29 april 2016

Velen zal hier een geheim onthuld worden


Ambrose Evans-Pritchard kent de EU goed, want van 1999 tot 2004 was hij "Europa-correspondent" in Brussel voor The Daily Telegraph. Vandaag is hij daar International Business Editor, en eerder schreef hij voor The Economist en The Spectator – voor dat laatste blad als Washington-correspondent in de Clintonjaren.
Toevallig las ik voor enkele dagen een commentaar van hem, en hij had het over de Brexit, en in een historische toelichting ook over de EU als een oorspronkelijk Amerikaans project. Velen, politici zowel als journalisten en politicologen namelijk, denken dat die Europese Unie een Europees project is. Ze moeten wat in verwarring zijn door de benaming, want in hun onwetendheid noemen ze de EU vaak zelfs kortweg “Europa”.

Van Evans-Pritchard kunnen zij iets leren, als hij schrijft:

“De EU is altijd een Amerikaans project geweest. Het was Washington dat in de late veertiger jaren tot Europese integratie noopte, en deze steels financierde in de regeerperioden van Truman, Eisenhower, Kennedy, Johnson en Nixon. […] Voor Britse eurosceptici blijft de figuur van Jean Monnet dreigend aanwezig in het federalistische pantheon, de éminence grise van de supranationale schurkachtigheid. Weinigen zijn zich ervan bewust dat hij een flink deel van zijn leven doorbracht in Amerika, en daar in oorlogstijd dienstdeed als luistervink van Franklin Roosevelt. De Gaullisten zagen in hem een Amerikaanse agent, wat hij in een losse betekenis ook was.”

De meeste EU-“parlementsleden”, de meeste journalisten, en ook enthousiaste jonge proffen als bijvoorbeeld een Hendrik Vos raad ik de lectuur van Evans-Pritchard sterk aan, want als een blogger zoiets vertelt geloven ze hem toch niet.

Lidwoorden zijn belangrijker dan men vaak denkt


Al in de titel – met «les islamistes», niet «des islamistes» – wordt aan de eenvoudige lezer van Le Monde gesuggereerd dat het artikel eronder een duidelijk omschreven, beheersbaar en in geen geval belangrijk probleem betreft. Het gaat om die recente kwestie met de Zweedse Groenen. Deze partij is “geïnfiltreerd” door islamisten, en met zijn passieve werkwoordsvorm wil de journalist haar min of meer uit de wind houden. Kwetsbaarheid voor infiltratie is misschien een zwakte, maar geen misdaad, en al zeker niet als het gaat om infiltratie door een weliswaar perfide, maar gelukkig afgebakende en kleine groep. De bezwarende feiten waar de journalist met de beste wil niet onderuit kan, laat hij door iemand 'aanwijzingen' noemen, en aan het eind wijst hij op het valse gebruik dat de Zweedse tegenstanders van de Groenen maken van deze ongelukkige omstandigheden. Ook weet hij dat er ergens, misschien op Facebook, een oude foto te zien is die door hen uit verband werd gerukt. Op die foto stonden trouwens joden, zegt Olivier Truc, wat altijd handig is als de aandacht beter wat wéggeduid wordt van al te feitelijke mededelingen, zoals het ontslag van de groene minister van huisvesting, Mehmet Kaplan.
Ik heb de indruk dat de journalist zijn lezers toch wat onderschat, maar toegegeven: Le Monde bericht tenminste over deze kwestie, ze zwijgen er niet over. En het artikel bevat genoeg gegevens die de lezer toelaten om zijn eigen duiding te maken, en deze Truc te laten voor wat hij is.

Le Monde, 26 april 2016
Olivier Truc (hun journalist in Stockholm)
Zijn de Zweedse Groenen door de islamisten geïnfiltreerd? Dat is wat de directeur van het Studiecentrum voor asymmetrische dreigingen van de Zweedse militaire school, Lars Nicander heeft gesuggereerd in een interview op de Zweedse televisie, vrijdag 22 april. Lars Nicander legt uit dat men meerdere leden van de Groene partij, die sinds de herfst van 2014 deel uitmaakt van de regeringscoalitie, het teken van de Moslimbroeders heeft zien maken, met hun vier vingers uitgestoken. In de krant Aftonbladet, geeft hij als verklaring dat de Groenen meer dan anderen voor dit soort infiltratie kwetsbaar zijn, omdat ze humanisten zijn: “Ze zijn bang voor islamofoob te worden versleten.” De partijleiding heeft hierop geantwoord dat ze het alarmerende signaal zeer ernstig nam, ook al wees niets erop dat haar politieke koers ook maar op enig gebied door die denkbeelden zou zijn beïnvloed.
Een kandidaat-lid van het partijbureau heeft geweigerd een vrouw de hand te drukken
De zaak ging aan het rollen met het ontslag op 18 pril van Mehmet Kaplan, minister van huisvesting, een militante antiracist en praktiserend moslim, die ervan werd beschuldigd te nauw gelieerd te zijn met vertegenwoordigers van de Turkse president, Recep Tayyip Erdoğan, of nog van contacten met extreemrechtse bewegingen* in Turkije. Kort daarop dook er een nieuwe polemiek op. Yasri Khan, die kandidaat was om lid te worden van het partijbestuur van de Groenen, weigerde de hand te drukken van een journaliste van de Zweedse televisie, en antwoordde onhandig op een vraag over de terdoodveroordeling van een blogger in Saoedi-Arabië. In de daaropvolgende storm in de media en de politiek als gevolg van deze nieuwe affaire zag de heer Khan zich genoodzaakt af te zien van zijn politieke ambities. “Bij de Groenen is een vorm van naïviteit ingebakken,” luidt de kritiek van Kurdo Baksi, journalist van Koerdische origine, en voorheen nog kandidaat voor de Groenen voor het Europees Parlement, “maar net al bij andere Zweedse partijen zijn ook zij vriendelijk voor diegenen die stemmen van bepaalde groepen kunnen aanbrengen.”
“Geen bewijzen”
Tegelijk gaan de manipulaties op volle toeren, zoals met die foto van Yasri Khan midden in groep mensen waarvan het gezicht gemaskeerd werd, en waarop elk van hen met de wijsvinger naar hemel wijst, wat steun voor de Islamitische Staat moet suggereren, terwijl het om een oude foto gaat van een bijeenkomst van Zweden, waaronder vertegenwoordigers van een joodse organisatie, rond het thema “Zweden Eén”, en waarbij de vinger het cijfer één voorstelde.
“Misschien is de partij wel geïnfiltreerd door islamitische elementen, maar tot nog toe zijn daar geen bewijzen van, of het moesten aanwijzingen zijn zoals een geweigerde handdruk”, sust een editorialist van Dagens Nyheter. “Praktiserend moslim zijn, en politiek geëngageerd, betekent nog niet dat men islamist is”, repliceert de leiding van de Groenen in een perstribune, en ze merkt op dat er geen enkel concreet voorbeeld is van een islamitisch agendapunt dat binnen de partij ook maar enig succes zou hebben gekend. Dat kan evenwel niet beletten dat bepaalde takken van extreemrechts hier gebruik van maken, want volgens hen bestaan er geen gematigde moslims, maar enkel moslims die hun ware doelstelling verborgen houden, te weten de islamisering van Europa.
________
 * Bedoeld worden wellicht niet de Grijze Wolven, want die zijn niet meer extreemrechts, zei Dries Lesage gisteren nog in De Morgen.

23 april 2016

De Bijstandsmoeder


Annemie Verbeiren, de alleenstaande moeder die op Facebook viraal ging, blijkt voor de SP.A-actief te zijnlas ik, zoals iedereen dat las. Er is grote beroering ontstaan over die kwestie. De enen zeggen: akkoord over dat lidmaatschap, maar wat Verbeiren schrijft over die Aldi-koffie blijft niettemin waar. Anderen voelen zich bekocht door Annemie.
De zesde november van het jaar negentienhonderd vierentachtig besprak Karel van het Reve een gelijkaardige kwestie. Hij verklaarde, in een radiopraatje voor de luisteraars in de overzeese gebiedsdelen, hoe het kwam dat de mensen in Nederland zich toen ook opgelicht voelden:

14 april 2016

Een stukje van Laurens de Keyzer, als eerbetoon aan een groot schrijver


In de auto
De kleren van De Keyzer
zaterdag 4 december 2010

We zaten naast mekaar in de auto, vader en zoon. We zwegen. Op de achtergrond speelde de radio, maar omdat ik geconcentreerd de besneeuwde weg in het oog hield, hoorde ik de muziek niet. En toch hoorde ik ze plots, meer dan twintig jaar geleden. Want ineens hoorde ik mijn zoontje van zeven achter in de auto vragen: 'Papa, van wie is die muziek?'

Ik vermoed dat het dragen van de gordel achterin toen nog niet verplicht was. De kleine had in elk geval de gewoonte om daar altijd te blijven staan, de armen steunend op de voorste fauteuils, zodat hij tegelijk de weg, het stuur en de pedalen in het oog kon houden, om met trots vast te stellen dat zijn vader de beste bestuurder van de wereld was. Om hem plezier te doen, haalde ik af en toe rare toeren uit. Traag rijden zonder handen, bijvoorbeeld, of op een lege weg grappig gaan slingeren, min of meer op de maat van de muziek - want op de achtergrond speelde BRT3, en een luchtige portie Mozart of Rossini kon me soms danig tot kluchtig autorijden verleiden. Maar of ik nu gek deed of normaal, één zaak stond vast: dat hij ineens vragen zou: 'Papa, van wie is die muziek?'

Behalve rond 6 december heb ik nooit kunnen liegen tegen mijn kinderen. Als ik dus de presentator de muziek had horen aankondigen, dan zei ik dat gewoon, of ik de betrokken muziek nu kende of niet. Twijfelde ik, bijvoorbeeld tussen een late Mozart en een vroege Beethoven, dan zei ik dat gewoon. Nooit maakte ik er me van af door te doen alsof ik wist wat ik eigenlijk niet wist. En wist ik het niet, dan deed ik een poging om de muziek min of meer te situeren, bijvoorbeeld: 'Ik weet het niet, jongen. Maar 't is zeker muziek uit de tweede helft van de negentiende eeuw.'

Dat was riskant, want ik wist dat vervolgens onherroepelijk de vraag kwam: 'Waaraan kun je dat horen, papa?' Dan reageerde ik soms zoals nogal wat ouders op vragen over seks plegen te antwoorden: 'Dat zal ik je later eens uitleggen, jongen, als je wat ouder bent.' Ook als ik de muziek kende, of in mij onbekende muziek toch duidelijk de handtekening van de componist herkende, stond me een kort kruisverhoor te wachten. Zei ik bijvoorbeeld: 'Ik weet niet precies welk stuk het is, maar het is zeker muziek van Brahms', dan zei hij: 'Waaraan kun je dat horen, papa?' Of nog: 'Waarom heeft die Brahms dat zo geschreven?' Of: 'Is Brahms moeilijk om te spelen?' 'Ja, jongen.' 'Waarom?' Enzovoort.

Op een dag beging ik een tragische vergissing. Op de autoradio speelde een ouverture van Rossini, een kerel die zelfs een muziekleek met een beetje training meestal makkelijk kan thuisbrengen. Ik reed op dat moment gruwelijk geënerveerd door het drukke verkeer. Maar daar was hij: 'Van wie is die muziek, papa?' En ik: 'Dat zou je nu zo stilaan wel mogen weten, nee? Ik ben dat quizprogramma trouwens beu. Vraag het aan mama!' En zijn mama, voorzichtig: 'Ik denk dat het Rossini is, vriend.' En tegen mij: 'Ja, toch?' Ik knikte. Hiermee leek de kwestie van de baan.

Helaas hadden mijn opgewonden woorden kennelijk een diepe kras nagelaten in de ziel van de jongen, want hoeveel muziek we later nog in de auto hoorden, zo goed als nooit vroeg hij nog naar de naam van de componist of om een woordje uitleg. Dat deed vader pijn. In zoverre zelfs dat ik af en toe ongevraagd het antwoord gaf op de vraag die niet meer gesteld werd.

Ruim twintig jaar later zat ik dat, in de auto naast mijn zoon, zwijgzaam en niet zonder weemoed te overdenken. Plots vroeg hij: 'Van wie zou die muziek kunnen zijn?' Op slag vergat ik het gladde wegdek. Ik zette het volume hoger en luisterde ingespannen. In mijn geest stond hij daar weer, achterin, zijn handjes op de voorste fauteuils: 'Papa, van wie is die muziek?' Dit keer mocht ik hem niet in de steek laten. Bruckner, dacht ik, maar ik herkende het stuk niet. Ik zei: 'In elk geval van iemand die heel veel naar Bruckner geluisterd heeft en schaamteloos zijn handtekening gebruikt.' Het was Bruckner zelf, zei even later de presentator. Mijn zoon glimlachte. Ik ook.

Thuis vertelde ik het voorval aan mijn vrouw. 'Heb je het hem gezegd?' vroeg ze. 'Nee', zei ik, 'ik ga er een stukje over schrijven.' En als hij ooit een kind krijgt, zal het vragen, bladerend in mijn papieren nalatenschap: 'Papa, van wie is dat stukje?' En hij: 'Van opa, jongen. Als je nog beter kunt lezen, zul je zijn handtekening herkennen. Dat zal ik je later eens uitleggen, als je wat ouder bent.'


Foto: Michiel Hendryckx

8 april 2016

David over de dakgoten van de EU-gebouwen


We lezen vandaag een stukje uit een stuk van een stuk filosoof, David Van Reybrouck geheten. Het staat in De Morgen, en het gaat over dat ongelukkige referendum in Nederland.

Er is geen noodzakelijke synaps tussen informatie en stemgedrag, tussen mening en macht. Iedereen doet maar wat, geïnformeerd of niet. De onderbuik weegt even zwaar door als de bovenkamer.
Was ik Nederlander, ik zou niet weten wat te hebben gestemd. Hoe kan men mijn mening vragen als ik niet eerst de noodzakelijke informatie krijg? Als ik niet de kans heb experts uit te vragen? Als ik niet met medeburgers hierover mag praten? Ik moet toch mijn mening kunnen herzien in het licht van betere argumenten? Openbaar debat moet toch meer zijn dan vissen naar die argumenten die mijn voorgevoel bevestigen?

Wat horen we nu? De Nederlanders was het blijkbaar verboden om onder elkaar over het onderwerp van het referendum te spreken? Dat wist ik helemaal niet, en ik moet toegeven, het is een regelrecht schandaal. Wie mag dit stuitende verbod wel hebben uitgevaardigd? En werd het goed nageleefd? Wie daar weet van had en het verbod heeft doodgezwegen, is wat mij betreft al even schuldig als de opdrachtgevers zelf. Een pak Nederlanders moeten dat zijn.

Dan ging het er bij David zijn eigen G708 wel anders aan toe. David zelf had op voorhand en in alle objectiviteit experts uitgekozen die iets kwamen vertellen, en daarna konden de 708 deelnemers hen vragen stellen en dan onder elkaar voortbabbelen. Dat laatste vermoed ik toch, want ik was niet aanwezig bij die democratische hoogmis.

David is een fenomeen. Niet om wat hij met zijn predikantenstem allemaal verkondigt, maar om zijn talent om journalisten en politici te doen geloven dat hij echt iets in zijn mars heeft, wetenschappelijk, filosofisch of op nog ander gebied. Erg voor hem als het bij andere categorieën mensen niet zo goed wil lukken.

Bezwaarlijk vind ik bijvoorbeeld dat inroepen van “experts”, waarvan er volgens hem te weinig op de Hollandse buis waren in de aanloop naar het referendum. Filosoof David zelf denkt dat het om een neutrale term gaat, vandaar dat hijzelf ook in alle rust en objectiviteit experts kon aanduiden om op zijn G708-evenement te komen spreken. Toch vind ik dat begrip min of meer op gespannen voet staan met een beroep op loting om een parlement of regering samen te stellen. Tenzij David vindt dat iedereen expert is? In dat geval is het probleem inderdaad opgelost, maar waarom dan nog klagen over een gebrek aan informatie?

Met dat stukje hierboven stopt David zijn stuk natuurlijk niet, en verderop vertelt hij over het herstel van dakgoten. Een metafoor. Kennelijk wilde hij nog iets meedelen dat ook gewone mensen kunnen snappen, experts of niet.
Voor die goten ziet David oplossingen waarbij gebruik wordt gemaakt van hout en zink. Of was het hout óf zink? ik zou het allemaal nog eens moeten herlezen.

___________

P.S. En nu lees ik dat juist een teveel aan voorlichting heeft gezorgd voor het massale aantal nee-stemmen! En de man die dat schrijft, lijkt te weten waarover hij spreekt. Hij vertelt zaken die onze jonge filosoof-dakgotenreparateur ontgaan moeten zijn.


Mark Eyskens en Walter Zinzen maken samen hun huiswerk


Walter Zinzen heeft vandaag een ingezonden stuk, of een opiniestuk of hoe je het noemen wilt, in De Standaard, met als titel “Het tegendeel van democratie”.

De emeritus journalist spreekt over “de maskerade van referenda” en hanteert daarbij het soort simplistische rekenkunde dat ook de emeritus professor Eyskens op Facebook al opdiste, en dat amper achttien procent neen-stemmen oplevert. “Als bijna 70 procent van de kiezers niet stemt, is dat de meerderheid”, zegt Zinzen. “Als je de democratische schijn van een referendum wil hooghouden, dan moet het minimale opkomstpercentage omhoog. Minstens 60 procent, het dubbele van wat nu gehanteerd wordt, is noodzakelijk om een volksraadpleging een beetje rechtsgeldig te maken. Ik gebruik hier opzettelijk de term volksraadpleging: een raadpleging van het volk, het gehele volk, niet 30 procent ervan.”

Die laatste zin is onbegrijpelijk en zelfs vals: de gehele Nederlandse bevolking werd namelijk geraadpleegd, kreeg daarover veel informatie, een massa zelfs, veel raadgevingen ook van politici en hun journalisten en columnisten. Die raadgevingen gingen sterk overwegend in de richting van een ja-stem. Alleen ging maar een deel van die bevolking op de uitnodiging in, om zich naar het stemhokje te begeven en daar ja te stemmen.

Verder steekt Zinzen zijn vinger lelijk in zijn oog als hij over die “minstens 60 procent” begint. Beseft hij dan niet dat hij daarmee zowat alle zogenaamde “Europese” verkiezingen – in de landen waar geen opkomstplicht bestaat – voor ondemocratisch verklaart? In Nederland bijvoorbeeld lieten zich bij de laatste verkiezingen voor dat “parlement”, nog geen 38 procent van de kiesgerechtigden zien. Ik zou van Walter Zinzen graag eens een lijstje krijgen van de landen waar zijn zestig procent gehaald werd.

Heeft hij, terwijl hij toch niet op zijn hoofd gevallen is, dan niet aan die consequentie gedacht? Of heeft hij gedacht: mijn trucje zal de gewone De Standaard-lezer niet opvallen?

Nee, dat zou cynisch zijn, maar in die kromme, ja valse redenering voel je wel de pijn van Zinzen. Ach, wilde het volk toch eens stemmen zoals de politici en hun journalisten het graag willen, dán hadden we een mooie democratie.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html