13 april 2022

Hoe de (oude) Russen lezen?


In Gent rees laatst de vraag of Pippi Langkous wel gezonde lectuur was, en of daar niet enkele correcte aanpassingen in moesten komen voor we zulke dingen op onze kindertjes loslieten. Met argumenten kom je dan nergens: mensen die zulke groenig-roze plannetjes koesteren kun je enkel uitlachen.

Wat ik las in de Wiener Zeitung is van een ander kaliber, al kun je er bedenkingen bij hebben. Voor mij slaan die op de zeer fragmentarische voorbeelden die de auteur geeft bij mijn geliefde Alexandr Poesjkin, die in negen volwassen delen vertaald is door Hans Boland, met nog een tiende deel aantekeningen en appendices.

En wat Bob Muilwijk* hieronder zegt over Poesjkin is zeker niet van grond ontbloot, hoezeer die ook schreef in een totaal andere tijd. En het kan helpen om te begrijpen wat er nu in Oekraïne omgaat.
[als u klikt op de prentjes worden die leesbaar]


Auteurs als Alexandr Poesjkin hebben in hun werken
fantasieën over een imperium genormaliseerd

De vijand zou Vladimir Poetin zijn, niet Alexander Poesjkin, zo heette het voor kort in een persmededeling van de Duitse PEN-club. Die reageerde daarmee op oproepen om de Russische literatuur te boycotten. De voorzitter van de PEN-club, Deniz Yücel, werd daarop aangesproken in een interview bij de "Deutschlandfunk" en hij verdedigde deze uitspraak: Het ging erom zich niet ongenuanceerd af te keren van de Russische cultuurwereld, eerder moest men elk geval afzonderlijk ‘nauwkeurig nazien’. Evenwel hebben de opstellers van die persmededeling zelf niet nauwkeurig nagezien, als zij in de romantische dichter een vertegenwoordiger menen te zien van de Russische cultuur die met de misdadige oorlog in Oekraïne niets van doen heeft. Uitgerekend in het geval van Poesjkin was nauwkeurig nazien lonend geweest. En nog afgezien daarvan is het naïef om de Russische literatuur globaal vrij te pleiten van imperiale propaganda: vaak zelfs is zij daarvan doordrenkt.

Dat Poesjkin niet het positieve tegendeel van Poetin is, mag blijken uit zijn gedicht “Tot Ruslands lasteraars”,* dat ontstond in de context van een andere vrijheidsstrijd van een “Slavisch broedervolk”: bij de Poolse novemberopstand in 1830. Poesjkin stelt die voor als een intern-Slavisch familieconflict, waar de rest van de wereld zich niet in te mengen heeft. Onder de indruk van de opstandige Polen en van de Europese solidariteit met hen, vroeg Poesjkin zich af of alle “Slavische rivieren” in een “Russische zee” zouden uitmonden, of deze integendeel zou uitdrogen. En hij knoopte daar een verontrustende samenhang aan vast
tussen imperialisme en het verdere voortbestaan van de Russische staat.

Poesjkin is geen geval apart

Begrip voor het vrijheidsstreven van andere volkeren, zoals eenmaal dat van de Polen, bleef Poesjkin altijd vreemd. Dat de Poolse opstandelingen – letterlijk en in het Russisch – op hun vaandel geschreven hadden te strijden “voor onze en uw vrijheid”, en dus niet tegen het Russische volk, maar tegen het despotisme van de tsaren, liet hem koud. Liever wilde hij op een goed blaadje komen bij de autocratische tsaar en schreef hij aan het eind van de opstand, in een brief aan zijn eigen censor, dat men de Polen moest verpletteren, en dat zulks een puur interne aangelegenheid betrof. De bezitsaanspraak die daaruit naar voren komt is beangstigend, en lijkt in niet geringe mate op de huidige aanspraak van de Russische Federatie om zich in Oekraïne te mengen.

Poesjkin nam overigens ook stelling tegen Oekraïne. In zijn gedicht “Poltava” [1828-1829].stelde hij de Oekraïense nationale held Ivan Mazeppa tegenover Peter de Grote, en liet er geen twijfel over bestaan wie naar zijn mening het recht aan zijn kant had: de imperialistische tsaar. Zoals niet in de laatste plaats ook de Kaukasus, poogt men Oekraïne niet alleen militair te veroveren, maar wordt het ook literair-cultureel bij Rusland “ingeschreven”. Daar heeft men dichters voor nodig die het als een hecht bestanddeel van Rusland voorstellen, en de Mazeppa’s van deze wereld als verachtelijke verraders.

Poesjkin is geen geval apart. In 2015 al heeft Michail Ryklin in de "Neue Zürcher Zeitung" onthutst erop gewezen dat de schrijver Josif Brodsky, zeker geen vriend van het Kremlin, zich zo mogelijk nog beschamender had uitgelaten over de Oekraïners. Zijn tekst “Over de onafhankelijkheid van Oekraïne” is één hatelijke tirade tegen de Oekraïensen en de Oekraïners, die hij onder meer als het laagste boerenvolk beschreef. En passant wees hij vol leedvermaak op de nucleaire catastrofe in Tsjernobyl. En in de laatste strofe beweerde Brodsky bijzonder perfide dat de Russische cultuur superieur was, want op hun sterfbed lag de Oekraïners niet de “onzin” van de Oekraïense nationale dichter Taras Sjevtsjenko op de lippen, maar wel de gedichten van Poesjkin. Ga toch weg!

Met het oog op zulke misstappen van de grote Brodsky stelt Ryklin zichzelf vragen bij zijn standpunt: “Ben je het dan voor jezelf wel zeker, vraag je je af, of je niet zelf aan het grote broer-complex van de imperiale arrogantie ten prooi valt?” Die vraag stellen aan Russische cultuurdragers van verleden en heden is niet alleen zinvol, maar ook nodig. Wij moeten ons afvragen hoe het bij Tolstoj ligt, hoe het er voor “De Witte Garde” [1924] van Michail Boelgakov uitziet, en wat men moet aanvangen met Fjodor Dostojevski’s niet al te vriendelijke uitlatingen over Polen.***

Men moet nauwlettend toezien

Moeten we gevolg geven aan de boycot-oproepen en Poesjkin of Brodsky uit de rekken weren? Of liever de geschiedenis vergeten en geen acht slaan op de politieke inhoud van de Russische literatuur? Het antwoord ligt in het besef dat de imperiale fantasieën, en de onaangename Russische gewoonte om andere volkeren hun zelfbeschikkingsrecht te ontzeggen niet uit een heldere hemel zijn komen vallen. Russische auteurs, ook Poesjkin, hebben deze zake
n in hun werken genormaliseerd. De lectuur van hun werken geeft inzicht in die Russische traditie van imperiaal denken, die het tsarenrijk en de Sovjetunie overleefd heeft en vandaag aan het Kremlin een leugenachtige grond geeft voor zijn oorlog.

Op één punt hebben Yücel en de Duitse PEN-club het bij het recht eind: men moet nauwlettend toezien.

–––––––––––
* Nederlander, slavist en bestuurslid van de Österreichische Gesellschaft für Slawistik. Hij werkt aan een proefschrift over de Poolse dichters Czesław Miłosz en Zbigniew Herbert.
** Fragment in de vertaling van Hans Boland (zoals ook het volgende fragment).
*** Hij beperkte zich niet tot Polen.

1 opmerking:

rlin zei

Men kan niet voorzichtig genoeg zijn. Poesjkin, Tsjaikovski, het Bolsjoi-ballet het zijn allemaal Russische imperialistische tekenen van superioriteit ten aanzien van de Oekraïenische kozakkencultuur. Kolonialisme ten top!

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html