3 juli 2013

Over atheïsten die niet in god geloven


Of het nu stukjesschrijvers zijn, romanciers, journalisten, predikanten of dichters, allemaal staan ze voor dezelfde vraag: met welke beginzin zal ik mijn slachtoffer meteen bij de keel grijpen?
Goede voorbeelden zijn er genoeg en in alle talen. “Call me Ishmael” is een goed voorbeeld. Melville had de rest van zijn verhaal daarna maar in te vullen. Hij schreef 135 hoofdstukken, nog een epiloog en het boek was klaar.
“Ein Gespenst geht um in Europa - das Gespenst des Kommunismus”, is ook een mooi voorbeeld en Marx en Engels hebben er veel succes mee gehad.
In dezelfde stijl, iets ouder: “L’homme est né libre, et partout il est dans les fers.” Rousseau wist al hoe het moest.

Ook bij ons zijn er goede voorbeelden. “Een nieuwe lente, en een nieuw geluid” is sterk. Of: “Ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht, No 37.”
Voor Karel van het Reve was die laatste zin niet te overtreffen. Hijzelf was ook sterk in eerste zinnen, en ik meen me te herinneren dat hij ergens vertelt over een stukje dat hij had geschreven, louter omdat hij een bepaalde openingszin niet kon laten liggen. Waar hij dat precies vertelt, weet ik niet meer maar in zijn Verzameld Werk staat het ergens.

Wat geldt voor een boek of een preek als geheel, kan natuurlijk geen kwaad voor de afzonderlijke delen. Een nieuw hoofdstuk, of zelfs een nieuwe alinea mag ook sterk beginnen.

In een boek dat ik net uit heb, van padre Manuel da Costa, een zeventiende eeuwse jezuïet, staan veel mooie aanhefzinnen. “Arte de Furtar” heet het boek, en het werd als “De Kunst van het Stelen” uit het Portugees vertaald door Harrie Lemmens. (Athenaeum–Polak & Van Gennep, Amsterdam 2010, 328blz.) 

Zoals de titel zegt, krijgen wij uitleg over alle trucs die dieven gebruiken. Het spreekt dat de padre niet de bedoeling heeft om zijn lezers het dievenpad op te sturen, stelen blijft immers zonde, maar hij legt ons hun trucs uit, zodat wij na lectuur gewapend zijn tegen struikrovers, bankiers, belastingontvangers en ministers.
Manuel da Costa begint een van zijn hoofdstukken aldus:

Ik ga ervan uit dat ik niet tegen hersenloze dieren praat, maar tegen denkende mensen, die dingen begrijpen, ook al zijn ze atheïst en geloven ze niet dat God bestaat en dat er een leven na de dood is. 

Wie zou na deze zin zijn boek snel weer een hoek ingooien?


3 opmerkingen:

Marc Bergmans zei

"Hersenloze dieren" is anders niet bepaald een voltreffer. Had-ie dan tenminste nog "redeloze dieren" geschreven - al is ook dát nog aanvechtbaar genoeg. Een kind van zijn tijd, quoi. Dit alleen terzijde, want ik heb alle respect voor zeventiende-eeuwse jezuïeten, en een boek dat door Victacausa wordt aanbevolen kan onmogelijk een slecht boek zijn.

Simon Gelten zei

Het citaat van Karel van het Reve kan ik niet plaatsen. Er staat me wel iets van bij, maar ik heb vaag het idee dat het Rudy Kousbroek is die het ter sprake brengt. Het gaat, als ik me niet vergis, over de schrijver Desmond Bagley, die volgens Kousbroek (of vh Reve) prachtige openingszinnen kon schrijven (maar verder niet veel voorstelde). Ik denk haast dat het in één van de Anathema's te vinden is. u-

Marc Vanfraechem zei

bedankt voor de lof, Marc Bergmans, maar ik vind 'hersenloze dieren' juist grappig. Je hebt toch ook veel hersenloze mensen, waarom dan geen dieren?
Over die openingszinnen en KvhR... ik weet zoals gezegd ook niet waar het staat, Simon Gelten, maar Kousbroek heb ik niet uitgebreid gelezen, dus dat zou ik me herinneren denk ik. En het Verzameld Werk van KvhR heb ik helemaal gelezen, maar dat zijn zo veel bladzijden, dat ik de moed niet had om het na te gaan. Misschien weet iemand anders het wel? Bedankt voor de reactie.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html