11 september 2024

Als zelfs de linksen al godsdienstig worden


Nu in onze streken religies weer wild om zich heen grijpen, niet alleen in stedelijke achterstandsgebieden (les quartiers sensibles, zoals de Fransen zeggen), maar ook bij linkse partijen en in intellectuele milieus, bij auteurs bijvoorbeeld, is het misschien tijd om minstens deze laatsten op enkele confraters te wijzen die het goede voorbeeld gaven.

Stendhal hadden we hier al, maar er zijn oudere voorbeelden, en we hoeven echt niet tot Lucretius terug te gaan: er is keuze te over onder de schrijvers en dichters en wetenschapslui, en ik licht er een paar uit. Neem de zestiende-eeuwer Pietro Aretino, die om den brode weliswaar ook religieuze teksten schreef maar die we toch als goede atheïst mogen rekenen, want dat deden zijn tijdgenoten ook.


Questo è Pietro Aretino, poeta Tosco,
che d'ogni un disse mal, eccetto che di Dio,
scusandosi con dir: non lo conosco.

Dit is Pietro Aretino, een Toscaanse dichter
die over iedereen kwaad sprak, behalve over God,
met als excuus: hem ken ik niet.


En wat te denken van volgend vers van Heine:

        En ben je dood, dan moet je lang
        In het graf liggen; ik ben bang,
        Ja, ik ben bang, dat de Opstanding
        Niet even vlot verloopt.

Dat komt uit zijn Romanzero, en voor dergelijke zaken werd hij op zijn vingers getikt:

Men had mij ervan beschuldigd dat ik God verloochende, en deswege gaf mijn vader mij een sermoen, waarschijnlijk het langste dat hij ooit heeft gehouden en dat als volgt ging: “Mijn lieve zoon! Je moeder laat je filosofie studeren bij rector Schallmeyer.* Dat is haar zaak. Wat mij betreft, ik hou niet van filosofie, omdat het allemaal bijgeloof is, en ik ben een koopman en heb mijn hoofd nodig voor mijn zaken. Je kunt filosoof zijn zoveel je wilt, maar ik smeek je om niet in het openbaar te zeggen wat je denkt, want het zou mijn zaken schaden als mijn klanten te weten kwamen dat ik een zoon heb die niet in God gelooft. Vooral de Joden zouden geen katoenfluweel meer van mij kopen, en dat zijn eerlijke mensen, ze betalen op tijd en hebben gelijk dat ze aan de religie hechten. Ik ben je vader en daarom ouder dan jij, en zodoende meer ervaren; dus je kunt me op mijn woord geloven als ik de vrijheid neem om je te vertellen dat atheïsme een grote zonde is.”

Heinrich onthield die les ook, zoals blijkt uit volgend voorwoord dat hij schreef een jaar voor zijn dood (waarbij we wel moeten bedenken dat een reëel bestaand communisme nog verre toekomstmuziek was):


Lutèce. Lettres sur la vie politique, artistique et sociale de la France, Paris,1855. De eerdere Duitse uitgave had geen Préface. Deze schreef hij voor de Franse uitgave van Lutezia.

Vanuit mijn haat voor de aanhangers van het nationalisme zou ik bijna verliefd kunnen worden op de communisten. Het zijn tenminste geen hypocrieten met religie en christendom altijd op hun lippen. Nu is het waar dat de communisten geen religie hebben (geen mens is volmaakt), de communisten zijn zelfs atheïsten (wat zeker een grote zonde is), maar als hun belangrijkste dogma belijden ze het absolute kosmopolitisme, de universele liefde voor alle volkeren, een egalitaire broederschap tussen alle mensen, vrije burgers van deze aardbol. Dit fundamentele dogma is wat het Evangelie destijds predikte, zodat de communisten naar geest en waarheid veel christelijker zijn dan onze Germaanse zogenaamde patriotten, die bekrompen voorvechters van een exclusieve nationaliteit.

Heine, met zijn dubbelheid, is misschien geen voorbeeld van regelrecht atheïsme. Hij was laten we zeggen intermitterend atheïst, want al schreef hij

        
        Wie gelijk heeft weet ik niet
        Maar mij dunkt duidelijk
        Dat de rabbi en de monnik,
        Dat zij beiden stinken

zijn joodszijn heeft hij nooit verloochend (maar dat is geen strikt religieuze bekentenis)


        Laat mijn tong smachtend
        Aan mijn gehemelte kleven
        En mijn rechterhand verdorren
        Mocht ik u ooit vergeten, Jeruzalem

Victor Hugo vond het dan weer onbegrijpelijk dat iemand het bestaan van God zou loochenen (al is nog de vraag of hij dat wel serieus meende):


Arago was een groot astronoom. Het is ongehoord, maar hij keek altijd naar de hemel en geloofde niet in God. Dit malheur overkomt astronomen soms. Lalande
was net zoals Arago, terwijl zij nochtans de sterren en de zonnen bestuderen. Wat voor zin heeft dat, als zij er niet de ware helderheid uit putten? Die prachtstukken zijn niet alleen voor het lichamelijke oog geschapen: het zijn hemellichamen, toortsen voor de geest.
Mijnheer Arago had een favoriete anekdote. Toen Laplace zijn Mécanique céleste had gepubliceerd riep de keizer hem bij zich, vertelde hij. De keizer was woedend. – “Hoezo,” riep hij uit toen hij Laplace zag, “u zet heel het wereldsysteem uiteen, geeft de wetten van heel de schepping, en in uw hele boek noemt u niet één keer het bestaan van God!” – “Sire,” antwoordde Laplace, “die hypothese had ik niet nodig.”**

Choses vues – Faits contemporains (1847)
in: Œuvres Complètes
Histoire
Éditions Robert Laffont 1987, 2009
Bouquins p. 686
_______________

* Het is zeer wel mogelijk dat Schallmeyer jezuïet was (de Societas Jesu bleef verboden tot 1814), al was het lyceum waar Heine school liep een instelling van de kapucijnen: “… mijn katholieke leraren, van wie sommigen, zoals ik nu hoorde, voormalige leden van de jezuïetenorde waren. We spraken veel over onze oude dierbare Schallmeyer, die in de Franse tijd als rector de leiding had over het lyceum van Düsseldorf en die ook colleges filosofie gaf aan de hoogste klas, waarin hij ongegeneerd de meest vrijzinnige Griekse systemen uiteenzette, hoe schril die ook afstaken tegen de orthodoxe dogma's, terwijl hijzelf toch soms voor het altaar stond in priestergewaad.” (Geständnisse)
** We zien het wapen van Laplace.

Geen opmerkingen:

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html