Vanwaar die opwinding over 'Godvergeten'?
Albeit lost, the cause does please me. Freely adapted from Lucanus, Pharsalia, after a saying by Marcus Porcius Cato. -------------------------al is de zaak verloren, mij behaagt ze--------------------- "[…] het is de taak van de pers om het gedrag van de overheid met kwaadaardig geschrijf te begeleiden" meende Karel van het Reve. Het is de taak van de blogger om de pers met een scheef oog te bekijken, kun je daar nu aan toevoegen.
Gepost door Marc Vanfraechem 0 reacties
Labels: Barnard | Benno, Godvergeten, Graves | Robert, hypocrisie, katholicisme, pedofilie, Ranke-Heinemann | Uta, VRT
Van Alboom Ben heeft geluk gehad
Een cultuurjournalist mag onnozele dingen schrijven, er zal altijd een gazet te vinden zijn die ze afdrukt. Hier heeft Ben het over de mensen van het alfabet:
“Want er zijn nu eenmaal veel dingen waarmee je kinderen in de war brengt. Ik was zelf in de war, toen ik vernam* dat Schanulleke in Frankrijk Fanfreluche heet. Gelukkig was er toen een leerkracht om het mij uit te leggen. Want zo werkt dat toch, ons onderwijs?”
Ach, laten we maar niet over Schalulleke beginnen want dan raakt onze
Ben misschien weer in de war.
“Want nee, we kunnen er niet van op aan dat alle ouders daar
met hun kinderen over spreken. No judgement, trouwens.”
Een woordje Engels is handig als je Nederlands het laat afweten. Als Ben nu ook probeerde te onthouden dat je in een heel kort stukje beter niet DRIE keer ‘effectief’ schrijft – en dat een beetje stilist dat woord simpelweg nooit nodig heeft – dan mogen we zeggen dat hij bijleert.
----------
* Toen, op die leeftijd, 'vernam' de kleine Ben al dingen! Zelfingenomen, gebrekkig, reddeloos schrijvertje.
Gepost door Marc Vanfraechem 3 reacties
Labels: De Morgen, lgbtqia+, stijl, Van Alboom | Ben
‘Alexandre Dumas had de gewoonte zijn tijd te verdelen tussen literatuur en koken: als hij geen roman aan het bakken was, sauteerde hij uitjes,’ schreef culinair journalist Charles-Pierre Monselet (1825-1888).
Soms gaan die twee goed samen, want Dumas schreef een Grand dictionnaire de cuisine. Je kunt hem downloaden, wat ik deed, want 58 € vond ik wat veel voor een driedelig boek dat je nooit helemaal zult lezen ...al is het aangename lectuur op elke bladzijde die ik al bekeek.
Het werk is niet volkomen betrouwbaar – er zijn lacunes en er staan fouten in lees je, maar – dat geven culinaire kenners hem wel na – de stijl is vief en zorgt met zijn vele anekdotes voor grote appetijt.
Hieronder een fragmentje over de moutarde de Dijon – die na de grote ontdekkingsreizen aan populariteit had ingeboet tegenover de nieuwe smaken.
Christoffel Columbus bracht specerijen van West-Indië naar Europa, en Vasco da Gama bracht er uit Oost-Indië. Specerijen hadden een grote invloed op de keuken van de 16de, 17de en zelfs 18de eeuw, vooral geurige specerijen zoals vanille, nootmuskaat en kruidnagel – die al bekend waren in Frankrijk, maar zó duur dat ze alleen cadeau werden gedaan, onder de naam épices,* bijvoorbeeld aan een rechter die in een zaak ten gunste van jou had gevonnist, en soms aan de advocaat die ze had bepleit.
Ze werden pas algemener nadat Antonio de Abreu en Francisco Serrao in 1511 de specerijeneilanden hadden ontdekt, de Molukken.
In 1607 of 1608 veroverden de Hollanders deze op de Portugezen, en dit reizigersvolk voor wie het leven uit handel bestaat, deze moderne Feniciërs, achtten het belang van die verovering zo groot dat ze de specerijenhandel voor zich wilden houden, alleen ten gunste van Holland.
Daarom sloten ze met hun vazal, de sultan van Ternate, en met
verschillende kleine heersers van de andere eilanden een verdrag waarin stond
dat alle specerijbomen naar Ambon en Banda zouden worden
overgeplant, en overal elders gerooid. Om hen te compenseren voor het verlies
door de stopzetting van deze handel, betaalden ze hen een lijfrente van 70.000
francs.
De opbrengst van de specerijenverkoop was zo aanzienlijk dat ze niet aarzelden om drie forten te bouwen om smokkel tegen te gaan: Holland, Oranje en Willemstad. Naast deze drie hoofdforten werden nog negen andere gebouwd in verschillende delen van de eilanden. Een vloot van twintig schepen, aan de gouverneur van Ambon ter beschikking gesteld, voer bijna constant rond de eilanden.
–––––––––––––––––––Gepost door Marc Vanfraechem 0 reacties
Labels: advocaten, Columbus | Christoffel, culinair, de Abreu | Antonio, Dumas | Alexandre, Holland, kruiden, Molukken, Monselet | Charles-Pierre, rechters, Serrao | Francisco, specerijen, Vasco da Gama, VOC
De lezer kent inmiddels Virginia Verasis di Castiglione, en dus kan er nog een stukje bij:
De gravin woonde al vijftien jaar op de Place Vendôme toen de huisbaas haar vertelde dat hij andere plannen had met het appartement, en al deed hij haar een gouden voorstel – mocht zij willen vertrekken – de gravin begon een totale oorlog. Na drie slopende jaren, met rechtszaken, beledigingen en bedreigingen, kreeg de eigenaar uiteindelijk gelijk en moest Virginia haar entresol verlaten. Na haar kwam de juwelier Boucheron erin, en die zaak is daar vandaag nog.
“Alles is slecht dat slecht eindigt,” schreef ze aan de advocaat Cléry die haar had aangemaand om van de nood een deugd te maken en een nieuwe woonst te zoeken, maar zij antwoordde: “...het is te laat om opnieuw te beginnen leven, als men al begonnen is met sterven.” Koppig was de maîtresse van Napoleon III altijd geweest, maar nu vonden sommigen dat ze gek was geworden.
Virginia verhuisde op 15 januari 1894 met haar twee hondjes naar de rue Cambon n°14 – vastbesloten om niet ver af te dwalen van “haar kolom”, had ze gekozen voor een somber en muf appartementje boven Voisin, het restaurant où elle avait ses habitudes, waar ze vaste klant was. “Er stond geschreven dat het slecht, laag en lelijk zou aflopen,” al was alles wat ze vroeg “een bed, stilte, en Gods genade want het is niet de woonst die verandert, het is mijn leven.”
Met als voorwendsel haar verhuizing van de Place Vendôme naar de Rue Cambon, publiceerde het dagblad Le Gaulois nu een beledigend artikel met aanstootgevende koppen als “Een van de dames van de keizerlijke Decamerone” – “Het Rijk* der Schoonheid” – “Salammbô in de Tuilerieën” – “De schande van de Ouderdom” – “Levend ingemetseld?”
Vol bitterheid heeft Virginia daarop haar stilzwijgen verbroken, en aan een journalist van l'Événement stuurde zij een antwoord dat van grote waardigheid getuigt en waarin waanzin moeilijk te bespeuren valt:
Vertelt u me, Monsieur le Français, waar komt die behoefte vandaan om u te bemoeien met een vrouw die zich met niemand bemoeit? [...] Om u in denigrerende zin te bemoeien met een vrouw die nooit iets anders heeft gedaan dan haar land dienen... en misschien ook het uwe? En vertelt u me ook hoe een man als Arthur Meyer, in dit klassieke land van de hoffelijkheid en de goede smaak, een artikeltje doorlaat in Le Gaulois dat onder het voorwendsel van mijn verhuizing, botweg mijn ouderdom en lelijkheid becommentarieert? Als ik oud en lelijk ben, is dat niet mijn schuld, en tot vandaag geloofde ik nog dat bij fatsoenlijke mensen, zo niet de lelijkheid, dan minstens toch de ouderdom recht op respect gaf.
Prenant pour prétexte son déménagement de la place Vendôme, le quotidien Le Gaulois avait publié un article outrageux avec des titres à scandale comme «Une des dames du Décaméron impérial» – «L’Empire de la Beauté» – «Salammbô aux Tuileries» – «La honte de la Vieillesse» – «Murée vivante?» Pleine d’amertume, Virginia avait rompu son silence en confiant à un journaliste de l’Événement une réponse d’une grande dignité, où n’entrait guère de folie:
Gepost door Marc Vanfraechem 5 reacties
Labels: Boucheron, Craveri | Benedetta, di Castiglione | Virginia, journalistiek, roddel, Schoepen | Bobbejaan
Testamenten lezen kan vermakelijk zijn. Zo las ik ooit per toeval het testament van een negentiende-eeuwse Gentse notaris die onder meer twee kastelen naliet en bepaalde dat alles naar de openbare onderstand moest gaan, behalve de grote spiegel in een van die kastelen. Die spiegel moest worden uitgebroken en liet hij na aan zijn vrouw ...pour qu’elle puisse bien se regarder, zodat ze zichzelf eens goed kon bekijken.
Of dat ook zo is gegaan valt te betwijfelen, want nu las ik bij Benedetta Craveri een ander pittig testament uit de negentiende eeuw, dat van gravin Virginia Verasis di Castiglione (Firenze 1837-Parijs 1899), en daar kwam helemaal niéts van terecht. Tot haar sterfbed en begrafenis toe had zij nochtans tot in de puntjes geregeld:
Gepost door Marc Vanfraechem 0 reacties
Labels: Craveri | Benedetta, di Castiglione | Virginia, testamenten
In Vingt ans après (1845) van Alexandre Dumas verdedigt Athos, een van de musketiers, een kalverliefde van de zestienjarige Raoul (de latere comte de Bragelonne; of hij ook Athos' zoon is blijft lang onzeker). De andere musketiers dreven er de spot mee, maar Athos relativeert de kwestie en heeft een sterk argument:
“Ik
herinner me dat ik, toen ik zo oud was als Raoul, verliefd ben geworden op een
Grieks standbeeld dat de goede koning Hendrik IV aan mijn vader had gegeven, en
ik dacht gek te worden van verdriet toen ze me vertelden dat het verhaal van
Pygmalion maar een fabeltje was.”
Hij verwijst natuurlijk naar Ovidius ...wat toen in een krantenfeuilleton nog kon!
In de romantiek van de negentiende eeuw werd de Griekse mythe zeer geliefd, en nog in 1913 maakte Bernard Shaw er een toneelstuk van dat met groot succes ook werd verfilmd, en later kregen we My Fair Lady.
Bij Heinrich Heine, in zijn Florentijnse Nachten
van 1837, komt dit romantische thema sterk aan bod.*
Zijn personage Max moet op bevel van de dokter de doodzieke Maria vermaken, en het verhaal begint zo:
Eerste Nacht
In de voorkamer trof Maximiliaan de arts, juist toen deze zijn zwarte handschoenen aantrok. “Ik ben enorm gehaast,” riep hij hem gejaagd toe. “Signora Maria heeft heel de dag niet geslapen en nu pas is ze lichtjes ingesluimerd. Overbodig dat ik u de raad geef haar met geen enkel gerucht te wekken; en als ze wakker wordt, dan mag ze onder geen beding praten. Ze moet rustig blijven liggen zonder de minste beweging, mag niet praten, en enkel geestelijke verstrooiing is goed voor haar. Vertelt u haar alstublieft nog een paar van die grappige geschiedenissen zodat ze het bij rustig luisteren moet houden.”
“Maakt u zich geen zorgen dokter,” antwoordde Maximiliaan met een weemoedig lachje, “ik heb mijn opleiding van zwetser helemaal achter de rug** en laat haar niet aan het woord komen. En ik zal haar zeker genoeg fantastische verhalen vertellen, zoveel als u wilt… Maar hoelang heeft ze nog te leven?”
“Ik ben enorm gehaast”, antwoordde de arts en glipte naar buiten.
Max vertelt nu dat hij als jonge knaap voor de eerste keer 'het slot' bezocht, een familiegoed dat door ingekwartierde soldaten in een ruïne was herschapen. Zelfs in de tuin had men lelijk huisgehouden:
Ook hier de troosteloze aanblik van een puinhoop. De
grote bomen waren deels verminkt, deels omgevallen, en spottende woekerplanten
staken boven de omgevallen stammen uit. Hier en daar kon je aan de opgeschoten
taxusstruiken de vroegere paadjes nog herkennen. Hier en daar standbeelden
ook, waar meestal de kop aan ontbrak en in ieder geval de neus. Ik herinner me
een Diana wier onderkant allerbelachelijkst met donkere klimop was ingesnoerd;
daarnaast een Godin van de Overvloed, en uit haar hoorn schoot enkel stinkend
onkruid op. Eén enkel beeld was god-weet-hoe verschoond gebleven van de boosheid
van de mensen en de tijden; ze hadden haar weliswaar van haar voetstuk
gestoten, het hoge gras in, maar daar lag ze helemaal gaaf, de marmeren godin
met de zuivere mooie gelaatstrekken en met de strak gescheiden, edele boezem
die als een Griekse Openbaring glanzend uitstak boven het hoge gras. Ik was
bijna geschrokken toen ik haar zag; een vreemde zwoele schroom boezemde dat
beeld mij in, en een verborgen verlegenheid liet me niet toe om lang te
verwijlen bij zo’n bekoorlijke
aanblik.
[...] iets belette me de slaap te vatten. De
maneschijn kwam zo ongehinderd door de gebroken vensterglazen en het leek me
of hij me naar buiten wilde lokken, de heldere zomernacht in. Ik kon me links
of rechts wentelen op mijn leger, ik kon mijn ogen sluiten of ze ongeduldig weer opendoen, steeds moest ik aan dat
mooie marmeren beeld denken dat ik in het gras had zien liggen. De schroom die
me bij haar aanblik had overvallen kon ik voor mezelf niet verklaren, en:
‘Morgen,’ zei ik zachtjes in mezelf ‘morgen kus ik je, jij mooi marmergezichtje, ik kus je zelfs op die mooie mondhoekjes waar je
lippen in dat lieftallige groefje samensmelten!’ Een onrust die ik nog niet
had meegemaakt stroomde daarbij door al mijn leden, ik was die wonderlijke
drang niet langer meester en sprong tenslotte overeind en sprak stoutmoedig:
‘Wat zou het, ik kus je vandaag nog, jij liefelijke beeltenis!’ Stilletjes,
zodat mijn moeder mijn stappen niet zou horen ging ik het huis uit, hetgeen nog
meeviel want het voorportaal was wel voorzien van een groot wapenschild maar
niet langer van een deur; en haastig werkte ik me door het gebladerte van de
woeste tuin heen. Ook verder was er geen geluid en alles rustte in stomme ernst
in de stille maneschijn. De schaduwen van de bomen leken wel aan de grond
gespijkerd. Al even onbewogen lag in het groene gras de mooie godin, maar het
was geen stenen dood, alleen een stille slaap die haar bekoorlijke leden leek
vast te houden, en bijna toen ik haar naderde beving mij de schrik dat ik haar
door het geringste gerucht kon opwekken uit haar sluimer. Ik hield mijn adem in
toen ik me over haar heen boog om haar mooie gelaatstrekken gade te slaan;
een ontzettende vrees stiet me van haar af, een jongensachtige begeerte trok
me weer naar haar toe, mijn hart bonsde als had ik een moorddaad op het oog,
en tenslotte kuste ik de mooie godin, gloeiend, teder, vertwijfeld, zoals ik
nadien in dit leven nooit meer heb gekust. Ook heb ik nooit meer de gruwelijk
zoete sensatie kunnen vergeten die door heel mijn ziel stroomde toen de
opwindende koelte van die marmeren lippen mijn mond beroerde… En ziet u, Maria,
toen ik daarnet vóór u stond, en u in dit witte mousselinekleed op de groene
sofa zag liggen, toen deed uw aanblik mij denken aan het witte marmeren beeld
in het groene gras. Had u langer geslapen, dan hadden mijn lippen niet kunnen
weerstaan…”
“Max! Max!” schreeuwde de vrouw vanuit de diepte van haar ziel — “Wat ontzettend! u weet dat een kus van uw mond…”
“Ach stil nu, ik weet het, dat zou verschrikkelijk zijn voor u! Toe, kijk me niet zo smekend aan. Ik begrijp uw gevoelens niet verkeerd, ook al blijven hun diepste gronden voor mij verborgen. Nooit zou ik mijn mond op uw lippen hebben gedrukt…”
Maar Maria liet hem niet uitspreken, ze had zijn
hand vastgegrepen, overlaadde die hand met de heftigste kussen en zei toen met
een glimlach: “Alstublieft, alstublieft, vertelt u me nog meer van uw
liefdesavonturen. Hoe lang hebt u haar bemind, die marmeren schoonheid die u in
de slottuin van uw moeder hebt gekust?”
“De dag daarop al reisden we af,” antwoordde
Maximiliaan, “en ik heb het zalige beeld nooit weergezien. Maar bijna vier jaar
lang heeft het mijn hart beziggehouden. Een zonderlinge passie voor marmeren
posturen heeft zich sindsdien in mijn gemoed ontwikkeld en vanmorgen nog kreeg
deze fascinatie mij in haar greep. Ik kwam de Laurenziana uit, de bibliotheek van de
Medici, en raakte verzeild, ik weet niet meer hoe, in de kapel waar dit meest
schitterende Italiaanse geslacht zich uit edelstenen een slaapstede heeft gebouwd waar het nu rustig
sluimert. Een vol uur bleef ik er verzonken bij de aanblik van een marmeren
vrouwenbeeld; haar overweldigende lichaamsvormen getuigen van de vermetele
kracht van Michelangelo en toch is het geheel omgeven van een etherische
zoetheid die je bij deze meester normaal niet zou zoeken. In dit marmer zit
heel het dromenrijk vervat met al zijn stille zaligheden; er huist een tedere
rust in die mooie ledematen, een temperend maanlicht lijkt haar door de aderen
te vloeien… het is de Nacht
van Michelangelo
Buonarroti.
Ach, hoe graag zou ik slapen de eeuwige slaap, in de armen van deze Nacht…
“Geschilderde vrouwenfiguren,” ging Maximiliaan na
een pauze verder, “hebben me altijd minder geïnteresseerd dan standbeelden. Eén
keer maar ben ik op een schilderij verliefd geworden. Het was een wondermooie
Madonna, waarmee ik kennismaakte in een kerk in Keulen aan de Rijn.***
Ik was in die dagen een verwoed kerkganger en mijn gemoed verloor zich in de
mystiek van het katholicisme. Graag had ik toen, zoals zekere Spaanse
ridder, elke dag een strijd op leven en dood geleverd voor de Immaculata Maria, koningin van de Engelen,
schoonste dame van de Hemel en de Aarde! Heel de Heilige Familie had
toentertijd mijn belangstelling, en bijzonder
vriendelijk nam ik telkens weer mijn hoed af als ik een beeld van de heilige
Jozef passeerde. Die toestand is evenwel niet lang blijven duren en zonder veel
complimenten liet ik de Moeder Gods in de steek toen ik in een galerij
Antieken kennismaakte met een Griekse nimf die me lange tijd gevangen wist te
houden in haar marmeren boeien.”
Gepost door Marc Vanfraechem 0 reacties
Labels: Dumas | Alexandre, erotiek, Heine | Heinrich, mp3, mythe, Ovidius, Pygmalion, Romantiek, Schuricke | Rudi, Shaw | George Bernard
Gepost door Marc Vanfraechem 0 reacties
Labels: biologie, methode, roken, Rostand | Jean, wetenschap