11 maart 2005

Waarom vinden vele mensen de site van het Belang belangrijk?

.
De site is leesbaar geschreven en technisch goed van structuur; beter dan de verzamelde sites van de andere partijen. Dat is zeker een goede reden. De Belangmensen hebben misschien een boodschap, en willen die koste wat kost uitdragen in begrijpelijke termen? Ik weet niet of er enkele nerds gratis hun diensten hebben aangeboden aan die partij, maar waarschijnlijker lijkt het me dat zij bewust haar geld uitgeeft, en dat wekt een indruk van sérieux. Put your money where your heart is.

Niets inderdaad kan beter overtuigen dan een overtuiging, en zij hebben klaarblijkelijk gekozen om een politieke site te maken: nauwelijks opsmuk, maar dagelijks verse teksten. Weinig entertainment valt er te rapen: on-line enquêtes en dergelijke heb ik nog niet kunnen invullen. Soms vertellen zij wel eens over duur wetenschappelijk sociologenwerk dat ánderen hebben laten uitvoeren, maar als lezer word je doorgaans niet verondersteld om die dingen ernstig te nemen. Enquêtes inderdaad –het lijkt wel of zij dat beseffen– behoren tot de ideologie en niet tot enige wetenschap. [*] Enquêteurs hebben als slogan "Alle macht aan de Vraagstellers", en zij maken bijgevolg deel uit van het doodnormale politieke discours. Na zulk intermezzo komt de Belangsite meestal snel weer ter zake, en vertelt enkele feitelijkheden die je elders niet hoort tegenspreken.

Maar er is een nog ernstiger reden waarom, voor iemand die het puur politieke nieuws opzoekt, juist hun site incontournable is geworden. Het Belang is uitgesloten van de uitvoerende politieke macht en in één serviele beweging, veel ernstiger in haar gevolgen, ook uitgesloten van de ernstige media.
Het politiek cordon sanitaire heeft aan het Blok/Belang nooit schade toegebracht, daar zijn zelfs sociologen het nu over eens. Het cordon is echter geen politiek instrument alleen, ook nooit geweest: het dient vele heren en beslaat alle terreinen van het maatschappelijk leven, en het gaat om een kwart van de bevolking en die bevolking weet dat. Een democraat ziet met spijt: velen van zijn landgenoten geloven helemaal niets meer van wat de officiële journalistiek vertelt. C’est dégoûtant mais c’est comme ça.

Een mening die nergens aan bod kan komen, waar een taboe op rust, maar die tenslotte zo goed als nooit iets vertelt waar de mensen in de lach bij schieten, integendeel feiten vermeldt die redelijk aansluiten bij wat velen dagelijks in hun omgeving zien …zulke mening krijgt vanzelf gezag, en misschien meer dan haar in een democratisch bestel zou toekomen. Weten Y.Desmet, P.Vandermeersch, L.Van Der Kelen en anderen dat niet? Zijn zij zo vervuld van hun eigen belangrijkheid dat ze ook geloven dat precies hún mening ter zake doet, en dat feiten ondergeschikt zijn? De massa, het vee trekt zelf zijn conclusies. Misschien niet direct maar op termijn.

De goede media hebben dus geen krediet meer, zover zijn we. Om bij de recente geschiedenis te blijven: beelden zeggen al sinds Timisoara niets meer, en reportages zijn onbetrouwbaar geworden sinds de bewust valse uitzendingen ten behoeve van een ex-celgenoot van Dutroux, uitzendingen die er kwamen onder druk van een stelletje believers (journalist-believer! onderzoeksrechter-believer! welke impressionistische dichter zou ooit zulke onwaarschijnlijke combinatiewoorden hebben durven verzinnen?).
Genoemde journalistieke rampen waren verschillend natuurlijk …maar van gewone ordinaire verslaggeving, van reporting was er nooit sprake, wél van duiding, want het ging beide malen over berichtgeving met een "hoger doel”, en dat doel was enkel bekend aan een zelfbenoemde elite.

De mensen zijn dat lang vergeten, ze liggen daar niet wakker van? Misschien, maar wantrouwen hoeft niet altijd op precieze herinneringen te steunen, overgebleven vaagheden kunnen ruimschoots volstaan.

De tsaren en hun collega prins Metternich hebben censuur altijd openlijk censuur genoemd. Om van de pausen te zwijgen, die met hun commissie “Propaganda Fidei” zelfs een woord aan onze taalschat hebben toegevoegd.
Ieder wist in die dagen waar het op stond, schrijvers én lezers. Zo schreven bijvoorbeeld Heine en Poesjkin allebei, onafhankelijk van elkaar zelfs ironische lofdichten op hun censoren. Zij wisten, en hun lezers wisten dat niet alles kon gezegd worden, en zij maakten daar geen geheim van. Die beminde censor heeft mijn stijl gevormd, zei Heine, en zonder hem had ik nooit treffelijk leren schrijven ...ik zou niet weten wat ik zonder hem had aangemoeten, en ik had nog om het even wat op papier gezet! Ook Poesjkin heeft zulke dingen gezegd, en de prachtigste lofdichten geschreven. En hun teksten kennen we nog. De officiële dichters uit die tijd zijn aan de horizont verdwenen, meteen al in hun eigen levensjaren. Er was toen nog geen TV, maar iedereen wist dat hún praatjes al te netjes pasten bij de plaatjes.

Ook vandaag: columnisten van deftige kranten schrijven zo verschrikkelijk slecht! zo cliché en tranerig en saai. Ik zal ook even: zij kleuren binnen de lijntjes, gaan nooit te kort door de bocht en houden ons bij de les. Eeuwige kleuters als Reynebeau of Nimmegeers, of die jonge jongen, Tom heet hij, met zijn roman die niemand zal lezen want de ongetwijfeld beste bladzijde hebben we in voorpublicatie al mogen proeven: allemaal eindeloze droefheid en Nul voor Opstel. Om goed te schrijven zitten zij te warm en te veilig. The Reader over your Shoulder is een onbekend begrip.[**]
Misschien begint er ooit een week met een artikel in mijn krant, vol lof over de censor, over zijn deugdzame bedoelingen, over zijn mildheid en wijsheid, over zijn algehele treffelijkheid. Dat wordt voor de redacteurs van de Belangsite een Zwarte Maandag.
____________________
[*] Ook al kon ik mijzelf goed herkennen in de resultaten van een recente enquête waaruit bleek dat de doorsneeconsument in meer dan één winkel zijn inkopen doet (de mens leeft niet van brood alleen!), en dat hij vaak ook om een plastic wegwerpzakje verzoekt als hij zijn eigen onverwoestbare boodschappentas thuis heeft laten staan.

[**]
En ze gebruiken te veel adjectieven ... l’adjectif affaiblit souvent le substantif, quoiqu’il s’y rapporte en cas, en nombre et en genre. (lettre de Voltaire à d’Alembert du 25 mars 1765)

Geen opmerkingen:

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html