30 september 2024

Een briefje aan Joël de Ceulaer


De paus en zijn kerk aanvallen is in onze dagen ongevaarlijk, beetje goedkoop, wat afgezaagd zelfs. Een atheïst die niet in god gelooft (om met padre da Costa te spreken) laat zich daar niet mee in, en al zal hij vanzelfsprekend kritiek hebben, hij zal in geen geval naar onbehouwen, en bijgevolg futiele termen en vergelijkingen grijpen. Tenslotte zijn hier ook niet veel katholieken meer; wat er nog rest is ongevaarlijk en er zijn andere katten te geselen.
In de achttiende eeuw, tot zelfs halfweg de negentiende was dat nog anders. Wie toen kritiek had op de kaloten moest omzichtig te werk gaan. Goede schrijvers grepen naar de satire als wapen, maar ze waren wel zo verstandig om dat niet met zoveel woorden aan te kondigen.

Talloze voorbeelden kun je geven, en een van hen is de Duitser Rudolf Erich Raspe. Raspe schreef Baron Munchausen's Narrative of his Marvellous Travels and Campaigns in Russia, een klein boekje, small 8vo.
Hij schreef het in Cornwall, waar hij als geoloog en mineraloog voor de mijnbouw werkte. Raspe was een Europees bekende wetenschapsman, een professor met vele publicaties op zijn naam, en een kind van de Verlichting.

Het werk werd in Londen in 1785
anoniem gepubliceerd. De Engelse lezers waren op slag verkocht, en aan de snel opeenvolgende uitgaven voegde Raspe telkens enkele avonturen toe. Alles wat hem ergerde nam hij op de korrel, net als de baron, een verwoed jager.

Als Munchausen op weg naar Sint Petersburg, na een barre nacht met meters sneeuw, op een kerkhof ontwaakt en zijn paard aan de kerktoren ziet bengelen, want alle sneeuw was weggesmolten, pakt hij zijn pistolen en schiet het halster van het paard kapot. De baron staat op gewijde grond, schiet op de kerk, op het kruis van de weerhaan, en zet zijn tocht bedaard verder.

De dag daarvoor nog had hij een arme Pool in een gracht zien liggen, verstijfd van de kou, en al was hijzelf even verkleumd, hij gooide zijn mantel over hem heen.
In de grappige Bomansvertaling lezen we:
Terstond klonk er een stem uit de hemel, die sprak: ‘Ik mag verdoemd zijn, mijn zoon, als ik je dit niet vergelden zal.’ Een wat vrije vertaling van: “You will be rewarded, my son, for this in time.” Raspe bleef met zijn verwijzing naar Sint Maarten en de goddelijke stem iets voorzichtiger.

Later, in een jachtavontuur, had hij al zijn kogels vermorst en zag op dat moment een prachtig hert. In arren moede beschiet hij het nog met een kersenpit maar het dier ontkomt. En zie, datzelfde hert ontmoet hij later weer, en tussen zijn geweitakken groeit een kersenboom.
Zoals we weten had lang vóór de baron ook de aanvankelijk nog heidense Hubertus bij de jacht een hert gezien, met tussen zijn gewei niet een kersenboom maar een stralend kruis. Hubertus bekeerde zich terstond, werd later bisschop en zelfs heilig. De baron weet dat, en vraagt zich af waar dat hert dan mee beschoten moet zijn, maar het antwoord op die vraag laat hij aan de lezer over.

Geen opmerkingen:

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html