gelijkheid dan in Engeland. Ze hebben in Amerika wettelijk wat ze in Frankrijk hebben in de vorm van milde omgangsvormen en de vrees om zich belachelijk te maken. In welk Engels stadje ook, is een koopman die 200 louis verdient met zijn handel heer en meester over zijn vrouw net als over zijn paard. Bij de koopmansklasse van Italië zijn de achting, de vrijheid en het geluk van de vrouw evenredig met haar schoonheid. 
[…] Om die gelijkheid te bereiken, een bron van geluk voor beide seksen, zou men aan vrouwen het duelleren moeten toestaan: een pistool vereist alleen vaardigheid. Elke vrouw die daarop twee jaar naar de gevangenis gaat, zou aan het eind van die periode de echtscheiding kunnen vragen. Tegen het jaar 2000 zullen deze ideeën niet langer belachelijk zijn.

Rome, Naples et Florence
(1826)                   
Édition présentée et annotée par Pierre Brunel
Professeur à l’Université de Paris-Sorbonne
Gallimard, Folio classique, 1987

P.S. Het boek werd als gevaarlijk beschouwd, en Stendhal moest op vraag van zijn uitgever, die de censuur vreesde, op 113 plaatsen zijn manuscript aanpassen ('cartonner') en zinnen of passages door puntjes vervangen. Niettemin werd zijn boek goed gelezen, vaak ook door Duitsers die „Das Land wo die Zitronen blühen“ wilden terugvinden.
__________
* Of nog iets later zelfs: «Je pourrais faire un ouvrage qui ne plairait qu’à moi et qui serait reconnu beau en 2000.»

19 augustus 2024

Gespannen afwachten

“Die Drohung ist stärker als ihre Ausführung” – de dreiging is sterker dan de uitvoering – is een raadselachtige uitspraak, toegeschreven aan de Duitssprekende Lets-Russische grootmeester en schaaktheoreticus Aaron Niemzowitsch (1886-1935). Het is niet helemaal zeker of hij dat wel gezegd heeft, maar in elk geval had hij het kunnen zeggen, want hij staat bekend voor zijn categorische uitspraken, bijvoorbeeld in Mein System”, een boek dat nog altijd gelezen wordt.

Nu hoorde ik op CNews hun correspondente in Tel Aviv zeggen dat een aanval van Iran weliswaar dreigde, maar er tot nog toe niet gekomen was, en dat het afwachten een zwaardere beproeving was dan de aanval zelf, want voor een echte aanval vertrouwt de bevolking op de IJzeren Koepel (כִּפַּת בַּרְזֶל, kipat barzel).

Die correspondente is joods, en aangezien ongeveer alle joden schaakspelen is het meen ik niet uitgesloten dat zij daarbij aan Niemzowitsch heeft gedacht. Zij suggereerde ook dat Iran misschien daarom de spanning liet duren.


16 augustus 2024

Een beschaafde columnist aan het woord

Lang geleden, toen kranten en weekbladen nog beschaafde columnisten hadden die ook echt konden schrijven, hadden we in

de stukjes van Karel van het Reve (1921-1999). In de postuum verschenen bundel ACHTERAF vind je er honderdzevenenveertig, en zeker wie zelf wel eens een stukje wil schrijven kan die beter vooraf een voor een lezen.

Om jullie op smaak te brengen, lezers, heb ik er eentje overgetikt (ik denk niet dat het mag, maar vertrouw erop dat de Erven Karel van het Reve me geen puntig mes door de keel zullen rammen).

Van het Reve heeft het over de beïnvloeding van schrijvers door hun oudere collega’s, en hij geeft een paar voorbeelden. Van Heine leerden we gelukkig al dat er in de kunst geen plagiaat bestaat, en dat die kwalificatie voortkomt uit een romantische overschatting van originaliteit. Van hem mag een kunstenaar zijn honing uit duizend bloemen bereiden, en dat mogen dus ook zowel Elsschot als Gorter en Gezelle van de grote Karel van het Reve: 


GESTAMP EN GERATEL

In het gedicht ‘Aan Rika’ vertelt Piet Paaltjens (1835-1894) hoe de trein waarin hij zat voorbijgereden werd door een sneltrein, en in die sneltrein zat een meisje dat hij maar heel kort zag. ‘De kennismaking kon niet korter zijn.’ Of zij echt Rika heet en hoe hij dat weet, vertelt de dichter ons niet. Hij verwijt haar dat ze het rijtuig ‘niet heeft opgerukt’ (hij bedoelt, denk ik, dat ze de coupédeur niet heeft opengerukt) en hem niet om de hals gevallen is. En dan komt de laatste strofe:

                  Gij vreesdet mooglijk voor een spoorwegramp?
                  Maar, Rika, wat kon zaalger voor mij zijn,
                  dan, onder hels geratel en gestamp,
                  Met u verplet te worden door één trein?

Dat gedicht met die trein werd voor het eerst gepubliceerd in 1867. In 1923 verscheen Elsschots verhaal Lijmen. In dat verhaal probeert Karel Boorman telefonisch contact op te nemen met de firma Korthals en Zonen in Gent:

      ‘Hij zocht even in het telefoonboek, kwam naast mij zitten, belde de Centrale op en sloot de ogen.
     “Brussel,” zei een neusstem.
     “Gent!” riep Boorman, naar het toestel snappend als een hond naar een been.
       Er volgde een gegorgel, dan een bruisen als van de zee en daarop een hels gestamp en geratel.’ 

Dat ‘hels gestamp en geratel’ van Elsschot komt uit het ‘hels geratel en gestamp’ van Piet Paaltjens. Daar kan, geloof ik, geen twijfel over zijn, al is Elsschot zich daar misschien helemaal niet bewust van geweest.

Ander voorbeeld. Een jaar of wat geleden las ik – ik weet niet meer in welk gedicht – van Guido Gezelle de regel ‘Miserere, mensen, miserere’ (Heb meelij, mensen, heb meelij).

‘Toen ik dat las, herinnerde ik me dat ik lang geleden ergens bij Herman Gorter de regel was tegengekomen ‘Jubilate, mensen, jubilate!’ (Juicht, mensen, juicht!)

Een soort theologisch-wereldbeschouwelijk debat: Gezelle, als gelovig katholiek, wijst op de eeuwige ellende van deze wereld, terwijl Gorter als gelovig marxist juist zeker weet dat de mensheid eerlang ontzettend gelukkig zal worden. Ook hier is voor mij geen twijfel mogelijk: Gorter schreef dat ‘jubilate’ als reactie op Gezelles ‘miserere’.

Niet altijd liggen de zaken zo duidelijk. Neem datzelfde Lijmen. Boorman probeert Laarmans over te halen bij hem in dienst te treden: Laarmans wordt redacteur van Boormans Wereldtijdschrift, eerst tegen een salaris, dan krijgt hij de helft van de winst en na twintig jaar is de hele onderneming van hem, ‘en dan ben je pas vijftig’.
En dan komt de passage waar het mij om gaat: ‘ “Ik ben vijftig,” sprak hij met klem. “Nu, op dit moment, zoals ik hier zit.” ’

Dezer dagen, herlas ik Treasure Island (Schateiland) van Robert Louis Stevenson, voor het eerst gedrukt in 1883. Ik kwam bij de passage waar de held, een jongen van een jaar of twaalf, per ongeluk een gesprek afluistert en hoort hoe Long John Silver (die met het houten been) leden van de bemanning tot zeerovers probeert te maken. En in de loop van dat gesprek zegt Silver: ‘I’m fifty, mark you.’ (Ik ben vijftig, let wel.)

Bewijzen kan ik het niet. Maar ik heb zo’n vermoeden dat die woorden bij Elsschot zijn blijven hangen toen hij Treasure Island las.

(6 juni 1992)

Achteraf
© 1999 Erven Karel Van het Reve, Amsterdam
Uitgeverij G. A. van Oorschot
Bij dezelfde uitgever (2011) ook te vinden in deel 7 van het Verzameld Werk
bezorgd door Lieneke Frerichs, Elma Drayer en Nop Maas

11 augustus 2024

De vis en de saus

 Na kookboeken horen reisgidsen tot de best verkopende literatuur vermoed ik. Stendhal schreef er verschillende over Italië, maar echte reisgidsen zijn het niet want zijn belangstelling betreft in de eerste plaats de Italianen, en de Italiaansen. Voor het precieze aantal schilderijen in een museum, of het aantal zuilen van een tempel kun je niet bij hem terecht. Andere gidsen, zegt Stendhal, geschreven door des voyageurs compteurs de colonnes, doen dat beter dan hijzelf het zou kunnen. Hij gebruikt die wel, maar pakt het anders aan:

Firenze, bestraat met grote blokken witte steen van onregelmatige vorm, is uitzonderlijk net; in de straten ruik je ik weet niet welk bijzonder parfum. Enkele Hollandse stadjes buiten beschouwing gelaten, is Firenze wellicht de properste stad van het universum, en zeker een van de elegantste.

Op reis zijn helaas ook ergernissen niet te vermijden: De beroemde Cascine, de promenade waar iedereen gaat paraderen, ligt daar zowat als hun Champs-Élysées. Wat mij tegenstaat is dat het er vol loopt met 600 Russen of Engelsen. Firenze is gewoon een museum vol buitenlanders en die brengen hun gewoonten met zich mee. En verderop zegt hij: Je fais, en Italie, un voyage en Angleterre.*

Onderweg leest Stendhal veel (als het regent) en bezoekt de bibliotheken en archieven van de steden die hij aandoet. Op deze lectuur geeft hij dan kritiek, en die komt geregeld neer op wat wij het verschil zouden noemen tussen ‘nieuws’ en ‘duiding’. Historici en auteurs nemen hun wensen al te graag voor werkelijkheid aan:

[Volterra, 31 januari 1817.]   Ik vond een flink aantal leugens en overdrijvingen in de bladzijden die de heer Micali, auteur van l'Italie avant les Romains (l'Italia avanti il dominio dei Romani), aan Volterra wijdde. Wat Italiaanse geleerden het meest missen, naast duidelijkheid, is de kunst om de feiten die zij nodig achten, niet meteen als bewezen te beschouwen. Hun manier van redeneren is in dit opzicht ongelooflijk. Mijnheer Raoul Rochette heeft dit werk wel vertroeteld door het in het Frans om te zetten.** Mijnheer Niebuhr*** zou veel sterker zijn geweest dan dit alles, als niet de ongelukkige Duitse filosofie een dubieus waas had geworpen over de ideeën van deze geleerde Berlijner. Zal de toegeeflijkheid van de lezer zover gaan dat hij mij een gastronomische vergelijking vergeeft? We kennen allemaal dit vers van de heer Berchoux:

Et le turbot fut mis à la sauce piquante.****
En de tarbot werd met pikante saus genappeerd.

In Parijs worden de tarbot en de pikante saus apart geserveerd. Ik zou graag zien dat de Duitse historici deze goede gewoonte overnamen. De feiten die ze aan het licht hebben gebracht zouden ze apart van hun filosofische beschouwingen aan het publiek kunnen geven. Dan zouden we ons voordeel kunnen doen met de geschiedenis, en de lectuur van hun ideeën over het absolute kunnen uitstellen tot een beter moment. Deze twee goede dingen compleet dooreenhalen, maakt het moeilijk om het beste ervan te smaken.

_____________

     * Heinrich Heine deelt die ergernis in zijn Reise von München nach Genua, Kapittel XXVII (1828): Beschuldig me niet van anglomanie, beste lezer, als ik het in dit boek heel vaak over Engelsen heb. Er zijn er vandaag té veel in Italië om ze over het hoofd te zien. In hele zwermen trekken ze dit land door, kamperen in alle herbergen, lopen overal rond om alles te zien, en je kunt je geen citroenboom meer voorstellen zonder een Engelse die aan de bloesem ruikt, en geen galerij zonder een horde Engelsen die erin rondrennen met hun gids in de hand, om te kijken of alles wat in het boek als curieus staat vermeld er nog steeds is.
    ** Stendhal las deze vertaling.
  *** Barthold Georg Niebuhr (1776-1831): Römische Geschichte, Berlijn 1811.
**** Eerste zang in La Gastronomie van Joseph Berchoux (1762-1838). Nog van hem:
Un poème jamais ne valut un diner.

Rome, Naples et Florence
(1826)                   
Édition présentée et annotée par Pierre Brunel
Professeur à l’Université de Paris-Sorbonne
Gallimard, Folio classique, 1987

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html