16 september 2018

Heinrich Heine over moderne muziek


Heine kende alle beroemdheden die van 1830 tot 1856 in Parijs rondliepen of de stad bezochten. Ik noem er enkelen: Chopin, Berlioz, Liszt, Mendelssohn, Bellini, Rossini, Alexandre Dumas, Théophile Gautier, Jules Michelet, George Sand, Adolphe Thiers, Lafayette, Alexander von Humboldt.
In zijn geschriften en brieven komen er nog veel meer voor. Een naam die ontbreekt is die van Giuseppe Verdi (1813-1901). Misschien heeft Heine hem nooit ontmoet, al was hij een frequente bezoeker van de Opera, tenminste tot 1848, toen de ziekte hem overviel die hem acht jaar later zou doden in zijn vreselijke ‘matrassengraf’. Heine was ook een groot liefhebber van de moderne Italiaanse muziek, getuige daarvan wat hij schreef over Rossini (1792-1868):

Diegenen die de Italiaanse muziek minachten, en de staf breken over het genre, zullen ooit hun welverdiende straf in de hel niet ontlopen, en wellicht worden zij gedoemd om de lange eeuwigheid lang niets anders te horen dan fuga’s van Sebastian Bach. Ik heb medelijden met zovelen van mijn collega’s, Rellstab bijvoorbeeld, die aan deze verdoemenis ook niet zal ontkomen als hij zich niet voor zijn dood tot Rossini bekeert. Rossini, divino Maestro, Helios van Italië, die uw klankenstralen over de wereld uitspreidt! vergeef mijn arme landgenoten die u op schrijfpapier en vloeipapier belasteren! Mij verheugen uw gouden klanken, uw melodische schittering, uw fonkelende vlinderdromen die mij zo lieflijk omfladderen en mijn hart kussen als met de lippen der Gratiën. Divino Maestro, vergeef mijn arme landgenoten die uw diepte niet zien omdat u ze met rozen bedekt, en voor wie u niet zwaarwichtig beredeneerd en grondig genoeg bent, omdat u zo luchtig fladdert op uw godswonderlijke vleugels! – Want waarlijk, om de hedendaagse Italiaanse muziek lief te hebben, en door die liefde ze te verstaan, moet men het volk zelf voor ogen houden, zijn hemel, zijn karakter, zijn gelaatstrekken, zijn pijn, zijn vreugde, kortom zijn ganse geschiedenis, van Romulus die het Heilig Roomse Rijk heeft gesticht, tot in de jongste tijd waarin het te gronde ging onder Romulus Augustulus II. Het arme, geknechte Italië is het woord immers ontzegd, en alleen in de muziek kan het zijn hartstochten uiten. Al zijn wrok tegen de vreemde heerschappij, zijn geestdrift voor de vrijheid, het gekmakende gevoel van onmacht, de weemoed bij de herinnering aan voorbije grootheid, en daarbij zijn stille hoop, zijn spieden, zijn snakken naar hulp, dat alles zit verborgen in die melodieën die van een groteske, vitale roes wegglijden naar elegische tederheid, en in de pantomimes die van liefkozende strelingen overslaan in dreigende, verbeten woede.


Nu vind ik dat die tekst goed, of misschien nog beter zou passen bij Verdi, die in een vroege (1842) opera van hem, Nabucco (met het beroemde Slavenkoor), dezelfde vrijheidsgedachte uitdrukte. Het Bijbelse thema was de bevrijding van de joden uit de Babylonische slavernij, maar het Italiaanse publiek zag er meteen zijn eigen onderdrukking door de Oostenrijkers in. De naam ‘Verdi’ werd zelfs een soort strijdkreet voor nationale soevereiniteit. Misschien heeft Heine nooit Nabucco gezien, maar de bedekt-nationalistische strekking ervan zou hem als internationalist misschien ook minder goed bevallen zijn.




Geen opmerkingen:

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html